Gewetensvrijheid in Christus
Wat als geloven niet betekent dat je altijd gelijk hebt, maar dat je leert leven met het ongemak van verschil? In een tijd waarin morele overtuigingen steeds vaker botsen – in kerken, in de politiek, in gezinnen – biedt een oude tekst uit de Romeinenbrief een verrassend actueel perspectief. Paulus schrijft: “Heb je geloof? Behoud dat dan voor jezelf, voor het aangezicht van God. Gelukkig is wie zich geen verwijten hoeft te maken over wat hij goedvindt.” (Romeinen 14:22)
Op het eerste gezicht klinkt dat bijna onchristelijk: geloof voor jezelf houden? Maar wie de bredere context van deze tekst onderzoekt, ontdekt een ethiek van vrijheid én terughoudendheid. Paulus richt zich tot een jonge gemeenschap waar joden en niet-joden samenleven, ieder met eigen gewoonten, overtuigingen en gevoeligheden. En juist daar pleit hij voor iets dat in onze tijd opnieuw radicaal klinkt: gewetensvrijheid in Christus.
In dit artikel onderzoek ik de diepe lagen van Romeinen 14:22: de grondtekst, de historische context, de joods-christelijke denklijnen over het geweten – en waarom juist deze oude brief ons vandaag iets fundamenteels leert over geloof zonder dwang, vrijheid zonder arrogantie, en gemeenschap zonder morele uniformiteit.
De tekst van Romeinen 14:22: vertalingen en grondtekst
De passage uit Romeinen 14:22 is ogenschijnlijk eenvoudig, maar zit theologisch en taalkundig vol betekenis. Paulus schrijft: “Heb je geloof? Behoud dat dan voor jezelf, voor het aangezicht van God. Gelukkig is wie zich geen verwijten hoeft te maken over wat hij goedvindt.” (Romeinen 14:22, NBV21)
Op het eerste gehoor klinkt dit als een pleidooi voor bescheidenheid: geloof is iets tussen jou en God. Maar deze zin valt pas goed te begrijpen als we haar leggen naast andere vertalingen én de Griekse grondtekst.
Diverse vertalingen vergeleken:
Vertaling | Tekst |
---|---|
Statenvertaling (1637) | “Hebt gij geloof? Heb dat bij uzelven voor God. Zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij zich goedvindt.” |
NBG (1951) | “Hebt gij geloof? Behoud dat voor uzelf voor het aangezicht van God. Gelukkig hij, die zich geen verwijten maakt bij wat hij goedkeurt.” |
Willibrordvertaling (1995) | “Ben je overtuigd? Houd dat dan tussen jezelf en God. Gelukkig is wie zich niet veroordeelt bij wat hij goedkeurt.” |
NBV21 (2021) | “Heb je een overtuiging? Behoud die dan voor jezelf en voor God. Gelukkig is wie zich geen verwijten hoeft te maken over wat hij goed vindt.” |
Hoewel de verschillen subtiel zijn, valt vooral op hoe “geloof” in sommige moderne vertalingen is vervangen door “overtuiging” — een verschuiving van een dogmatisch geloof naar een meer gewetensmatige lezing. Dit sluit nauw aan bij de context van Romeinen 14, waar het gaat om persoonlijke ethische kwesties (zoals eten, rituelen en feestdagen), niet om de kern van het geloof in Christus.
Griekse grondtekst en analyse
De originele Griekse tekst luidt (Nestle-Aland 28):
– “Heb jij geloof?” -> Het woord pistis betekent niet alleen geloof, maar ook vertrouwen, of persoonlijke overtuiging. In deze context doelt het op een gewetensvolle overtuiging over wat moreel aanvaardbaar is – bijvoorbeeld of je bepaald voedsel mag eten.
– “Houd dat voor jezelf voor Gods aangezicht.” -> Hier spreekt Paulus geen geheimhouding aan, maar een houding van innerlijke integriteit. Je overtuiging hoeft geen publiek bezit te zijn; ze moet allereerst standhouden voor het aangezicht van God.
– “Gezegend is hij die zichzelf niet veroordeelt in wat hij goedkeurt.” -> Het woord betekent letterlijk “beoordelen, keuren, goedvinden”. Hierin klinkt het proces door van afweging en zelfonderzoek. De gelukkige of zalige mens is hij die innerlijk vrede heeft met zijn keuzes — zonder zelfverwijt.
