Herontwaken als man – casus
Mijn worsteling als man: gevangen tussen verwachtingen en mezelf
Ik ben nooit vrijwillig aan deze weg begonnen. Het kwam als een klap, alsof het leven me hardhandig naar een plek duwde waar ik helemaal niet wilde zijn. Ik herinner me nog goed dat ik me jarenlang gewoon ‘overleefde’, alsof ik een buitenstaander was in mijn eigen leven. Thuis was het al ingewikkeld: mijn vader, altijd vermoeid, worstelend om het hoofd boven water te houden. Hij leek er soms fysiek en emotioneel gewoon niet te zijn, terwijl mijn moeder hem minachtte. Niet openlijk, maar in de kleine dingen: die bikkelharde toon, dat kleine stemmetje van ‘ik ben beter dan jij’. Voor mij was ze een soort zachte schaduw, beschermend maar ook verstikkend. Ze hield me vast alsof ik haar kleine project was.een zoon die nooit te dichtbij mocht komen, want aanraking was iets wat thuis niet gebeurde.
Als middelste kind, met een oudere broer die de stoere rol leek te pakken en twee zussen die hun eigen plekje opeisten, leerde ik al vroeg mijn emoties weg te stoppen en mezelf onzichtbaar te maken. Ik wilde niet nog meer problemen maken, wilde niemand teleurstellen. Ik was degene die luisterde, die alles ‘aankon’, maar diep vanbinnen voelde ik me vaak verloren en onbegrepen. Ik kon niet zeggen wat er écht speelde, want het was niet ‘mannelijk’ om te worstelen met gevoelens, om te twijfelen of om bang te zijn. Het was een soort gevangenis, en ik wist niet hoe ik eruit moest.
Later, toen ik trouwde met mijn vrouw — een sterke, intelligente vrouw die zich jarenlang helemaal weggecijferd heeft — leek alles vast te zitten. We hadden vier kinderen, een prachtig huis en een geweldig bedrijf met status, en toch voelde ik steeds vaker een leegte die ik niet kon benoemen. Mijn relatie had al jaren geen glans meer. Ik voelde me niet gewaardeerd, niet geaccepteerd (het moest altijd anders) en ik had geen vrijheid om de dingen op mijn tijd en wijze te doen. En tegelijkertijd kon ik het ook niet uitspreken, want dat vond mijn vrouw belachelijk. Ik bleef vasthouden aan die oude patronen, die stoere façade die ik van mijn oudste broer en mijn moeder had meegekregen. Maar steeds vaker brak ik, en werd ik boos, of juist heel stil.
Nu, jaren later, zit ik vast in een huwelijk dat vaak voelt als een continue strijd. Mijn vrouw veranderde in iemand die ik soms met frustratie als een zeikwijf zie. Maar diep vanbinnen weet ik dat die rol ons allebei gevangen houdt. Vier kinderen, een huishouden vol chaos en eindeloze verwachtingen knellen aan alle kanten en allebei een baan, waardoor we van hot naar her rennen. Het lijkt alsof ik adem moet happen onder de druk van alles wat er van me verwacht wordt.
Seks is iets wat bijna verboden voelt in ons huwelijk – geen open gesprek, geen echte verbinding, maar vooral spanning, verwarring en schuld. We lijken beide opgegroeid met die onuitgesproken regel: seksualiteit is iets wat hoort bij mannen, en waar je vooral niet over praat, en al helemaal niet met je vrouw. Die afstand maakt dat ik me vaak eenzaam voel, ook in bed. Het voelt als iets wat erbij hoort, een plicht bijna, maar zonder echte passie of nabijheid. Ik worstel met mijn eigen verlangen, maar ook met de angst om dat te laten zien, uit angst voor afwijzing of conflict.
