Byung-Chul Han – filosoof
De schrijver en filosoof doet zulke interessant uitspraken in zijn boeken.
Onlangs las mijn vriendin er uit voor en we hadden prachtige gesprekken.
In De Groene Amsterdammer stond een schitterend interview:
Ons leven in het laatkapitalisme is dood en collectief narcistisch, stelt de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han (Seoel, 1959). Bepaald geen vrolijke boodschap. Maar er ís een betere wereld mogelijk: wees lui, vier de Ander, leef achteruit.
Daar staat hij dan: de laatmoderne mens. Vervreemd, ontheemd en uitgeput. Het kampvuur is gedoofd, de perenboom omgehakt, er is geen plek meer om samen te komen, om verbinding te vinden. De laatmoderne mens vindt nergens nog een thuis. Gevangen in het blauwe licht van zijn beeldscherm is hij vervallen tot een knooppunt in een netwerk van commerciële relaties. Was de wereld ooit een theater, een stage, tegenwoordig is het een markt waar ‘elke intimiteit uitgestald, verkocht en geconsumeerd moet worden’. De laatmoderne mens speelt niet meer, hij kan niet meer luisteren, niet meer liefhebben, zijn ego draait rondjes om zichzelf. Dus daar staat hij dan: ‘onder een blote hemel in een landschap waarin niets onveranderd was gebleven behalve de wolken, en in het middelpunt, in een krachtveld van verwoestende stromen en explosies, het nietige, broze mensenlichaam’.
auteur: Marian Donner
datum: 2 april 2025
website: https://www.groene.nl/artikel/de-filosoof-van-het-feest
Die laatste zin is van Walter Benjamin, maar dit is hoe de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han vaak naar andere denkers verwijst: hij verweeft hun woorden met zijn eigen woorden, de bronvermelding staat ergens in een voetnoot achterin, en zo vloeit de tekst voort, in een stream of consciousness vol citaten, aforismen, metaforen, herhalingen en oneliners – ‘Wij leven in een hel van het gelijke.’ De woorden werken als een soort bezwering, de lezer raakt in een roes, voelt zich bij vlagen zelfs opgetild. Zelden werd zijn wanhoop, dat enorme verlangen naar iets beters en mooiers, indringender beschreven dan hier.
Han bedrijft filosofie als kunst, zo meent hij zelf. In een interview uit 2021 met ArtReview legt hij uit dat zijn boeken daarom ook steeds dunner worden. Elke zin is als het ware een microkosmos van het boek, en elk boek een microkosmos van het oeuvre. Uiteindelijk zullen zijn boeken waarschijnlijk helemaal verdwijnen, dan zijn ze opgelost in de lucht en ‘kan iedereen ze inademen’. Waarom zou je immers een boek van duizend pagina’s schrijven als je de wereld ook kunt verlichten met een paar zinnen? Duizend pagina’s wegen niet op tegen een enkele haiku, aldus Han in het interview: ‘De eerste sneeuw – zelfs de narcisbladeren buigen.’
Wie is deze man die misschien wel de populairste, nog levende filosoof ter wereld genoemd kan worden? Hij is in elk geval de best verkopende. Han werd in 1959 geboren in Seoul, Zuid-Korea, de exacte datum houdt hij geheim. Na een studie metallurgie vertrok hij op zijn 22ste naar Duitsland om daar filosofie te studeren, hetgeen hij niet aan zijn ouders vertelde omdat ze hem anders nooit hadden laten gaan. Je zou kunnen zeggen dat zijn afkeer van transparantie en openheid toen al tot uitdrukking kwam. Dat Duitsland zijn ‘spirituele huis’ was, zoals Han het zelf noemt, wist hij toen hij op zijn zestiende voor het eerst Bach hoorde. Zijn Duitse medestudenten herinneren zich hem als een enthousiaste, praatgrage jongen die onophoudelijk vragen stelde. En dat was het biografisch gezien wel zo’n beetje. Veel meer is er niet bekend.
