Hooglied 1
Het Hooglied, afkomstig uit het Oude Testament, is een poëtisch werk dat vaak wordt beschouwd als een liefdeslied tussen de Bruidegom (die vaak als een symbool van God wordt gezien) en de Bruid (die het volk Israël of de ziel van de gelovige vertegenwoordigt).
Het Hooglied kan ook gezien worden als een symbolische reis van spirituele transformatie. De liefde tussen de Bruidegom en de Bruid kan worden opgevat als de zoektocht naar transformatie en heelheid, dat ontgonnen wordt door het proces van de relatie..
Het Hooglied zelf bevat zinnen die verwijzen naar schoonheid en het verlangen naar vereniging (bijvoorbeeld: “Laat mij zien, uw gelaat, laat mij horen, uw stem”, Hooglied 2:14), wat geïnterpreteerd kan worden als de ziel die naar het hogere, spirituele niveau streeft. De zoektocht naar eenheid met elkaar en met het grotere geheel kan parallel lopen met de liefde en het verlangen in het Hooglied, die als een mystieke vereniging wordt gezien.
Het Hooglied ook worden gezien als een allegorie voor de relatie tussen God (de Bruidegom) en de ziel van de mens (de Bruid). Het wordt vaak geïnterpreteerd als een symbolisch verhaal over het verlangen van de ziel om zich te verenigen met het goddelijke. In sommige interpretaties kan de Bruidegom worden geassocieerd met de hogere aspecten van God, bijvoorbeeld de sefiroth (de tien manifestaties van het goddelijke licht), en de Bruid kan de ziel van de mens of de vrouwelijke aspect van God vertegenwoordigen.
Een andere variatie van de verklaring van Hooglied is ook de ‘Shechinah’, de vrouwelijke manifestatie van God, die in ballingschap is en verlangt om herenigd te worden met de mannelijke aspecten van het goddelijke (de ‘Zevierde Lichaam’). Het Hooglied wordt dan geïnterpreteerd als de ziel die zich uitstrekt naar de Shechinah, in een mystieke zoektocht naar eenheid. De liefde en de verlangens die in het Hooglied worden uitgedrukt, kunnen worden opgevat als de diepe spirituele zoektocht van de ziel naar God en de ultieme vereniging.
Omdat ik veel oude tradities geldt: “zo boven zo beneden, zo binnen zo buiten” veronderstel ik dat het zowel om een aardse liefdesrelatie gaat tussen mensen als om een hemelse liefdesrelatie tussen Christus en zijn bruid.
Hoofdstuk 1 van het Hooglied bevat een diepgaande uitdrukking van verlangen, schoonheid en liefde, met een rijke symboliek die zowel letterlijk als mystiek geïnterpreteerd kan worden. Dit hoofdstuk beschrijft de ontmoeting tussen de Bruid (de vrouw) en de Bruidegom (de man, vaak gezien als een symbolische vertegenwoordiger van God, of van de perfecte, verheven geliefde). Hier is een gedetailleerde uitleg van de verzen in dit hoofdstuk:
Vers 1:1 Lied der liederen, voor Salomo.
Dit is de inleiding van het Hooglied, en het geeft aan dat het een “lied der liederen” is, wat suggereert dat het het mooiste en meest verheven lied is. Het wordt toegeschreven aan Salomo, wat vaak betekent dat het zowel een koninklijke en historische betekenis heeft als een spirituele. Salomo wordt in de Bijbel vaak geassocieerd met wijsheid en liefde, en hier symboliseert hij de ideale “bruidegom” van de ziel.
1:2 Hij kusse mij
met de kussen van zijn mond,-
want jouw liefkozingen zijn zoeter dan wijn;
De Bruid verlangt naar de liefde van de Bruidegom, en de kus is een symbool van intieme vereniging. “Zoeter dan wijn” duidt op de diepte van de liefde die niet alleen fysiek is, maar ook geestelijk en spiritueel. Wijn wordt in de Bijbel vaak geassocieerd met vreugde en het plezier van de zintuigen, maar de liefde van de Bruidegom is zelfs dieper en zoeter.
Vers 1:3 de geur van je oliën is zachter
dan alle balsems,
uitgegoten olie is je naam;
daarom hebben de meisjes je lief!-
De geur van de olie symboliseert de heiligheid, de geur van de Bruidegom is aantrekkelijk en verheven. Dit kan gezien worden als een verwijzing naar de ‘geur’ van de spirituele aantrekkingskracht van het goddelijke. De vermelding van balsems kan ook wijzen op genezing en zonden die worden vergeven door de liefde.