In dit web van vastgeroeste rolpatronen, onuitgesproken frustraties en verborgen verlangens raakte ik steeds verder verwijderd van mezelf. Alles voelde als een strakke jas waar ik allang niet meer in paste. Mijn vrouw had zich jarenlang weggecijferd en eiste nu — vaak tussen de regels door — ruimte, erkenning, liefde. Maar ik had geen idee meer hoe dat moest. De vraag knaagde: hoe kan ik ooit nog echt mezelf zijn, als alles wat ik voel taboe lijkt te zijn? Elke dag doofde ik een beetje verder uit. Maar in plaats van dat toe te geven — of zelfs maar echt te voelen — greep ik terug op wat ik kende: doorzetten. Sterker zijn dan mijn vermoeidheid. Alles zelf oplossen. Fietsen tot ik niet meer kon. Harder werken. Zwijgen. Want toegeven dat het niet meer ging, voelde als falen. Ik dacht: dit moet ik toch gewoon kunnen? Ik ben toch een vent?
Totdat ik mezelf betrapte op iets wat ik nooit had zien aankomen: ik werd verliefd. Niet op een wildvreemde of een jeugdliefde uit het niets. Nee, op de directeur van ons bedrijf. Mijn collega. Mijn mede-vennoot. Iemand waar ik professioneel tegenop keek, die mij zag zoals ik me al jaren niet meer gezien voelde. Zij prikkelde me, daagde me uit, lachte om wie ik écht was — of dacht te zijn. Alles in mij riep: dit wil ik niet. Dit mág ik niet willen. En toch was het daar. Overrompelend. Verwarrend. Verblindend. Het zette mijn hele binnenwereld op zijn kop.
Wat me uiteindelijk over de streep trok, was niet zozeer een dapper besluit of een heldere ingeving. Dat was toen ik, op een ochtend op de fiets naar mijn werk, een podcast hoorde van Dineke van Kooten, en er plots iets op z’n plek viel. Alsof iemand woorden gaf aan iets wat ik al mijn hele leven voelde maar nooit durfde te zeggen. Het ging over hoogbegaafdheid. Over anders denken, anders voelen. Over altijd het gevoel hebben dat je niet klopt, dat je te veel bent, of te weinig op de juiste plekken. Ik schrok. En ik huilde. Op die fiets, midden in de polder.
Nooit eerder had iemand me dit verteld. Mijn intense denken, mijn snelle hoofd, mijn diepe gevoeligheid — het was nooit als kwaliteit gezien. Het was lastig, storend, ingewikkeld. Ik had jarenlang gedacht dat ik misschien wel autistisch was of ADD had. Of gewoon niet goed geland in het leven. Maar dit? Dit klopte. Dit raakte me. Iets essentieels. En het gaf me ruimte om te gaan kijken, heel voorzichtig, naar wie ik eigenlijk ben — voorbij die rollen, voorbij dat harde werken, voorbij het ‘ik fix dit wel’.
Uiteindelijk — omdat het echt niet langer ging — maakte ik afspraken voor een paar coachgesprekken bij Dineke. Met behoorlijk veel tegenzin en wantrouwen, want ik wist heus wel wat mijn probleem was (dacht ik). Maar in die gesprekken werd iets aangeraakt wat ik niet had zien aankomen: mijn overlevingsstrategie. Hoe ik al mijn hele leven bezig was geweest om aardig gevonden te worden, om de boel in balans te houden, om te zorgen dat ik het ‘goed deed’. Voor haar. Voor iedereen.
Er was veel verheldering. Er waren geen oordelen. De coachgesprekken hielpen me om dingen onder woorden te brengen die ik tot dan toe alleen maar had gevoeld als vage onrust. De gesprekken boden lucht, richting, inzichten — maar toen kwam die andere vraag: hoe ga ik dit leven? Niet alleen snappen, maar belichamen? Niet alleen weten waar het misging, maar anders gaan staan?
Dineke vond dat ik Gideon | het programma voor mannen zou moeten doen. En eerlijk gezegd, ik had er geen zin in, maar ik moest wat. Mannen onder elkaar… wat moest ik daar zoeken? Maar iets in mij wist ook: ik red het niet meer alleen. Dus ik ging. En het was een schok. Een bevrijdende, confronterende, rauwe schok. Geen zweverige praat of oppervlakkig geouwehoer, maar echte woorden. Echt ongemak. Daar zat ik dan, tussen mannen die net als ik op zoek waren.