Han geeft zelden interviews, houdt geen lezingen of webinars en reist nauwelijks. Het liefst werkt hij in zijn tuin of speelt hij piano. Als hij een dag niet pianospeelt, wordt hij ziek. Hij heeft een smartphone, maar als iemand belt neemt hij niet op. Hij gebruikt het ding vooral voor een app waarmee hij planten classificeert. Volgens eigen zeggen is hij extreem lui en schrijft hij slechts drie zinnen per dag. Dat doet hij ’s nachts. Dan vangt hij de ideeën op die in de lucht hangen en kopieert hij de woorden. Die woorden zijn volgens Han slimmer dan hij: ‘Ik ben een idioot.’ Hij is katholiek. Sinds een aantal jaar huist de Franse filosofe Simone Weil in hem: Han gelooft dat hij haar reïncarnatie is.
Dit is ongeveer het enige dat Han over zichzelf vertelt in de paar interviews die hij gaf en ook in zijn boeken zal de lezer verder niets vinden. Het is misschien wel het opvallendste aan zijn werk: de complete afwezigheid van een ‘ik’. Nooit haalt Han een herinnering op, nooit vertelt hij een anekdote. Waar de hedendaagse cultuur gedomineerd wordt door persoonlijke verhalen, liefst echt gebeurd, liefst zo dicht mogelijk op de eigen huid, vlakt Han zichzelf juist weg. Maar dit is dan ook een van de symptomen van het laatkapitalisme dat hij in al zijn boeken zo vurig bestrijdt.
Het huidige tijdsgewricht wordt gekenmerkt door ‘een excessieve relatie tot het zelf’, schrijft Han. Al dat ge-ik, al dat denken over het zelf, over hoe het te positioneren, etaleren, verbeteren, verkopen, om het zo de wereld in te manifesteren: de laatmoderne mens heeft zich naar binnen gekeerd. Er is sprake van een collectief narcisme. De Ander verdwijnt steeds meer naar de achtergrond.
In het interview met ArtReview zegt Han dat hij deze verdwijning van de Ander als de kern van zijn werk beschouwt. Daarmee bedoelt hij niet de ander in wie je je kunt herkennen, iemand die bijvoorbeeld schrijft vanuit de eigen ervaring, over de eigen gevoelens, om lezers zo de geruststellende gedachte mee te geven dat we diep vanbinnen allemaal hetzelfde zijn (waarmee de wereld nog meer vervalt tot ‘een hel van het gelijke’), maar de Ander met een hoofdletter: een massieve entiteit die tegenover je staat en juist in zijn vreemdheid ontzag afdwingt. Want alleen in diens aanwezigheid wordt de eendimensionaliteit doorbroken, om even met Marcuse te spreken, en openen zich nieuwe werelden.
Zo vrolijk en licht als Byung-Chul Hans leven uit de spaarzame informatie naar voren komt, zo deprimerend en zwaar is zijn werk. Laat varen al die hoop. Of zoals de Zuid-Koreaanse rapper RM van de immens populaire boyband bts ooit zei toen hij in een interview De terugkeer van Eros aanraadde: ‘Je zou weleens diep gefrustreerd kunnen raken, omdat het boek suggereert dat de liefde die we momenteel ervaren, helemaal geen liefde is.’
Ondanks zijn zelfverklaarde luiheid en die drie zinnen per dag schreef Han inmiddels 31 boeken. Soms publiceert hij er meerdere per jaar. Het is haast onmogelijk om die enorme productiviteit bij te houden, maar dat hoeft gelukkig ook niet, want een paar uitzonderingen daargelaten lijken alle boeken op elkaar. Steeds weer haalt Han dezelfde denkers aan: Benjamin, Foucault, Heidegger. Steeds weer gebruikt hij dezelfde zinnen en dezelfde perenboom waaronder ooit een gezamenlijk verhaal werd gezongen. Wat verschilt is alleen de invalshoek: of Han het leven onder laatkapitalisme fileert vanuit bijvoorbeeld de liefde, digitalisering, het verdwijnen van verhalen, van rituelen of de drang tot transparantie. Zijn oeuvre is als een bouwwerk, een huis van woorden, waarbij elk boek als het ware een andere kamer vult. Het geeft de lezer houvast, een vaste positie, of om in de terminologie van Han te blijven: een thuis in ruimte en tijd, van waaruit de wereld plotseling overzichtelijk lijkt, ja, begrijpelijk zelfs.
