Een stille omgeving
De vroegste ervaringen vormen ons dieper dan we vaak beseffen.
In deze serie verkennen we hoe prenatale en perinatale invloeden doorwerken in gedrag, relaties en gezondheid.
Elke fase van het vroege begin draagt een stille imprint in ons leven.
De eerste dagen, implantatie en hechting aan het leven
Er is een fase van het leven waar zelden over gesproken wordt. Nog geen hartslag, geen zichtbare buik, geen tastbare beweging. Alleen een paar delende cellen, zwevend tussen het moment van conceptie en de plaats waar het leven zich zal hechten: de baarmoederwand.
Toch gebeurt er in deze paar dagen iets dat het verdere leven diep kan kleuren. Het is een stille fase — maar dat betekent niet dat er niets wordt ervaren.
Integendeel: dit is het moment waarop het leven zijn eerste tastende contact zoekt met de wereld. En daarin zit al een vraag besloten die velen later in hun leven blijven herhalen:
“Is het veilig om te komen?”
“Is er ruimte voor mij?”
“Ben ik verbonden?”

De reis vóór de aankomst
Na de conceptie beweegt het vroege embryo – een trilling van leven, nog nauwelijks gevormd – langzaam door de eileider naar de baarmoeder. Deze reis duurt meestal vijf tot tien dagen. De cel deelt zich razendsnel. Er is nog geen bewustzijn zoals wij dat kennen, geen gedachten of herinneringen, maar er is wél waarneming. Gevoel. Reactie. Trilling.
In deze fase bestaat het jonge leven letterlijk in tussenruimte. Het zweeft. Zonder vaste grond. Afhankelijk van de sfeer waarin het zich bevindt. En die sfeer is nooit neutraal.
Want wat de moeder op dat moment ervaart, maakt deel uit van die omgeving:
haar lichaam, haar emoties, haar zenuwstelsel zijn de eerste wereld van het kind.
Wanneer de moeder ontspannen is, open, verbonden met zichzelf en het kind, voelt die wereld warm, zacht en uitnodigend. Maar wanneer er stress is, innerlijke strijd, eenzaamheid of angst, voelt die wereld gesloten, dreigend of zelfs vijandig — zonder dat iemand dat zo bedoelt.
Implantatie: een lichamelijk en psychisch moment
Op het moment van innesteling zoekt het jonge leven letterlijk een plek in de wereld. De cellen maken contact met de baarmoederwand. Er vindt een reactie plaats — een ontvankelijkheid, of juist terughoudendheid.
Wat biologisch gebeurt, is ook psychisch van betekenis. Want op dit moment gebeurt er iets wat dieper gaat dan het lichamelijke: Het leven vraagt: “Mag ik me verbinden?”
En de wereld – de moeder, haar lijf, haar leven – geeft antwoord. Soms volmondig. Soms aarzelend. Soms niet.
Wanneer dit proces soepel verloopt, krijgt het jonge leven een diepe innerlijke bevestiging: “Je hoort erbij. Je mag hier zijn.” Maar als er spanning is, hormonale disbalans, een innerlijk conflict bij de moeder of fysieke stress, kan het embryo die reactie ervaren als: “Er is geen plek voor mij.”
Zelfs als de moeder haar kind later intens liefheeft, kan deze vroege imprint blijven: een gevoel van terughoudendheid, twijfel, of zelfs onthechting.
Wat als er iets eerder gebeurd is?
De baarmoeder is geen blanco ruimte. Ze draagt geschiedenis. En ook die geschiedenis is voelbaar.
Wanneer er een eerdere miskraam is geweest, een abortus, of een stilgeboorte, kan dat de energetische bedding van de baarmoeder veranderen. Voor het nieuwe leven kan dit aanvoelen alsof het niet de eerste is, alsof het de aanwezigheid voelt van iets dat er niet meer is — maar wel ‘nog in de ruimte hangt’.
Sommige mensen die deze imprint in zich dragen, voelen zich hun hele leven als een plaatsvervanger. Alsof ze een plek innemen die eigenlijk al bezet was. Ze kunnen worstelen met gevoelens van schuld, plaatsverwarring, of het gevoel zich te moeten bewijzen: “Ik moet het goed maken.”
Dat is geen rationeel weten. Het is een diep gevoeld lichaamsgeheugen, dat zich soms pas later toont — in dromen, therapie of subtiele emotionele patronen.
Wanneer hechting niet vanzelf gaat
Als het embryo moeite heeft met innestelen — door afstoting, hormonale chaos, spanning of medische interventie — ontstaat er soms een vroeg en onbewust trauma: implantatietrauma.
Dat laat zich niet zien als een duidelijke herinnering, maar als een onverklaarbaar gevoel. Een achtergrondruis die zegt:
“Ik ben er wel, maar ik hang nog.”
“Ik heb geen vaste grond.”
“Ik durf me niet echt te verbinden.”
In het volwassen leven komt dit soms naar boven als verlatingsangst, bindingsproblemen, moeite met keuzes, of het onvermogen om echt te landen in het eigen lichaam.
Je ziet het in cliënten die altijd alert blijven, niet kunnen ontspannen, of voortdurend aanvoelen of ze ergens wel welkom zijn — ook al is er geen enkele aanleiding voor twijfel.
Het lichaam als drager van weten
Deze vroege ervaring wordt niet met het hoofd herinnerd, maar geleefd in het lijf. In de ademhaling, in de spierspanning, in de manier waarop iemand zich tot de wereld beweegt.
Want wat toen niet kon landen, blijft zoeken. Naar bevestiging. Naar aanraking. Naar erkenning.
