INLEIDING Hooglied – b
Dit artikel hoort bij: een mystieke reis door het Hooglied
Het mysterie van ontmoeting — tussen het menselijke en het goddelijke
Liefde, in het Hooglied, is nooit statisch. Ze beweegt, trekt zich terug, roept, ontwijkt, verschijnt — en verdwijnt weer. Er is geen moment van volledige beheersing of bezit. De geliefden komen elkaar steeds opnieuw tegen in het spanningsveld tussen nabijheid en afstand. Het is een spel, een dans, waarin elke aanraking tegelijk vervult en wekt.
“Ik slaap, maar mijn hart is wakker.”
Een fluistering in de nacht. Een schaduw aan de deur. Het beeld van de geliefde die klopt, maar geen antwoord krijgt, legt een paradox bloot die velen zullen herkennen: hoe nabij iemand kan zijn, en toch buiten bereik blijft. Hoe groot het verlangen kan zijn, en toch gepaard gaat met aarzeling, met de angst voor het verliezen van wat juist zo kostbaar is.
De deur is gesloten. Niet uit onwil, maar uit schroom, kwetsbaarheid, misschien zelfs zelfbescherming. En toch klopt daar iemand — niet zomaar een minnaar, maar een spiegel van het diepste verlangen. De handen druipen van mirre, het slot is gezalfd met geur. Dit is geen gewone ontmoeting. Dit is een heilige aanraking, op het grensvlak van zichtbaar en onzichtbaar.
De Geliefde roept niet alleen tot de ander, maar tot het deel in onszelf dat zich verscholen houdt. Dat wacht op aanraking, maar huivert voor overgave. Dat verlangt naar eenheid, maar ook de veiligheid van scheiding kent. In deze bewegingen ontstaat een dans: een ritmisch spel van toekomen en terugtrekken, van openbreken en opnieuw gesloten worden.
Toch is dit geen wrede afstandelijkheid. Het is een pad. Een zuivering van projectie. Een ontmoeting die ons leert dat liefde pas echt is wanneer ze vrij is. Wanneer ze niet bezit, maar uitnodigt. Niet claimt, maar aanbidt.
En wie zich durft over te geven aan deze stroom, merkt iets op: dat de grens tussen zichzelf en de ander begint te vervagen. Dat er momenten zijn waarop de geliefde geen ander meer is, maar een aanwezigheid in het eigen hart. Dan wordt liefde geen relatie, maar een staat van zijn. Een dans waarin het onderscheid tussen ik en jij, tussen lichaam en ziel, begint op te lossen.
Zo nodigt het Hooglied uit tot een ontmoeting voorbij de buitenkant. Een ontmoeting die misschien nooit volledig ‘plaatsvindt’, maar altijd gaande is. Een zoektocht die niet eindigt in bezit, maar in verwondering. En in die verwondering — zacht en ongrijpbaar — gloort de eenheid waarnaar we heimelijk altijd al op weg waren.
Lees ook:
* inleiding-hooglied-a/ De essentie van het Hooglied — een poëtische uitnodiging
* inleiding-hooglied-b/ Het mysterie van ontmoeting — tussen het menselijke en het goddelijke
* inleiding-hooglied-c/ Een uitnodiging tot een mystieke reis
Dit artikel hoort bij: een mystieke reis door het Hooglied