Samenvatting van de grondbetekenis
Romeinen 14:22 roept niet op tot stilte uit angst of schaamte, maar tot een bezonnen geloofshouding: persoonlijke overtuigingen mogen bestaan, zelfs krachtig, maar dienen gedragen te worden in het besef dat ze niet boven de ander staan — en altijd in het licht van Gods aanwezigheid.
Historisch en theologisch kader van de Romeinenbrief
De brief aan de Romeinen wordt vaak beschouwd als Paulus’ meest theologische werk – een soort geloofsmanifest waarin hij zijn visie ontvouwt op genade, rechtvaardiging, en de betekenis van Jezus’ dood en opstanding. Maar de brief is meer dan een abstract theologisch betoog. Ze is ingebed in een sociaal en religieus krachtenveld dat zijn weerga niet kent: de prille christelijke beweging bestond uit een bont gezelschap van joden en niet-joden, elk met hun eigen morele kaders, religieuze achtergronden en identiteitsvragen. Precies daar probeert Paulus bruggen te slaan.
De context van Rome in de eerste eeuw
Rond het jaar 57 na Christus schrijft Paulus deze brief vanuit Korinthe, aan een gemeente in Rome die hij nog niet persoonlijk heeft bezocht. De christelijke gemeenschap daar was waarschijnlijk ontstaan via joodse pelgrims die in Jeruzalem tijdens Pinksteren het evangelie hadden gehoord (Handelingen 2:10). Daarmee was de gemeente van begin af aan een gemengde groep: joden die Jezus als Messias erkenden, en niet-joden die zich bekeerden tot het geloof in Christus.
Maar de balans tussen deze twee groepen was verstoord. In 49 na Christus had keizer Claudius alle joden uit Rome verbannen vanwege onrusten rond “Chrestus” (waarschijnlijk Christus, cf. Suetonius). Toen zij jaren later terugkeerden, troffen ze een kerk aan die intussen door heidense gelovigen werd geleid — zonder de vertrouwde Joodse gebruiken zoals sabbatsrust, spijswetten en feestdagen.
Het conflict dat daaruit ontstond was niet puur theologisch, maar ook cultureel en identitair: wat betekent het om bij het volk van God te horen? Moet je je houden aan de Tora? Hoe ver reikt de vrijheid in Christus?
Romeinen 14 in dit grotere geheel
De brief aan de Romeinen beweegt zich van universele thema’s naar deze heel concrete situatie. Paulus bouwt zijn betoog in fasen op:
* Romeinen 1–3: alle mensen, jood én heiden, staan schuldig tegenover God.
* Romeinen 4–5: gerechtvaardigd worden gebeurt alleen door geloof, zoals bij Abraham.
* Romeinen 6–8: een nieuw leven in Christus is mogelijk, maar ook innerlijk strijdvol.
* Romeinen 9–11: Israël en de heidenvolken zijn beide onderdeel van Gods plan.
* Romeinen 12–15: praktische ethiek voor de gemeenschap: een leven van liefde, dienstbaarheid en onderlinge acceptatie.
In hoofdstuk 14 komt alles samen: Paulus richt zich tot gelovigen die elkaar veroordelen over wat gegeten mag worden, over feestdagen, en over wat “zuiver” is. De achterliggende vraag is: mag mijn geweten bepalen wat juist is — en hoe ga ik dan om met iemand die dat anders ziet?
Theologisch kader: vrijheid én verantwoordelijkheid
Paulus maakt duidelijk dat de vrijheid die de gelovige in Christus ontvangt niet absoluut is. Ze is relationeel:
– Vrijheid mag nooit gebruikt worden ten koste van de ander.
– Het geweten is belangrijk, maar niet het hoogste morele kompas.
– Liefde overstijgt overtuiging.
In Romeinen 14:22, het vers dat we centraal stellen, klinkt dat door: “Heb je een overtuiging? Behoud die dan voor jezelf, voor God.” Niet omdat overtuigingen er niet toe doen, maar omdat samenleven in Christus betekent dat we onze vrijheid toetsen aan het welzijn van de ander.