Dat is geen pathologie, maar een uitnodiging tot heling:
om nu, in het hier en nu, alsnog die innerlijke toestemming te geven die toen ontbrak.
Je mag er zijn. Je hoeft niet meer te drijven. De wereld kan jou ontvangen. Jij hoort erbij.
De Pioniers aan het woord:
William Emerson – Implantatietrauma als fundamentele afwijzing
Emerson benoemt implantatie als een van de eerste momenten waarop trauma kan ontstaan. Hij spreekt van “implantation trauma” als het kind energetisch of biologisch geen bevestiging krijgt van zijn bestaan. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren bij:
* innerlijke twijfel of afwijzing bij de moeder
* hormonale verstoring of fysieke ongeschiktheid van het baarmoederslijmvlies
* eerdere verlieservaringen bij de moeder (miskramen of abortus)
Volgens Emerson wordt in deze fase de diepste laag van existentiële zekerheid gevormd: “Mag ik er zijn? Mag ik me hechten? Word ik ontvangen?”
Wanneer het antwoord ‘nee’ is (of niet voelbaar ‘ja’), ontstaat er een ervaring van:
– structurele onzekerheid
– bindingsangst of bindingsonvermogen
– onverklaarbare onthechting van het lichaam of het leven
Anke Hornbüssel – De cel weet het al
Hornbüssel stelt dat celgeheugen vanaf het eerste moment alles opslaat wat met het overleven van het jonge leven te maken heeft. Zij ziet innesteling als de eerste daad van zichzelf verbinden met de wereld, en benadrukt dat de intentie van de moeder een diepe invloed heeft op deze beweging.
Als de moeder onbewust afwezig is, angstig is, of het kind niet wil, ervaart de cel:
“Er is geen bedding.”
Ze spreekt over een ‘pre-logisch weten’ dat zich als imprint in het lichaam nestelt. Bij cliënten kan dat zich later uiten in:
– moeilijk durven kiezen of wortelen
– steeds de buitenwereld scannen op afwijzing
– het gevoel “tussenin” te leven
Hornbüssel benadrukt dat heling pas mogelijk wordt wanneer deze laag benoemd wordt, met zachtheid en zonder oordeel. Lichaamsgerichte resonantie (zoals biodynamische therapie) helpt om deze vroege patronen alsnog een plek te geven.
Stanislav Grof – Het existentiële gewicht van de overgang
Grof noemt de implantatiefase niet expliciet als losstaand trauma, maar hij plaatst het binnen zijn bredere visie van de perinatale matrices. Hij ziet deze eerste dagen als een fase waarin de ziel vanuit een kosmische, grenzeloze toestand probeert te incarneren in een lichaam.
Als die overgang niet ontvangen wordt (of ontmoedigd), ervaart het bewustzijn een vorm van “vallen zonder grond”. Dit kan de oorsprong zijn van:
* chronische existentiële angst
* dissociatie of depersonalisatie
* het gevoel niet ‘volledig aanwezig’ te zijn in het lichaam
Voor Grof is deze fase geen psychologische fase in klassieke zin, maar een overgangstoestand van bewustzijn, die later via ademwerk of regressie weer voelbaar kan worden.
David Chamberlain – De foetus als voelend wezen vanaf het begin
Chamberlain onderbouwt op basis van neurologisch en fysiologisch onderzoek dat het embryo veel eerder gevoelig is voor indrukken dan eerder werd gedacht. Hij benadrukt dat al vanaf conceptie, en zeker vanaf dag 5–7, het jonge leven reageert op signalen van nabijheid, dreiging of afwezigheid.
Bij implantatie zoekt het embryo veiligheid, harmonie, bevestiging.
Is die er niet, dan vormt zich een diep gevoel van onzekerheid of ‘niet verbonden zijn’.
Chamberlain beschrijft dat veel mensen met chronisch wantrouwen of verlatingsangst een vroege imprint dragen van geen grond vinden in de baarmoeder. Hij pleit voor meer erkenning in de psychologie voor deze preverbale lagen.
Anna Verwaal – De baarmoeder als energetische ruimte
Anna Verwaal ziet de baarmoeder als een energetisch geheugenveld. De implantatie vindt niet plaats in een neutrale ruimte, maar in een omgeving met een geschiedenis: eerdere geboortes, miskramen, seksuele ervaringen, onverwerkt verdriet.
Ze stelt dat het embryo in deze eerste dagen resoneert met wat daar leeft:
* verdriet → leidt tot terughoudendheid
* angst → tot energetisch samentrekken
* verlies → tot het gevoel een plaatsvervanger te zijn
Verwaal spreekt uit ervaring (als verpleegkundige en geboortecoach) over hoe vrouwen na een miskraam of abortus onbewust spanning in de baarmoeder dragen, waardoor het volgende kind letterlijk voelt: “Is hier nog ruimte voor mij?”
Ze wijst ook op het belang van emotionele voorbereiding vóór de bevruchting, en ziet implantatie als een uitnodiging tot heling van wat in het systeem aanwezig is — zowel bij moeder als kind.
4: Niet welkom zijn – Ongewenstheid, negering en afwijzing
- Wat gebeurt er als de moeder het kind niet wil of negeert?
- Hoe herken je pre- en perinataal trauma in je praktijk?
- Psychologische afweer: “ik besta niet écht”
- Gevolgen voor hechting, zelfbeeld, sociale angst
- Mogelijke innerlijke conclusies: “ik ben teveel”, “ik ben fout”, “ik moet mezelf bewijzen”
Thema: onzichtbaarheid, aanpassing, bestaansschuld