Ik ben verdwaald
Ik ben verdwaald
Verdwaald in mijn denken,
dat als mist over de dingen ligt –
ik dacht dat ik je zag,
maar ik zag een vorm
gevuld met mijn verlangen.
Ik ben verdwaald
verdwaald in betekenissen
die glijden als water
langs de gladde stenen van jouw woorden.
We praten, we zoeken,
we leggen het uit –
maar jij blijft iets
dat ik net niet kan begrijpen.
Je licht valt anders
dan ik had verwacht.
Je beweegt in richtingen
waar mijn logica stokt.
En misschien is dat niet jij,
maar mijn verwachting
die zich steeds opnieuw vergist.
Maar wat is er dan?
Hoe begrijp ik jou,
als jij een landschap bent
waar ik de kaart van mis?
Hoe begrijp jij mij,
als mijn woorden
als zand tussen je vingers vallen?
Hoe vinden we elkaar
als ik geen taal kan geven
aan wat voor mij heilig is,
en jij mijn taal niet kunt verstaan?
Misschien ontmoeten we elkaar
niet in woorden
maar in het stil vallen,
het ademen,
het zachte weten
dat er iets is
dat groter is dan taal
en toch van ons beiden.
Ik lees je woorden
en hoor niet verwijt
maar verlangen.
Ik zie je zoeken
naar mij
als naar een huis
dat je ooit dacht te kennen.
Ik sta hier
niet om jou te ontwijken
maar omdat mijn wegen
anders liepen,
trager,
zwaarder,
gewoner misschien.
Ik ben geen landschap
met duidelijke paden.
Ik ben eerder
een stuk grond
waar soms stilte groeit
en soms niets.
Ik begrijp jou niet altijd
en jouw woorden
vallen soms naast mij neer
zoals zaad op steen.
Maar ik zie wel
je ogen, je handen, je aanwezigheid.
Misschien kunnen we niet
elkaar doorgronden
zoals we willen.
Maar ik kan mijn hand leggen
op jouw hand
en zeggen: ik ben hier.
En misschien is dat
het begin van verstaan:
niet de kaart, maar het lopen,
niet de taal, maar het ademen.
Misschien is de liefde
niet begrijpen, maar blijven
met open ogen
en soms niets zeggen
en toch niet gaan.
Tussen jou en mij
IK:
Ik ben verdwaald,
niet in liefde
maar in de manier waarop jij
liefde leeft.
Ik kom met woorden,
jij met stilte.
Ik zoek diepte,
jij rust.
Ik reik uit —
en raak soms lucht.
JIJ:
Ik hoor je wel,
maar het klinkt als golven
op een meer
waar ik net vrede vond.
Ik heb zo lang
alles moeten dragen,
dat ik nu wil drijven
niet duiken.
Je vragen zijn niet verkeerd,
maar ze raken plekken
waar ik bang voor ben.
IK:
Ik wil je geen pijn doen.
Ik wil je vinden.
Niet om je te veranderen
maar om echt samen te zijn.
Mijn woorden zijn bruggen,
geen eisen.
Maar als jij de brug ontwijkt,
blijf ik alleen
aan mijn kant van het ravijn.
JIJ:
Ik weet niet
hoe ik daar moet komen.
Ik heb geleerd
om het vol te houden,
niet om het uit te spreken.
Soms voelt jouw zoeken
als een storm
terwijl ik een plek zocht
waar het eindelijk windstil was.
IK:
Ik ben geen storm.
Ik ben een kompas
dat zoekt naar richting.
Maar als mijn richting
jou doet wankelen,
vraag ik me af
of wij wel op dezelfde reis zijn.
JIJ:
Misschien zijn we dat wel,
maar met andere kaarten.
Jij leest de lijnen van gevoel,
ik de routes van gewoonte.
Misschien ontmoeten we elkaar
niet in het plan,
maar in de pauze
tussen stap en stap.
WIJ:
En misschien is dát
de plek waar liefde woont.
Niet in begrijpen,
maar in het laten bestaan.
Niet in gelijke tred,
maar in elkaars verschil zien
zonder verwijten
en toch blijven.