Miskotte, het Koninkrijk en de liefde die stroomt
De theoloog K.H. Miskotte noemde de bede “Uw koninkrijk kome” het hart van het christelijke denken en bidden. In zijn optiek is deze bede niet slechts een verlangen naar een toekomstige werkelijkheid, maar een roep om Gods recht en gerechtigheid nu, midden in de onvolmaaktheid van het leven. De komst van dat koninkrijk breekt structuren open: het ondermijnt religieuze arrogantie, wettische moraal, culturele zelfgenoegzaamheid — alles wat het ware leven in de weg staat.
In het licht van Romeinen 14 zou je kunnen zeggen: dat rijk komt, niet door onze morele overtuiging of zuivere gewetensstrijd, maar doordat Gods liefde gaat stromen tussen mensen met verschil.
Daarom is het misschien zinvol om aan Miskottes formulering iets toe te voegen: Opdat uw rijk kome — opdat uw Liefde strome.
Waar Gods koninkrijk werkelijk zichtbaar wordt, daar vloeit de Liefde. Niet als abstract ideaal, maar als concrete bereidheid om elkaars gewetensruimte te eerbiedigen. Daar waar iemand zijn overtuiging voor Gods aangezicht houdt, in plaats van die op te leggen aan de ander, ontstaat ruimte voor gemeenschap. Een eenheid die geen uniformiteit vereist, maar gedragen wordt door de liefde die zich niet verheft — en zich ook niet terugtrekt.
Zo komt het rijk van God — niet met macht, maar met de zachte kracht van een geweten dat zich niet hoeft op te dringen, omdat het leeft voor Gods aangezicht.
Eenheid zonder uniformiteit
Het theologische hart van Paulus’ boodschap is dat er in Christus geen onderscheid meer is tussen jood en heiden (Romeinen 10:12). Maar die eenheid is geen uniformiteit. Paulus vraagt niet dat iedereen hetzelfde denkt of voelt over rituele kwesties. Hij vraagt iets veel moeilijkers: dat mensen mét hun verschillen elkaar blijven aanvaarden — omdat zij weten dat zijzelf aanvaard zijn door God (Romeinen 15:7).
KORTOM:
De brief aan de Romeinen is geschreven aan een verdeelde, multiculturele gemeenschap in een religieus geladen tijd.
Paulus’ theologie van rechtvaardiging door geloof is geen dogmatisch systeem, maar een uitnodiging tot leven in vrijheid — én liefde.
Romeinen 14:22 staat in een praktische sectie die duidelijk maakt dat persoonlijke overtuiging ruimte moet vinden binnen de bredere context van gemeenschap.
Gewetensvrijheid in Christus is géén individualisme, maar een oefening in nederigheid, respect en verantwoordelijkheid.
Exegese van Romeinen 14 en plaats van vers 22
Overzicht van Romeinen 14
Romeinen 14 vormt samen met het begin van hoofdstuk 15 een afgeronde perikoop binnen Paulus’ brief, waarin hij praktische richtlijnen geeft voor het leven in een diverse gemeenschap. De kernvraag is: Hoe ga je om met geloofsgenoten die andere morele overtuigingen hebben dan jij — over eten, rituelen, feestdagen, of gewoonten?
De hoofdstukindeling is uiteraard later toegevoegd, maar de tekst heeft een natuurlijke driedeling:
=> Romeinen 14:1–12 – Oordeel niet over de ander
“Aanvaard wie zwak is in het geloof, zonder zijn opvattingen te bestrijden.” (14:1)
Paulus introduceert het onderscheid tussen de “zwakken” en “sterken” in het geloof:
– De zwakken zijn vermoedelijk joodse christenen die vasthouden aan spijswetten en feestdagen.
– De sterken (zoals Paulus zelf) voelen zich vrij van dergelijke voorschriften.
De centrale oproep is: oordeel niet. Want:
– Ieder is een dienaar van God (v. 4)
– Ieder leeft en sterft voor de Heer (v. 8)
– Allen zullen voor Gods rechterstoel verschijnen (v. 10–12)
De toon is tegelijk persoonlijk en eschatologisch: Paulus richt zich tot het innerlijk van de gelovige, maar met het oog op het komende oordeel van God.
=> Romeinen 14:13–21 – Vrijheid vraagt verantwoordelijkheid
“Laten we daarom elkaar niet langer veroordelen, maar neem u liever voor uw broeder of zuster geen struikelblok in de weg te leggen.” (14:13)
Paulus verschuift nu van het oordeel naar de praktische gevolgen van gewetensvrijheid:
Ja, alle voedsel is rein (v. 14).