De buitensporige agressie vermengd met zelfmedelijden van types als Elon Musk of Donald Trump – de lezer van Han begrijpt onmiddellijk dat wat we hier aanschouwen ‘een fatale accumulatie van ego-libido is’. Deze mannen zijn bezweken onder hun eigen narcisme. Of neem het interview met Frans Timmermans dat een tijdje geleden in de Volkskrant stond, toen de nietsvermoedende lezer halverwege verrast werd met een extreem intieme ontboezeming over seksueel misbruik. Daarna kabbelde het interview rustig weer door. Het misbruik werd geen nieuws, het haalde niet de kop.
Zo normaal is het delen van trauma’s kennelijk al geworden: dit is inderdaad de wereld als markt ‘waar elke intimiteit uitgestald, verkocht en geconsumeerd moet worden’. Al die hyperpersoonlijke verhalen over pijn en verdriet die de huidige cultuur domineren, de boeken, documentaires en Instagram-posts over rouw en verlies: soms lijkt het of er steeds extremere verhalen nodig zijn om de hedendaagse mens nog iets te laten voelen. Alsof hij door de continue claim op zijn empathie en inlevingsvermogen emotioneel langzaam aan het afsterven is.
Het is niet alleen dat het leven onder laatkapitalisme zijn plezier en uitbundigheid verloren heeft, schrijft Han. Het is veel erger: wij leven in een necropolis. Er heeft zich een rigor mortis over het bestaan uitgespreid, een zwaarte en stijfheid. Omdat we tegenwoordig niets zo vrezen als de dood, aldus Han in een omkering waar hij zo dol op is – de overdaad aan gevoelens leidt tot een gevoelsarmoede; wie onder de huidige transparantiedwang alles kan zien, ziet niets meer. En een leven waaruit de dood verbannen is, is een ondood leven.
Tegenwoordig is de dood geen Ander meer, geen monolitische, angstaanjagende aanwezigheid in het licht waarvan het leven harder straalt. In plaats daarvan wordt ze weg geproduceerd. Verstopt achter gesloten deuren en in verzorgingstehuizen, of een handje geholpen met middel X of een capsule in de Zwitserse bossen, de Sarco genaamd, waar je jezelf voor negentien euro kunt vergassen. De dood wordt op afstand gehouden door zo ‘schoon’ en gezond mogelijk te leven.
En de vraag is niet meer wat een goed leven is, maar hoe we het zo lang mogelijk, in optimale toestand, kunnen rekken. Het toont de leegte waarin we ons bevinden, schrijft Han: ‘De hysterie rond gezondheid en optimalisering is alleen mogelijk in een naakte, van zin verstoken wereld.’ Want een leven onderworpen aan de dictaten van gezondheid, prestatie en optimalisatie is een overleven. Hoeveel luxe dat leven ook bevat – crèmes van duizend euro, wellnesscenters met zuurstofcabines – het mist glans, soevereiniteit en intensiteit. Het creëert een ondood leven, een dood-in-leven: ‘Prestatie zombies, fitness zombies, Botox zombies’. De huidige gezondheidsmanie, aldus Han, ‘is de biopolitieke manifestatie van het kapitaal zelf’.
We denken misschien dat we vrij zijn om onze eigen keuzes te maken, houden onszelf voor dat dit is wat we zelf willen, al die avocado’s, supplementen en ijsbaden, maar onder de schijn van vitaliteit voeden we een systeem van eindeloze productie, prestatie, groei en een ‘willekeurige, kankerachtige woekering’.
