Achtergrond van het Hooglied (Shir haShirim)
Het Hooglied (Shir haShirim) is zonder twijfel het meest raadselachtige én meest sensuele boek van de Hebreeuwse Bijbel. Het bestaat uit een reeks liefdesgedichten vol verlangen, natuurbeelden, erotische toespelingen en mysterie. Geen enkel ander bijbelboek spreekt zo openlijk over het lichaam, over huid en geur, over de roes van de liefde, en over het zoeken naar de afwezige Geliefde.
Toch is het Hooglied veel meer dan wereldse liefdeslyriek. Eeuwenlang is het gelezen als een diepe allegorie: een spirituele dialoog tussen God en Israël, tussen de ziel en het goddelijke, tussen het vrouwelijke en het mannelijke, tussen de mens en zijn diepste verlangen. In de joodse mystiek, de kabbalah, wordt het zelfs gezien als een sleuteltekst voor het begrijpen van de vereniging tussen hemel en aarde, tussen de Shechinah en de Eeuwige.
Wie het Hooglied betreedt, begeeft zich op heilige grond. De taal is zintuiglijk en symbolisch, de betekenis veelvormig en gelaagd. Het nodigt uit tot studie, meditatie en overgave.
In wat volgt, onderzoeken we de achtergrond van dit bijzondere boek: de herkomst, de plaats binnen de Bijbel, de rol in het jodendom, en de sleutel waarmee het mystieke hart ervan geopend kan worden.
Auteurschap en toeschrijving
Traditioneel wordt het Hooglied toegeschreven aan Koning Salomo (Shlomo haMelech), zoals de openingszin zegt: “Het Hooglied van Salomo” (Shir haShirim asher liShlomo).
Toch zijn moderne bijbelwetenschappers het erover eens dat de taal en stijl van het werk wijzen op een latere oorsprong, waarschijnlijk uit de Perzische of Hellenistische periode (tussen de 5e en 3e eeuw v.Chr.). De Hebreeuwse woordenschat bevat Aramese en buitenlandse invloeden, wat duidt op een samengestelde of geëvolueerde tekst.
De “toeschrijving aan Salomo” kan dus ook symbolisch zijn:
* Salomo als archetype van wijsheid, liefde en poëzie.
* Of als literaire autoriteit om het boek gezag te geven.
Stijl en genre
Het Hooglied is uniek binnen de Bijbel:
* Het is een bundel van liefdespoëzie, vol natuurbeelden, erotiek en verlangen.
* Er is geen expliciete religieuze inhoud: geen gebod, geen wet, geen verwijzing naar God (op één mogelijk uitzondering na in 8:6).
* Het is geschreven in een duetvorm tussen een vrouwelijke en een mannelijke stem, soms met tussenkomst van een koor van dochters van Jeruzalem.
De structuur is poëtisch en associatief, niet verhalend. Het lijkt op een verzameling van liederen of scènes rond de liefde, eerder dan een doorlopend verhaal.
Waarom in de Tanach/Bijbel?
Dat deze gedurfde liefdespoëzie in de canon is opgenomen, was lang omstreken met discussie:
Sommige rabbijnen wilden het uitsluiten wegens de seksuele beelden.
Maar het boek Hooglied werd toch opgenomen in de Tenach omdat het:
* Allegorisch gelezen werd als verhaal van God en Israël,
Vanaf de vroegste Joodse tradities werd het Hooglied niet letterlijk gelezen, maar allegorisch: De geliefden in het gedicht vertegenwoordigen God en het volk Israël.
Zo werd bijvoorbeeld:
* De “kus” (1:2) gelezen als het ontvangen van de Thora.
* De “tocht door de woestijn” (3:6) als de uittocht uit Egypte.
* De “slaap maar mijn hart waakt” (5:2) als een metafoor voor het ballingschap.
Deze allegorische lezing gaf het boek diepe religieuze betekenis, ondanks de ogenschijnlijk profane inhoud.
* Toegeschreven werd aan Salomo, een geaccepteerde Bijbelse auteur,
Het Hooglied opent met: “Het Hooglied van Salomo” – Shir haShirim asher liShlomo.
Salomo was traditioneel bekend als:
* Een wijs man (Kohelet = Prediker),
* Een dichter (toegeschreven Psalmen en Spreuken),
* En een liefhebber van schoonheid en kennis.
De traditie dat hij dit boek schreef hielp om het als wijsheidsliteratuur te accepteren. Samen met Spreuken (Mishlei) en Prediker (Kohelet) werd het gezien als onderdeel van zijn trilogie.
* Een mystieke diepte heeft die de relatie tussen mens en God weerspiegelt,
In de mystieke traditie werd het Hooglied beschouwd als een tekst die spreekt over: de liefdesrelatie tussen de Goddelijke en de aardse wereld, de vereniging tussen de Shechinah (vrouwelijke aanwezigheid van God) en Tiferet (mannelijke middenlijn), en en de ziel die haar oorsprong in het goddelijke zoekt.
Volgens de Zohar (13e eeuw) is het Hooglied een poort naar het mysterie van eenwording.
In de Chassidische traditie wordt het boek vaak gezien als een handleiding voor de liefde tot God — een innerlijk vuur dat de ziel voortdrijft naar haar bron.
* Liturgisch verbonden is aan Pesach en het verbond,
Het boek wordt gelezen tijdens Pesach, het Joodse lentefeest van de uittocht uit Egypte. De lentebeelden in het Hooglied sluiten aan bij de sfeer van bevrijding en vernieuwing. De liefdesverbintenis tussen God en Israël wordt gezien als een “bruiloft” bij de Sinaï. Hierdoor kreeg het een vaste plaats in het liturgische jaar, wat bijdroeg aan zijn canonieke status.