Maar als jouw vrijheid de ander tot zonde verleidt of pijn doet, ben je niet in de liefde (v. 15).
Hij introduceert een fundamenteel theologisch criterium: “Het koninkrijk van God bestaat niet uit eten en drinken, maar uit gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest.” (14:17)
De conclusie van dit deel is relationeel en ethisch geladen: “Alles is wel rein, maar het is verkeerd voor wie eet terwijl het een struikelblok wordt.” (v. 20)
Vrijheid is reëel — maar haar grens ligt bij de ander.
=> Romeinen 14:22–23 – Het innerlijk geweten als sluitstuk
“Heb je een overtuiging? Behoud die dan voor jezelf, voor het aangezicht van God. Gelukkig is wie zich geen verwijten hoeft te maken over wat hij goedvindt.” (14:22)
Hier komt Paulus tot een persoonlijke afronding van zijn betoog. De focus verschuift naar het innerlijk van de gelovige:
De vraag is niet langer alleen: “Hoe beïnvloed ik de ander?”, maar ook: “Kan ik mezelf verantwoorden tegenover God?”
Het geweten is hier een innerlijke ruimte waarin geloof, overtuiging en zelfkritiek samenkomen.
Vers 23 – de spiegeltekst “Maar wie twijfelt als hij eet, is al veroordeeld, want het gebeurt niet uit geloof. Alles wat niet uit geloof voortkomt, is zonde.”
Dit vers vormt een spiegel van vers 22:
Vers 22 | Vers 23 |
---|---|
Zalig is wie zichzelf niet veroordeelt… | Wie twijfelt en toch eet, is al veroordeeld… |
…in wat hij goedkeurt | …omdat het niet uit geloof gebeurt |
Geloof is in beide verzen de toetssteen, maar niet in dogmatische zin — het gaat om gewetensrust, innerlijke integriteit.
De plaats van vers 22 in het geheel
Romeinen 14:22 staat op het snijpunt van theologie en praktijk. Het is een omslagpunt:
Tot dan toe sprak Paulus over hoe we met elkaar omgaan: oordeel niet, wees liefdevol, leg geen struikelblok.
In vers 22 richt hij zich tot de persoonlijke verantwoordelijkheid:
“Jij, die je vrij voelt in Christus — ben je ook vrij van innerlijk verwijt?”
“Is jouw overtuiging liefdevol verankerd, of dient ze jouw eigen gelijk?”
Vers 22 is dus geen relativering van geloof of ethiek, maar een verdieping ervan: de waarheid ligt niet in regels of gedrag alleen, maar in de congruentie tussen overtuiging, geweten en Gods aanwezigheid.
Kortom:
Romeinen 14 is een pleidooi voor gewetensruimte in gemeenschap.
Vers 22 is de persoonlijke kern: overtuiging moet gedragen worden voor Gods aangezicht, niet opgelegd worden aan de ander.
In combinatie met vers 23 ontstaat een ethiek van geloof: wat niet voortkomt uit vertrouwen, is zonde — zelfs als het technisch ‘toegestaan’ is.
Joods-christelijke denktradities over geweten en vrijheid
Het idee van een ‘geweten’ zoals wij dat vandaag verstaan — als een innerlijke morele stem — is niet zomaar in de Bijbel terug te vinden. Het is een concept dat zich pas gaandeweg ontwikkelt, mede onder invloed van Grieks-Romeins en later christelijk denken. Toch zijn de fundamenten ervan diep geworteld in de joodse en christelijke traditie. Daar is geweten geen losstaande stem in de mens, maar een ingesloten relatie: tussen de mens en God, en tussen de mens en zijn naaste.
Geweten in de Hebreeuwse Bijbel: hart en wandel
In het Hebreeuws bestaat er geen direct woord voor ‘geweten’. Toch is het onderliggende idee aanwezig, met name in de termen:
Lev – het hart: de zetel van denken, voelen, willen.
Ruach – geest, innerlijke houding of morele oriëntatie.
Derekh – de weg, levenswandel in overeenstemming met Gods wil.
Het geweten is dus niet een onafhankelijk kompas, maar een uitdrukking van hoe de mens leeft in relatie tot de Thora — Gods onderwijzing. Die relatie is altijd dialogisch: de mens luistert, worstelt, gehoorzaamt, struikelt, keert terug. Zoals Psalm 139 zegt:
“Doorgrond mij, God, en ken mijn hart. Toets mij en ken mijn gedachten.” (Psalm 139:23)
Zelfonderzoek vindt dus plaats voor Gods aangezicht — precies zoals Paulus het in Romeinen 14:22 zegt: “Houd je overtuiging voor jezelf, voor het aangezicht van God.”