Het is het grote verschil met de heersende regimes van weleer, schrijft Han. Onder laatkapitalisme komt de onderdrukking niet meer van buitenaf, van regulering en allerhande ge- en verboden, maar van binnenuit: ‘Wij exploiteren onszelf vrijwillig en hartstochtelijk, in de overtuiging dat we onszelf op die manier verwerkelijken.’ Er is geen concrete tegenstander meer, niemand die direct onze vrijheid inperkt, geen onderdrukker om je tegen te verzetten. Wij kiezen zelf voor dit ondode leven. Opgezweept door de continue oproep om meer en beter te presteren, is de uitgebuite werknemer getransformeerd in de vrije ondernemer die zichzelf exploiteert.
Han citeert Kafka: ‘Het dier ontneemt zijn meester de zweep en geselt zichzelf om zo meester te worden.’ Tegenwoordig zijn wij meester en slaaf ineen. De klassenstrijd heeft plaatsgemaakt voor een interne strijd tegen onszelf. Geweld keert zich niet meer naar buiten, tegen onderdrukkende structuren, maar naar binnen. Vandaar dat de cijfers van depressie, burn-out, automutulatie en zelfdoding almaar groeien. En dat zal voorlopig ook niet veranderen, aldus Han, aangezien het huidige systeem steunt op de eenzame, geïsoleerde ondernemer van het zelf: ‘Je kunt geen revolutionaire massa vormen uit depressieve, ontwortelde individuen.’
Han staat in de traditie van de Frankfurter Schule. Net als de filosofen uit deze school – onder meer Benjamin, Adorno en Marcuse – richt hij zich voornamelijk op (pop)cultuur om de heersende ideologie te analyseren die ons heeft gevormd, ons denken en voelen stuurt, en die we zo vanzelfsprekend zijn gaan vinden als de vis die het water niet meer ziet waarin hij zwemt. Tegelijkertijd echter is Han bij uitstek een denker van en voor deze tijd. Hij mag dan niet vanuit een ik schrijven, op veel andere vlakken valt hij wel degelijk vaak samen met hetgeen hij bekritiseert.
Zo hekelt hij bijvoorbeeld het verdwijnen van verhalen in deze tijd, er is alleen nog een eindeloze stroom informatie die ons overspoelt, maar zelf draagt hij in hoge mate bij aan die stroom: als zijn boeken iets ontberen is het wel een verhaal. Han schrijft voornamelijk in catchy oneliners die het zo goed doen in allerhande columns, TED Talks en TikTok-filmpjes. Citaten uit zijn werk zijn makkelijk te delen, de algoritmen hebben een voorkeur voor hem, online genereert hij talloze hartjes en likes: juist het door hem zo verfoeide internet heeft hem groot gemaakt.
Cynisch gezien zou je zelfs kunnen stellen dat zijn hoge productie, gecombineerd met alle herhaling, van elk laatste boek het intellectuele equivalent maakt van de iPhone-zoveel die de vorige editie vervangt.
En echt nieuw is het allemaal ook niet. Zie de Frankfurter Schule – maar ook de talloze boeken, artikelen en persoonlijke essays die inmiddels verschijnen over de prestatiesamenleving, zelfoptimalisatie die tot zelfexploitatie leidt, de heersende gezondheidscultus, de havermelkelite, depressies die voortkomen uit een gebrek aan connecties, het asociale van sociale media, of hoe het voelt om een laatmoderne mens te zijn: vervreemd, ontheemd en uitgeput. Meestal is kapitalismekritiek daarbij niet ver weg. De meeste mensen weten het immers allemaal al. Veel van de analyses van Han zijn allang doorgedrongen tot het grote publiek, mede dankzij al die columns, TED Talks en TikTok-filmpjes. Tegenwoordig is iedereen een cultuurcriticus. Alleen is Han echt heel veel beter dan de rest.