Ik ontmoette daar andere mannen die meer wilden, net als ik. Sommigen waren net als ik moe van het ‘jezelf moeten bewijzen’. Net zo vastgelopen in het plaatje van de succesvolle vader, partner, werknemer. Maar wat me raakte, was hun eerlijkheid. Hun pijn. Hun verlangen. En het feit dat ik niet alleen was. Dat was misschien nog wel het meest bevrijdende: ik was niet gek. Ik was niet zwak. Ik was gewoon… niet meer verbonden met mezelf.
Wat daar gebeurde op die programma dagen, in de stilte, in de woorden die niet om de pijn heen draaiden, brak iets in mij open. Ik kon niet meer weglachen wat ik voelde. En ik merkte: ik ben niet alleen. Langzaam, stap voor stap, kwam de diepte in beeld. De invloed van mijn ouders werd daar ineens helder zichtbaar. Hoe mijn moeder me op een voetstuk had gezet, me emotioneel had ingekapseld en mijn vader buitenspel had gezet. Hoe ik — om haar liefde niet te verliezen — me was gaan aanpassen. Braaf. Slim. Aardig. Maar nooit vrij. Nooit mezelf. Mijn man-zijn werd een constructie: gespierd van buiten, leeg van binnen. Seksualiteit? Die was al jaren een ingewikkeld terrein. Iets waar schaamte en hunkering zich aan elkaar vastklampten. Intimiteit voelde als een risico. Ik wist niet meer hoe ik moest geven zonder mezelf te verliezen.
Maar daar, tussen die mannen, begon ik langzaam te ademen. Niet omdat iemand mij redde, maar omdat ik mezelf begon terug te vinden. Een voorzichtige stap. En nog één. En dan een terugval. Maar dit keer met mildheid. En steeds weer die vraag: wat wil ik nu zélf? Wat heb ík nodig? Niet om iets te bewijzen. Maar om te léven.
Het echte werk begon pas daarna. Want inzicht is prachtig, maar het leven vraagt om keuzes. En kiezen — écht kiezen — is iets wat ik nooit goed geleerd had. Ik was gewend om mee te bewegen. Me aan te passen. Te doen wat van me verwacht werd. Maar nu, voor het eerst, begon ik mezelf die ene vraag te stellen die alles op z’n kop zette: Wat wil ik zelf eigenlijk?
Die vraag kwam niet uit de lucht vallen. Die werd gevoed, gespiegeld en soms rücksichtslos teruggekaatst in de mannengroep van Gideon. Daar zaten we, elke paar weken, in een kring van mannen die hun pantser langzaam aan het afleggen waren. Geen borstklopperij, geen stoere verhalen over succes. Juist niet. Maar verhalen over falen, missen, zoeken. Over vaders die afwezig waren, moeders die te dichtbij kwamen, vrouwen die we niet meer konden bereiken. Verhalen die op mijn verhaal leken — en dat was helend. Voor het eerst voelde ik me gezien door andere mannen, zonder dat ik me groter hoefde te maken. Of kleiner.
Die groep werd een bedding. Een plek waar ik kon oefenen met aanwezig zijn. Niet alleen fysiek, maar innerlijk. Volledig. In mijn lichaam, in mijn gevoel, in mijn adem. Ik merkte hoe vaak ik daar vroeger van was weggerend. Hoe ik mijn vrouw al jaren niet écht meer had aangekeken. Hoe ik in bed aanwezig was met mijn lichaam, maar afwezig met mijn ziel. Hoe ik mijn kinderen probeerde op te voeden, maar zelf nooit geleerd had wat het is om een volwassen man te zijn die liefdevol begrenst.
We oefenden met spreken vanuit ons hart. Niet gelikt, niet therapeutisch. Gewoon eerlijk. Simpel. En dat bleek het moeilijkste wat er was. Ik had geleerd dat woorden wapens zijn. Of manieren om indruk te maken. Maar daar leerde ik dat woorden ook bruggen kunnen zijn. Naar mezelf. Naar de ander. Naar mijn vrouw, zelfs.
