INLEIDING Hooglied – a
Dit artikel hoort bij: een mystieke reis door het Hooglied
De essentie van het Hooglied — een poëtische uitnodiging
Er zijn woorden die niet slechts spreken, maar ademen — geuren dragen, beweging wekken, aanraking worden. Het Hooglied behoort tot die zeldzame teksten die niet alleen gelezen, maar belichaamd willen worden. Zijn taal danst op het ritme van het hart en zingt een lied dat ouder is dan religie, tijd of cultuur: het lied van verlangen.
Dit is geen theoretische uiteenzetting over liefde. Het is geen leer. Het is poëzie die zich richt tot het lijf, het hart, het onderbewuste. In elke versregel schuilt een echo van een dieper weten dat we ooit gekend hebben — en misschien vergeten zijn. Een liefdeslied, ja, maar niet zomaar een. Hier spreekt een liefde die verteert en verbindt. Vurig en zacht. Aards en hemels. Dodim, de roes van verlangen, de extatische aanraking. Ahavah, de liefde die niet alleen verbindt, maar ook openbreekt en hervormt — de liefde die tot heelheid wil leiden.
De geliefden in het Hooglied raken elkaar niet alleen met lippen en handen, maar met geuren, met namen, met de schaduw van bomen en de smaak van vruchten. De huid wordt genoemd, de adem gevoeld, de wind gehoord. De natuur is geen decor, maar medespeler — als spiegel en als gids. In de geur van mirre, in de ogen als duiven, in de granaatappel die opent, liggen sleutels tot innerlijke openbaring.
Wie zich laat raken door deze poëzie, merkt dat er iets wordt aangeraakt dat dieper gaat dan romantiek: een verlangen dat reikt naar een verloren volledigheid. Een weten dat liefde méér is dan emotie — het is een weg. Een weg van zoeken, van jezelf verliezen en hervinden, van kwetsbaarheid én overgave. Wie deze woorden werkelijk leest, leest met zijn huid.
En misschien ligt daarin het begin van de reis: niet in begrijpen, maar in toestaan. Niet in controleren, maar in openen. Het Hooglied nodigt ons uit de taal van het verlangen opnieuw te leren spreken — als een oertaal van ziel tot ziel.
Toch laat deze poëzie zich niet vastleggen. Ze is vloeibaar als geur, vluchtig als wind, maar tegelijk onontkoombaar. Ze beweegt zich voorbij de grens van denken en raakt iets dat eerder geweten dan begrepen wordt. Iets wat sluimert in het diepst van ons verlangen — een herinnering aan nabijheid die vóór woorden komt.
Elke metafoor, elk beeld in het Hooglied opent een ruimte waarin ziel en lichaam elkaar aanraken. De tuin is niet zomaar een tuin, maar een innerlijke ruimte van kwetsbaarheid én overvloed. De poorten die geopend worden, de bedden van geurige kruiden, de stem van de geliefde die over de bergen springt — het zijn geen beschrijvingen van uiterlijke gebeurtenissen, maar van innerlijke beweging. Een beweging van ontwaken.
De geliefde roept niet van buiten, maar van binnen. Zijn stem komt ons tegemoet als verlangen dat we soms niet durven toe te laten, omdat het ons te diep raakt. En haar antwoord is geen gehoorzaamheid, maar overgave aan een weg die door pijn en vreugde heen leidt naar een vorm van liefde die niets terughoudt.
Hier begint de reis niet met zekerheid, maar met verlangen. Niet met het bezitten van antwoorden, maar met de bereidheid om geraakt te worden. Het Hooglied nodigt uit tot een ontmoeting die geen controle duldt — alleen openheid. En misschien is dat het meest heilige: dat we in deze eeuwenoude woorden opnieuw leren luisteren naar wat in ons verlangt om heel te zijn.
Lees ook:
* inleiding-hooglied-a/ De essentie van het Hooglied — een poëtische uitnodiging
* inleiding-hooglied-b/ Het mysterie van ontmoeting — tussen het menselijke en het goddelijke
* inleiding-hooglied-c/ Een uitnodiging tot een mystieke reis
Dit artikel hoort bij: een mystieke reis door het Hooglied