Het verschil zit hem niet alleen in de diepte van zijn analyses of de tomeloze energie, lees: levenslust, van zijn stijl. Het is dat de gemiddelde cultuurkritiek doorgaans zo gretig terugvalt op ouderwetse ge- en verboden. Zet je telefoon of router eens uit. Lees een boek. Maak een praatje met een vreemde. Luister naar een ander. Luister naar de zee (dit is overigens de ultieme gladstrijking van de Ander, maar dat terzijde). Kijk om je heen, verwonder je.
Het is de doelgerichtheid, dat denken in individuele oplossingen, dat zo naadloos aansluit bij de laatkapitalistische ideologie. Het is het optimisme ervan. Als er geen rituelen meer zijn, maken we toch gewoon onze eigen rituelen? Dan branden we een kaarsje in een tent die als gesubsidieerd kunstproject tijdelijk ergens is neergezet, of planten we een boom voor onze dode vader. Uiteindelijk draait alles om aandacht, toch?, en aandacht is liefde, en op die manier is op zondag de krant lezen of met een bord eten op schoot Studio Sport kijken heus ook wel een soort ritueel. En als we grote verhalen missen, in de politiek bijvoorbeeld, dan neemt elke willekeurige partij gewoon een heidag, stelt wat focusgroepen in, huurt nog een bevriende copywriter in, en komt er wel wat: Yes we can!
Als vissen die het water niet meer zien, bieden veel hedendaagse cultuurcritici geen oplossingen, maar verergeren ze juist het probleem. Want zo simpel is het allemaal niet, laat Han zien. Een ritueel onderga je niet in je eentje, of met een groepje gelijkgestemden, maar overstijgt juist de individuele ervaring en het eigen ego: het verbindt je aan grond (de voorouders), hemel (de goden) en elkaar (de gemeenschap). Een verhaal kan niet zomaar worden bedacht.
Of zoals Han zegt: ‘Een verhaal dat de wereld verandert, dat de wereld opent, wordt niet willekeurig door een individuele persoon in de wereld gebracht.’ Laat staan door een denktank. Een verhaal is de uitdrukking van de stemming van een tijd, er zijn talloze verschillende krachten en spelers nodig om het te vertellen, en al helemaal om het te veranderen. Het enige wat je als individu daarom kunt doen is een vonkje inbrengen dat samen met talloze andere vonkjes op een dag hopelijk een vuur ontbrandt.
Dus wat als je zo’n vonkje wil zijn?
Een ding is in elk geval zeker: tegenover de kapitalistische doodsdrift kán alleen maar de levensdrift staan. En die levensdrift, schrijft Han in Vita contemplativa, borrelt op in de inactiviteit. Niets doen vormt het tegenwicht. Niet per se op persoonlijk niveau, Han geeft de lezer geen opdrachten of lifehacks, maar beschrijft in plaats daarvan de achilleshiel van het laatkapitalistische systeem.
Al is dit wel waarom hij zelf leeft zoals hij doet. Zijn luiheid, het tuinieren en pianospelen, de idioot uithangen: Han kan het doen omdat hij er dankzij zijn succes het geld voor heeft, maar in een interview met El País stelt hij ook dat hij deze benadering van het leven als een politieke daad beschouwt. De wereld heeft een verkeerde afslag genomen, zegt hij in het interview, en daarom beweegt hij zich nu in de tegenovergestelde richting. ‘Achteruit leven’, noemt hij het.
Het is de alomtegenwoordige nadruk op productie, prestatie en groei, die kankerachtige woekering, die ons continu aanzet tot handelen, en ons daarmee heeft gereduceerd tot ‘gebruiks- en werkvee’. We razen zo hard door dat er een ademloosheid is ontstaan: ‘De mens stikt zowat in wat hij zelf aan het doen is.’ Wat volgens Han daarom nodig is, is stilstand. Een overgang van handelen naar zijn. Want pas in de inactiviteit worden we de grond waarop we staan gewaar en de ruimte waarin we ons bevinden. Pas dan schakelt het leven ‘over op zijn contemplatieve modus en pendelt terug naar zijn geheime zijnsgrond’.
