2 – De huid
Episode 2: De huid van zwartheid en verlangen (Hooglied 1:5–8)
Omarming van schaduw en schoonheid
“Zwart ben ik, maar schoon… Laat mij niet verachten, want de zon heeft mij gebrand.” (1:5–6)
De geliefde treedt naar voren, niet in verleiding, maar in onthulling. Haar woorden breken als licht door een scheur in het doek — niet als klacht, maar als getuigenis. Haar huid draagt de sporen van de zon, de hitte van het leven. Zwart, zegt ze, maar schoon. Niet ‘ondanks’, maar ‘door’ de brand.
Hier spreekt een ziel die niet alleen bemind wil worden in haar glans, maar juist in haar schaduw. Ze vraagt geen bewondering, maar aanraking van het ware:
Raak mij aan waar het leven mij heeft getekend. Kijk naar mij met ogen die het donker niet mijden.
Haar zwartheid is geen litteken van gebrek, maar een zegel van doorgang. Ze is gevormd door arbeid, door wachttijd, door eenzaamheid in het veld van anderen. En juist daar, in die velden, is verlangen geboren. Dodim — het vurige, tastende — is in haar vlees geschreven, in poriën en pigment, in adem die de zon heeft ingeademd.
Maar dit verlangen blijft niet woekeren in zichzelf. Het zoekt het gezicht van liefde — ahavah — die niet oordeelt, maar omhelst. Die niet vlucht voor de hitte van het bestaan, maar er haar woning van maakt.
De huid als plaats van openbaring
In de mystiek van het Hooglied wordt het lichaam geen obstakel, maar een openbaring. De huid is geen sluier voor het innerlijk, maar een altaardoek waarop de ziel zich durft tekenen. Niet glad, niet perfect — maar waarachtig, doorstraald, geheiligd door het licht dat ook brandt.
Wat zwart is, draagt het vuur in zich. Wat blootligt, is geen schande, maar een offer — zichtbaar gemaakt, geheiligd door het kijken alleen.
Zoals de Eeuwige in het begin riep: “Mens, waar ben je?” — niet uit onwetendheid, maar als uitnodiging tot verschijnen — zo wordt ook hier een stem geboren die zichzelf niet langer verbergt.
De zon verbrandt, ja — maar ze onthult ook. Ze legt bloot waar het leven ons geraakt heeft. En daarin, juist daarin, begint de ontmoeting tussen lichaam en ziel, tussen mens en God. Niet op de plek van volmaaktheid, maar waar wij durven zeggen: hier ben ik — getekend, geliefd, en niet meer onzichtbaar.
De kus die in het eerste vers als verlangen oplichtte, keert hier terug in een ander register: geen roes, maar herinnering. Geen oppervlakkige tederheid, maar een aanraking die weet van schaduw, van littekens, van wachten en weten.
Liefde wordt geen esthetiek meer, geen spel van vormen, maar een overgave aan het werkelijke. De aanraking wordt tot poort. Het lichaam tot gebed. De huid tot heiligdom, waar de Eeuwige zelf tot rust komt — in ons.

Het mysterie van zichtbaarheid
“Veracht mij niet,” zegt ze. Niet als verzoek, maar als verbond. Wat ze vraagt is geen barmhartigheid, maar wederkerigheid op heilige grond — niet alleen het liefhebben van wat glanst, maar het heiligen van wat getekend is.
Haar zwartheid wordt teken. Niet van tekort, maar van intensiteit. Ze is niet gepolijst, maar geblakerd. Geen tempel van marmer, maar van stof, rook, adem — van trouw die niet losliet, ook toen het vuur kwam.
In dit beeld wordt liefde een mystieke ruimte. Geen vlucht naar het ideale, maar een afdaling naar het werkelijke. Het Hooglied opent de poort naar een liefde die niets overslaat: een liefde die ook de schaduw meeneemt in haar licht.
Wat donker is aan ons, maakt ons niet minder — het maakt ons waar. Het is de plek waar waarheid woont. Waar de ziel niet opgesmukt, maar geopend verschijnt.
Een universele herinnering
In deze stem herkent elke ziel zich — want wie draagt niet in zichzelf plekken waar het leven te fel scheen, te scherp sneed? Wie kent niet de delen die zijn verstild, verhard of verstopt omdat ze te rauw leken om aan het licht te komen?
Toch fluistert dit vers iets radicaals: verschijn. Kom tevoorschijn zoals je bent — niet alleen om lief te hebben, maar om bemind te durven worden. Juist daar waar jij jezelf onwaardig achtte, verlangt de Ander naar jou.