Seksualiteit werd bespreekbaar, eerst bij de mannen en later met mijn vrouw, waardoor het langzaam begon te veranderen. Waar het jarenlang iets functioneels of frustrerends was geweest — te weinig, te ongemakkelijk, te veel schaamte — begon het nu iets te worden waar ik in kon ademen. Waar ik aanwezig kon blijven. Niet om te presteren, maar om werkelijk te ontmoeten. Mijn vrouw, maar ook mezelf. En dat was onwennig. Pijnlijk soms. Maar ook nieuw. Echt.
Ik begon kleine dingen anders te doen. Niet alles tegelijk. Maar wel bewust. Eerder naar bed. Mijn telefoon uit als ik thuis ben. Eén-op-één tijd met mijn kinderen. Grenzen stellen op mijn werk. En praten. Ook als ik bang ben. Ook als ik niet weet waar het naartoe gaat.
Zonder de mannen was ik hier nooit gekomen. Zij hielden me scherp. Gaven me taal. Waren een spiegel als ik mezelf weer kwijt was. En bovenal: ze leerden me dat mannelijkheid geen façade hoeft te zijn. Dat het krachtig én zacht kan zijn. Vasthoudend én kwetsbaar. Stil én intens. Dat ík dat allemaal mag zijn.
Langzaam veranderde niet alleen ik, maar ook hoe mijn omgeving op mij reageerde. Mijn vrouw, die jarenlang om verbinding had gevraagd — op haar manier, vaak verwijtend, vanuit frustratie — begon me anders aan te kijken. Niet ineens. Niet met open armen. Eerst met wantrouwen, zelfs. Te vaak had ik dingen beloofd. Te vaak was ik weggevlucht in werk, sport, of zwijgen. Maar toen ze merkte dat ik niet kwam met oplossingen, maar met aanwezigheid… toen begon er iets te schuiven. Heel voorzichtig.
Het gesprek tussen ons werd opener. Minder strategisch. Soms nog pijnlijk, confronterend, onhandig. Maar wél echt. We leerden opnieuw spreken over verlangens. Over grenzen. Over seksualiteit ook — niet als prestatie of schuldvraag, maar als een plek waar we samen weer iets mochten gaan ontdekken. En ik begon te zien dat zij óók een rol had gespeeld. Dat haar zeuren een manier was om contact te zoeken. Dat haar overgave verdween omdat ik mijn aanwezigheid had ingetrokken.
Ook mijn kinderen merkte het. Ze keken me anders aan. Eerst met verwarring. Papa die huilt? Die toegeeft dat hij iets niet weet? Maar daarna met opluchting. En nabijheid. Mijn oudste dochter zei een keer: “Ik hoef niet meer zo m’n best te doen, hè, papa?” Ik moest slikken. Want ik begreep precies wat ze bedoelde. Ze voelde dat ik er nu echt was. Niet alleen fysiek, maar als man. Als vader. Als mens.
En dan mijn vader… daar zit nog zoveel. Ik begin hem nu te zien in zijn worsteling. Zijn schaamte. Zijn onvermogen. Ik begrijp ineens hoe alleen hij zich moet hebben gevoeld, in een wereld waar niemand hem hielp te voelen, te spreken, te zijn. En hoewel ik hem vroeger veroordeeld heb, komt er nu iets van mildheid. Verdriet ook. En het verlangen om het anders te doen. Niet perfect. Maar bewuster.
En aan jou, als man, die dit leest — misschien herken je iets. Misschien voel je weerstand. Misschien denk je: dit is niks voor mij. Dan wil ik je dit zeggen: ik dacht dat ook. Jarenlang. En ergens wist ik ook: dit hou ik niet vol. Want als je leeft met de rem erop, dan rij je jezelf kapot. Als je nooit stilstaat bij je binnenwereld, dan word je een vreemde in je eigen leven.
Ik weet niet of je er klaar voor bent. Maar ik weet wel dat je niet alleen hoeft te gaan. Zoek die groep. Zoek die plek waar je écht kunt landen. Waar je niet beoordeeld wordt, maar uitgedaagd. Niet afgemaakt, maar gespiegeld. Dat is wat Gideon mij gaf. En dat gun ik jou ook. Want de wereld heeft jou nodig. Niet als harde werker, pleaser of afwezige vader. Maar als man — echt.
Lees ook: herontwaken-van-de-man/