Ter ondersteuning voert Han in Vita contemplativa een hele reeks filosofen aan. Guy Debord, Adorno, Nietzsche, de late Heidegger, Thomas van Aquino, allemaal zeiden ze hetzelfde: een bestaan dat overdacht kan worden, aanschouwt en beschouwt, het vita contemplativa dus, is het ‘doel van heel het menselijk leven’.
De sabbat is ook nooit een rustdag na de scheppingsdaad geweest waarop God zogezegd op adem komt, stelt Han. Nee, die rust vormt de essentie, is de kern van de schepping. Daarom is de rust, de inactiviteit, ook goddelijk: ‘Als we rust ondergeschikt maken aan werk, negeren we het goddelijke’. Hij haalt weer een haiku aan: ‘Rustig zitten, niets doen/ de lente komt/ en het gras groeit vanzelf.’
Pas als de doelmatige nadruk op functionaliteit en nuttigheid verdwijnt wordt overleven leven. Pas dan ‘vibreert het leven zichzelf’. Komt het ego los van zichzelf, wordt het weer ontvankelijk voor zijn omgeving, kan het de Ander horen en zien. Want in de inactiviteit bestaat geen vastbesloten zelf. De mens legt zijn naam af, hij wordt niemand en geeft zich over aan dat wat gebeurt. Of zoals Han Roland Barthes citeert: ‘Dat zou de echte luiheid zijn: zo ver komen dat je, op bepaalde ogenblikken, geen “ik” meer hoeft te zeggen.’ Alleen dan behoort het leven zichzelf toe en wordt het weer speels en feestelijk.
De inactiviteit heeft haar eigen logica, haar eigen taal, haar eigen tijd, haar eigen architectuur, haar eigen pracht, ja haar eigen magie. ‘Zij is geen zwakte, geen gebrek, maar een intensiteit, die in onze op activiteit en prestaties gerichte maatschappij niet meer wordt waargenomen en geen erkenning vindt.’ Maar dit is waar het ware geluk in schuilt: in het doel- en nutteloze, ‘het bewust omslachtige, het onproductieve, het nemen van omwegen, het buitensporige, het overbodige, de fraaie vormen en gestes die geen nut hebben en nergens toe dienen’. Vrijheid van doel en nut is de essentie van inactiviteit en de basisformule voor geluk. Het is de zin van het leven. Inactiviteit geeft het bestaan feestelijkheid en glans.
Tegen die eeuwige dwang om te presteren, te produceren en te consumeren, moet volgens Han dan ook een politiek van inactiviteit worden gezet. Een politiek die werkelijk vrije tijd kan genereren. En daarin staat, als het aan Han ligt, het feest centraal.
Het is een onderwerp dat in bijna al zijn boeken terugkomt, soms als terzijde, soms uitgebreid, maar het feest, zou je kunnen zeggen, is het hartstochtelijk kloppende hart van al zijn werk. En dat behandelt hij nergens zo uitgebreid als in het onlangs in vertaling verschenen Over het verdwijnen van rituelen.
Of misschien moeten we Feest schrijven, want net als met de Ander bedoelt Han zeker niet de kleine, middelmatige variant ervan. Niet het feest dat is uitgehold door commercie, met vip-ruimtes en flessen Moët en iedereen die in het wit gaat dus, maar het Feest als ‘een jubelende bevestiging van het menselijk bestaan’, zoals de Duitse (katholieke) filosoof Josef Pieper het beschreef.
Het feest brengt de tijd tot stilstand: ‘tijd als opeenvolging van vergankelijke, vluchtige momenten wordt opgeheven’. De profane alledaagsheid maakt plaats voor exces en extravagantie, men laat de controle varen en danst met wildvreemden tot het ochtendgloren. ‘Een overvloeien van het leven’, noemt Han het. Er is geen extern doel waar de feestganger zich aan onderwerpt, het collectieve narcisme verdwijnt. Het feest verzamelt en verenigt, het bindt ons aan grond, aan de voorouders die ook al zo feestten, aan hemel en elkaar: ‘Het feest sticht een gemeenschap onder mensen en met de goden. Het laat mensen deelhebben aan het goddelijke.’