* En omdat grote rabbijnen het als heilig bevestigden.
Volgens de Mishna (Yadaim 3:5) was er in de eerste eeuwen n.Chr. discussie of het Hooglied heilig genoeg was. Rabbi Akiva, een centrale figuur in het rabbijns jodendom, zei: “Geen enkel boek is zo heilig als het Hooglied. Alle geschriften zijn heilig, maar het Hooglied is het heiligste der heiligen.” Deze uitspraak gaf gezag aan het boek en was doorslaggevend voor de opname in de canon van de Tanach.
Thematiek en mystieke resonantie
Lichamelijke liefde: het lichaam als openbaringsplek
Het Hooglied bevestigt het lichaam als iets goeds, heiligs en zinvols.
Het keurt lichamelijkheid niet af, maar viert het juist – als onderdeel van liefde, schoonheid én spiritualiteit. Anders dan in latere ascetische tradities, wordt het lichamelijke hier niet gezien als een obstakel voor het goddelijke, maar als een plaats van openbaring.
De huid, de geur, de stem, de ogen – alles wordt taal van liefde.
In de joodse traditie wordt dit soms gezien als een herinnering aan het goede van de schepping (cf. Genesis 1), waarin ook het lichamelijke haar plaats heeft in het heilige.
Spirituele liefde: verlangen als goddelijke dynamiek
Het verlangen in het Hooglied is niet alleen lichamelijk, maar existentiële honger naar verbinding. Vanuit een mystiek oogpunt weerspiegelt deze hunkering de band tussen de individuele ziel en de Eeuwige.
De beweging van zoeken en gevonden worden, van afstand en nabijheid, herinnert aan de spirituele weg van de mens die zoekt naar zijn oorsprong – de Ene. De liefde wordt zo een voertuig voor het goddelijke, een taal van de ziel.
Mystieke vereniging: de kosmische bruiloft
Binnen de mystieke traditie wordt het Hooglied gelezen als een profetische uitdrukking van de vereniging tussen de vrouwelijke, immanente aanwezigheid van God en de Heilige, Gezegend zij Hij (de transcendente, mannelijke bron).
Meer specifiek verwijst dit naar de dynamiek tussen de harmonie, schoonheid – vaak geassocieerd met het mannelijke midden en het koningschap, de ontvankelijkheid – het vrouwelijke aspect dat de lagere wereld doordringt.
Het Hooglied wordt daarmee een liturgisch én mystiek drama: de eenwording van hemel en aarde, geest en materie, man en vrouw – als een kosmische bruiloft.
Zoektocht en gemis: het goddelijke spel van afwezigheid
Een van de opvallendste thema’s in het Hooglied is de voortdurende afwisseling tussen nabijheid en afstand.
De Geliefde verschijnt en verdwijnt, roept en trekt zich terug, klopt aan maar wordt gemist.
In de mystiek is dit niet willekeur, maar onderdeel van het spirituele proces van ontwaken.
De afwezigheid van de Geliefde wordt zo een spiegel voor de goddelijke verberging (hester panim) – het moment waarop de zoeker gedwongen wordt dieper te tasten, verder te verlangen, en in dat verlangen dichter bij het geheim te komen.
Het gemis wordt een vorm van aanraking.
De brandende afwezigheid houdt het vuur van liefde levend en zuivert het van bezit en controle.
Parallellen in andere tradities
De symboliek van het Hooglied is zó rijk en archetypisch, dat ze diep resoneert in de ziel van de mens, over grenzen van religie, tijd en cultuur heen.
De taal van geliefden, het verlangen naar eenheid, het zoeken en gevonden worden — het zijn beelden die terugkeren in het hart van vele spirituele tradities, telkens opnieuw herkend als de mystieke reis van de ziel naar haar oorsprong.
Het Hooglied spreekt in zintuiglijke en intieme taal, maar daarin klinkt een grotere waarheid door: dat liefde een vorm van kennen is. Geen abstract weten, maar een doordrenkt en belichaamd verstaan. In die liefde vallen geest en lichaam niet uiteen, maar vinden juist hun diepste samenhang — alsof de ziel pas in het liefhebbende lichaam thuiskomt.
Liefde is niet slechts een gevoel, maar een diepe wijze van kennen. Het is een bewustzijn dat de ander in al zijn wezen ziet en erkent — met al zijn schoonheid, kwetsbaarheid en verborgenheid. In liefde wordt de ander niet zomaar waargenomen, maar écht herkend als uniek en waardevol.
Tegelijk is liefde ook een bekennen: het durven uitspreken van die erkenning en overgave, het zichtbaar maken van wat vaak onzichtbaar blijft. Bekenning betekent hier dat het hart zich opent, zichzelf blootgeeft en zegt: “Jij bent voor mij.” Het is een moedige stap waarin het verlangen en het kennen samenkomen.
In het Hooglied vinden we dit tweevoudige proces steeds weer terug: het diepe, stille (be)kennen van de geliefde en het vurige bekennen door woord en gebaar — samen een dans van onthulling en verbinding.
In dat licht wordt het Hooglied meer dan poëzie. Het wordt een spiegel van de weg naar binnen, waarin verlangen niet wordt onderdrukt, maar verfijnd en geheiligd – en waarin de ontmoeting met de Ander tegelijk een ontmoeting is met het goddelijke in onszelf.