Joodse traditie: vrijheid als gehoorzaamheid in relatie
In de rabbijnse traditie is vrijheid nooit vrijheid van gebod of gemeenschap, maar vrijheid tot rechtvaardige omgang met God en mensen. Het bekende gezegde uit de Misjna luidt: “Er is geen vrij mens dan hij die zich bezighoudt met de Thora.” (Pirkei Avot 6:2)
Vrijheid en geweten worden hier niet gezien als individuele autonomie, maar als ingebedde morele verantwoordelijkheid. Er is ruimte voor verschil van inzicht (de beroemde discussies tussen Hillel en Shammai), maar die ruimte bestaat binnen de gedeelde horizon van het verbond.
Belangrijk hierbij is het begrip machloket leshem sjamajiem – een “meningsverschil omwille van de hemel”: -> Discussie die niet gaat over wie gelijk heeft, maar over het zoeken naar wat recht is in Gods ogen in de dialoog, vanuit die Liefde en het verlangen: Uw Koninkrijk kome.
Paulus: geweten in Christus – vrijheid mét grenzen
Paulus is doordrenkt van deze joodse denktraditie, maar voegt daar een nieuw perspectief aan toe: de vrijheid in Christus. Niet langer gebonden aan de letter van de wet, maar geleid door de Geest — en gedragen door liefde. Maar deze vrijheid is geen vrijblijvendheid.
In meerdere brieven komt Paulus terug op het thema van geweten. Denk aan 1 Korintiërs 8–10, waar hij een soortgelijk conflict bespreekt over het eten van vlees dat aan afgoden is gewijd. Ook daar benadrukt hij:
Vrijheid is reëel
Maar wie een ‘zwakker’ geweten heeft, moet niet worden gekwetst
En wie zich vrij weet, moet zich niet verheffen boven de ander.
In Romeinen 14:22 komen al deze lijnen samen. De christelijke overtuiging is geen publiek bezit of morele stok om mee te slaan. Ze moet innerlijk geworteld zijn, gedragen voor God, en altijd in dienst staan van de ander.
Paulus’ denken is hiermee een brug tussen:
Joodse traditie | Grieks-Romeins denken | Christelijke theologie |
---|---|---|
Gehoorzaamheid binnen het verbond | De autonome, rationele ziel | Vrijheid in Christus als leven in liefde en gewetensrust |
Geweten als relationele ruimte
In het joods-christelijke denken is het geweten dus niet het privébezit van het autonome individu, maar een relationele ruimte:
Tussen God en mens
Tussen mens en medemens
Tussen vrijheid en verantwoordelijkheid
Romeinen 14:22 weerspiegelt dat diepe inzicht: dat echte overtuiging niet opschept, niet domineert, niet vernedert, maar stil staat voor God — en zich afvraagt: “Is mijn vrijheid ook liefdevol?”
Toepassing vandaag: kerk, samenleving, geloofsethiek
In een tijd van morele polarisatie en religieuze verlegenheid klinkt Romeinen 14:22 als een fluistering tegen de wind in. De tekst stelt geen absolute waarheid tegenover relativisme, maar toont een derde weg: een geloof dat in vrijheid gedragen wordt, in liefde gedeeld wordt, en in nederigheid geleefd wordt.
In de kerk: ruimte voor verschil als geestelijke rijpheid
Te vaak is het geloofsleven binnen kerken verengd tot een subtiele wedloop van overtuigingen. Wie is “bijbels genoeg”? Wie staat “zuiver in de leer”? Paulus zet daar een ander beeld tegenover: geestelijke rijpheid blijkt niet uit hoe sterk je je positie verdedigt, maar uit hoe goed je kunt leven met het verschil.
Romeinen 14:22 daagt kerken uit tot ruimte voor gewetensvrijheid – niet als onverschilligheid, maar als geestelijke volwassenheid. Niet iedereen hoeft hetzelfde te denken over ethische kwesties als gender, klimaat, vaccinatie, politieke betrokkenheid of rituelen. De vraag is: kunnen we elkaars overtuiging eerbiedigen, ook als we haar niet delen?