Han verafschuwt de leegte en onttovering van deze tijd, hij lijkt terug te willen keren naar het kampvuur, de perenboom, de overdadige oogstfeesten. ‘Zou u zichzelf classificeren als een romanticus?’ vraagt de interviewer van ArtReview op een gegeven moment aan Han, zo groot vindt hij het verlangen naar magie en mysterie dat in al zijn werk doorklinkt. Maar voor Han, zo legt hij uit, is alles wat bestaat magisch en mysterieus: ‘De aarde is magisch en iedereen die iets anders beweert is blind.’
Het is daarom niet genoeg om voorzichtiger met de aarde als hulpbron om te gaan: ‘We hebben een compleet andere relatie met de aarde nodig. We moeten haar haar magie, haar waardigheid teruggeven. We moeten het vermogen tot inactiviteit herontdekken, het vermogen om niet te handelen.’ Wat Han zoekt is een hernieuwd evenwicht waarbij de mens niet meer zijn omgeving en zichzelf domineert, maar opnieuw een ‘thuis’ vindt.
Dat thuis zijn we verloren, laat Han in elk boek zien. De laatmoderne mens heeft geen vaste grond meer onder zijn voeten, tijd glijdt als los zand langs zijn vingers, het leven is vluchtig geworden, voelt willekeurig en toevallig, Han spreekt van een ‘contigentiestorm’. En zonder bindende en verbindende verhalen die antwoord geven op het waarom en waartoe van ons bestaan neemt die contingentie almaar toe.
Maar de wereld wordt niet zomaar weer heel. De golven informatie zullen ons via onze apparaten blijven overspoelen, globalisering is niet meer terug te draaien naar het lokale of de meent, God blijft dood: contingentie is here to stay. We zullen ons daarom, meent ondergetekende, op een nieuwe manier moeten zien te verhouden tot ruimte en tijd. Niet terugverlangen naar hoe het ooit was, met dat kampvuur en de perenboom, maar nieuwe relaties aangaan. Want Han mag contingentie, het idee dat alles ook heel anders had kunnen zijn, dan als een existentiële bedreiging zien, zelf wordt ondergetekende daar eigenlijk heel gelukkig van.
Zo’n leuk weetje over een liaan in Zuid-Amerika die het uiterlijk van naburige planten kopieert (en geen mens die begrijpt hoe hij dat doet): het is pure informatie, maar vormt wel degelijk de aanzet tot een verhaal. Bomen die via ondergrondse schimmelsporen aan elkaar verbonden zijn, het universum draait waarschijnlijk rondjes, onder de piramiden van Gizeh zijn onlangs meterslange constructies gevonden, op TikTok staat een filmpje van iemand die muziek maakt voor giraffes, kraaien en olifanten, ze komen allemaal naar hem toe, aaien hem, bewegen heen en weer, het is duidelijk: deze dieren dansen.
Contingentie gooit de boel open, en vormt bovendien een noodzakelijke inspiratiebron voor verzet. Als kapitalisme immers ergens op teert is het wel het idee dat het niet anders kan, dat dit nu eenmaal het beste systeem van alle slechte is, capitalist realism, Tina (there is no alternative). Maar het hoeft niet zo te zijn. We hoeven niet zo te leven. Het is hetzelfde gevoel dat ook de boeken van Han, met al hun informatieoverload, je als lezer geven. Er is een betere wereld mogelijk. En die zou wel degelijk zo kunnen zijn als Han hem in de laatste alinea van Vita contemplativa schetst: ‘In het komende rijk van de vrede zijn mens en natuur met elkaar verzoend. De mens is niet meer dan een medeburger in een republiek van levenden, waartoe ook planten, dieren, stenen, wolken en sterren behoren.’ Dan behoudt elk wezen op deze aarde zijn waarde. Dan vieren we feest, zingen en dansen we, en zijn we werkelijk vrij.