“Zwart ben ik, en schoon” — niet als tegenstelling, maar als openbaring. Het donker en het licht horen bij elkaar. De ziel moet leren deze paradox te dragen: dat het vuur niet alleen verbrandt, maar ook wijdt. Dat verlangen niet alleen roept, maar opent. En dat liefde zich pas verdiept wanneer niets wordt uitgesloten — geen litteken, geen schaduw, geen schaamte.
De zon die tekent is ook de zon die heiligt. En wat zij op de huid achterlaat is geen schade, maar herinnering: je was hier. Je hebt liefgehad. Je bent gezien. Onder het oog van de Ene ben je niet verdwenen — je bent verschenen.
Reflectieve vragen:
- Wat zijn de delen van mezelf die ik ‘zwart’ noem – die ik heb verstopt of veroordeeld?
- Durf ik deze delen toe te laten in de ruimte van mijn relatie(s)?
- Wanneer voelde ik me het meest gezien — met alles wat ik was?
- Wat betekent het voor mij om “schoon” te zijn, voorbij het uiterlijke?
Innerlijke oefening:
Ga zitten op een rustige plek en nodig in stilte een beeld of herinnering op van een kant van jezelf die je lang hebt afgewezen of onderdrukt. Observeer hoe dit deel eruitziet, wat het zegt, hoe het zich voelt. Stel je voor dat je dit deel uitnodigt aan tafel — niet om het te veranderen, maar om het welkom te heten. Wat gebeurt er dan in jou?
Casus uit de praktijk – “Zwart ben ik, maar schoon”
In mijn praktijk komt een stel binnen: Leonie en Amir. Ze zijn al jaren samen, maar de laatste tijd botsen ze vaker — niet over de grote dingen, maar juist in de kleine, dagelijkse momenten. Tijdens de sessie raakt Leonie zichtbaar geëmotioneerd. Ze vertelt hoe ze zich ongemakkelijk voelt over haar veranderende lichaam, haar gevoeligheid, en het feit dat ze zich steeds vaker terugtrekt wanneer ze zich onzeker voelt. “Ik weet dat ik niet meer de spontane vrouw ben van vroeger,” zegt ze. “Soms schaam ik me voor hoe moe en donker ik me kan voelen. Dan denk ik: wie wil mij zó nog aanraken?”
Amir zit stil. Hij probeert haar hand te pakken, maar ze deinst iets terug. “Ik zie juist dat je dieper bent geworden,” zegt hij uiteindelijk. “Maar ik weet niet altijd hoe ik bij je mag komen als jij jezelf sluit.”
In dat moment wordt iets zichtbaar wat veel stellen zullen herkennen: het innerlijke deel dat verlangt naar erkenning in precies datgene wat vaak verborgen blijft — de schaamte, de twijfel, de donkere kleuren van het bestaan. In de sessie werken we niet meteen naar een oplossing, maar ik nodig hen uit tot een bewuste oefening die hen helpt opnieuw contact te maken vanuit zachtheid en aanwezigheid.
Ik vraag Leonie en Amir om rustig tegenover elkaar te gaan zitten, zonder haast. Eerst richt ik hen op hun eigen ademhaling, zodat ze kunnen landen in het moment en hun lichaam kunnen voelen. Daarna nodig ik Amir uit om heel zachtjes en respectvol de hand van Leonie aan te raken — zonder iets te willen veranderen, te corrigeren of te verwachten. Het gaat om het ervaren van de aanraking als een uitnodiging tot aanwezigheid, als een stille bevestiging van: “Ik zie je, precies zoals je bent.”
Leonie wordt gevraagd om deze aanraking toe te laten zonder zich te beschermen, en simpelweg te voelen wat het contact in haar teweegbrengt — de warmte, misschien een lichte spanning, het besef dat ze gezien mag worden. Amir leert luisteren naar wat haar aanraking nodig heeft: soms dichtbij, soms ruimte gevend, altijd zonder oordeel.
Ze wisselen deze oefening om, waarbij beiden leren dat aanraking niet altijd leidt tot actie of oplossing, maar vooral een poort kan zijn naar diepe verbinding en heling. Door deze oefening ontstaat er een nieuwe taal tussen hen: een taal van zachtheid, vertrouwen en kwetsbaarheid.
Leonie reflecteert later: “Ik dacht altijd dat ik alleen de liefde waard was als ik stralend was. Maar nu voelde ik: misschien zit schoonheid ook in hoe ik me laat zien, juist als ik niet perfect ben.” Amir voegt toe: “Ik begrijp nu beter dat het niet gaat om het ‘maken’ van iets goed, maar om er gewoon te zijn, samen.”
Deze oefening opent voor hen de weg naar een nieuw contactmoment, waarin liefde zich toont als acceptatie van het hele zelf — het lichte én het donkere — en waarin aanraking niet alleen lichamelijk is, maar een helende ontmoeting van zielen.