Een gemeenschap waarin mensen elkaar niet veroordelen om hun gewetenskeuzes, maar elkaar bemoedigen om eerlijk te leven voor Gods aangezicht – dat is wat Paulus schetst.
In de samenleving: morele diversiteit zonder dwang
In de publieke ruimte is gewetensvrijheid vaak een juridisch of politiek thema: mag een ambtenaar weigeren? Heeft een arts het recht op morele bezwaren? Maar Romeinen 14 laat zien dat gewetensvrijheid niet begint bij wetgeving, maar bij innerlijke verantwoordelijkheid.
We leven in een cultuur waarin morele verschillen vaak leiden tot sociale afwijzing. Wie anders denkt over vlees eten, vaccineren, seksualiteit, migratie of geloof, kan zomaar buitengesloten of gecanceld worden. Romeinen 14:22 herinnert ons eraan dat ware vrijheid ruimte maakt voor het geweten van de ander, ook als dat geweten jouw waarden niet deelt.
Het publieke debat zou er baat bij hebben als het geweten niet werd gezien als obstakel, maar als morele gevoeligheid: niet de harde stem van het eigen gelijk, maar de stille toetssteen van persoonlijke integriteit.
Voor de geloofsethiek: een eerlijke innerlijkheid
Romeinen 14:22 stelt een ongemakkelijke vraag: Leef je wat je gelooft, of rechtvaardig je wat je doet?
De gelovige wordt niet alleen aangesproken op gedrag, maar op innerlijke eenheid: stemt jouw handelen overeen met je overtuiging? En is die overtuiging ook in liefde gegrond, niet alleen in zekerheid?
In een tijd waarin ethiek vaak wordt herleid tot regels, standpunten of ideologische grenzen, laat Paulus zien dat christelijke ethiek begint bij het geweten – maar daar niet eindigt. Gewetensvrijheid is geen recht op eigen gelijk, maar een oefening in leven voor Gods aangezicht, in het besef dat je niet de maat van de ander bent, maar wel verantwoordelijkheid draagt voor wat je zelf doet.
Tenslotte: vrijheid als liefdevolle zelfbeheersing
De vrijheid waar Paulus over spreekt, is geen vrijheid om alles te doen wat mag, maar een vrijheid die weet wanneer ze zichzelf moet begrenzen – omwille van de liefde. In Romeinen 14 is liefde niet het sentiment dat alles goedpraat, maar de kracht die gewetensvrijheid draagt én begrenst.
Daarom is Romeinen 14:22 vandaag een spiegel: Heb je overtuiging? Behoud die voor jezelf, voor God.
Gelukkig wie zichzelf niet veroordeelt in wat hij goedvindt.
Die spiegel vraagt niet alleen: Wat geloof je?
Maar ook: Voor wie leef je?
Het belang van nederigheid, liefde en verantwoordelijkheid in persoonlijke overtuigingen
Romeinen 14:22 nodigt ons uit tot een diepgaande ethiek van vrijheid die geworteld is in nederigheid, gedragen wordt door liefde en gestalte krijgt in verantwoordelijkheid. In een wereld die hunkert naar zekerheid en vaak verstrikt raakt in dogmatische uitspraken, daagt Paulus ons uit om onze persoonlijke overtuigingen niet als wapens in de strijd te gebruiken, maar als een stille offering voor Gods aangezicht.
Nederigheid betekent erkennen dat onze waarheid niet absoluut is en dat ook onze naasten met oprechte gewetensverschillen in de gemeenschap horen. Liefde betekent dat we die verschillen niet wegwuiven of onderdrukken, maar er ruimte voor maken — ruimte die ruimte schept voor groei, dialoog en verbondenheid. En verantwoordelijkheid betekent dat we ons bewust zijn van de impact die onze overtuigingen hebben — niet alleen op onszelf, maar vooral op de ander.
Deze drie pijlers — nederigheid, liefde en verantwoordelijkheid — vormen samen het fundament waarop gewetensvrijheid in Christus kan bloeien. Ze wijzen ons weg van een vrijheid die enkel zichzelf bevestigt, naar een vrijheid die de ander ruimte geeft en ons uitnodigt om, ondanks verschillen, als één gemeenschap te leven. Daarmee is Romeinen 14:22 geen ver-van-mijn-bed-tekst, maar een urgent en actueel appel op de manier waarop we geloven, samenleven en ons verhouden tot het verschil.