Vers 1:4 trek mij mee, jou achterna, laten we rennen,-
laat mij komen, o koning, in je kamer:
we zullen juichen en ons verheugen in jou,
dronken van je liefkozingen,
erger dan van wijn;
terecht hebben ze je lief!-
Hier roept de Bruid de Bruidegom op om haar mee te nemen, in een verlangen naar nabijheid en eenheid. Dit kan worden gezien als een spiritueel verlangen van de ziel om het goddelijke te volgen en de nabijheid van God te ervaren.
Vers1:5 zwart ben ik, maar prachtig,
dochters van Jeruzalem!-
als de tenten uit Kedar,
als Salomo’s tapijten;
De Bruid erkent haar eigen onvolmaaktheid (“zwart”), maar benadrukt tegelijkertijd haar innerlijke schoonheid. Het kan een symbool zijn van de nederigheid van de ziel, die zich bewust is van haar onvolmaaktheden, maar zich tegelijkertijd bewust is van haar waardigheid in de ogen van de Bruidegom (God). De verwijzing naar de tenten van Kedar kan ook duiden op een schoonheid die misschien niet volgens de normen van de wereld is, maar desondanks diep en authentiek is.
Vers 1:6 ziet mij er niet op aan
dat ik zo zwart ben,
dat de zon mij heeft beschenen:
de zonen van mijn moeder
zijn laaiend tegen mij geweest,
hebben mij bewaakster
van de wijngaarden gemaakt,
dus kon ik mijn eigen wijngaard
niet bewaken;
De Bruid geeft een verklaring voor haar “zwartheid” — ze is niet in staat geweest om haar eigen wijngaard (haar ziel) te bewaken vanwege de omstandigheden die haar zijn opgelegd (de zon die haar heeft beschenen, de lasten van het leven).
Vers 1:7 mijn ziel heeft je zo lief,
meld mij dan
waar jij de schaapjes weidt,
waar je ze in de middaghitte neervlijt!-
want waarom zou ik gesluierd ronddolen
bij de kudden van je makkers?
Dit vers is een diepere uitdrukking van het verlangen van de ziel naar God, het zoeken naar de plaats waar de Bruidegom te vinden is. Het idee van het zoeken naar de schaapjes kan symboliseren hoe de ziel God zoekt in het dagelijks leven, in het zoeken naar spiritualiteit en waarheid.
Vers 1:8 ‘Als je het niet weet,
o schoonste onder de vrouwen,-
trek dan uit,
volg de sporen van het wolvee
en weid je geitjes
bij de hutten van de herders!’”
De Bruidegom biedt advies aan de Bruid, haar aanmoedigend om haar zoektocht voort te zetten, haar passie te volgen en niet af te wijken van het pad van spirituele zuiverheid.
Vers 1:9 ‘Met de merries voor Farao’s wagens
vergelijk ik jou, mijn vriendin;
1:10 prachtig staan je kaken tussen de kettingen,
rijst je hals op uit de parelsnoeren;
De Bruidegom vergelijkt de Bruid met merries, die symbool staan voor kracht en schoonheid. Dit kan ook wijzen op het verheven karakter van de Bruid, die niet alleen mooi is maar ook krachtig in haar verlangen naar het goddelijke. De vergelijking van haar hals met parels en kettingen suggereert dat haar schoonheid en waardigheid niet alleen oppervlakkig zijn, maar innerlijk en diepgaand.
1:11 laten we kettinkjes van goud voor je maken
met stipjes zilver erin!’
Het aanbieden van sieraden is een uitdrukking van de Bruidegom’s waardering voor de Bruid. Gouden sieraden en zilveren stipjes vertegenwoordigen rijkdom en schoonheid, maar ook de waarde die de Bruidegom haar toekent.
Vers 1:12 Zolang de koning aan zijn ronde tafel zat
gaf mijn nardus zijn geur;
1:13 een bundeltje mirre is mijn liefste mij,
tussen mijn borsten zal hij overnachten…
1:14 een tros hennabloemen is mij mijn liefste,
in de wijngaarden van Een Gedi!
Deze verzen beschrijven de Bruid in een positie van intieme nabijheid met de Bruidegom. Het idee van de geur van nardus en mirre spreekt over een heilige geur, die in de antieke wereld werd gebruikt bij rituelen en als een teken van heiligheid. Dit benadrukt de spirituele verbondenheid tussen de Bruidegom en de Bruid, de vereniging van het goddelijke en de ziel.
Vers 1:15 ‘Zie, je bent mooi, mijn vriendin,
zie, je bent mooi, je ogen zijn als duiven!’
1:16 Zie, je bent mooi, mijn liefste, ja lieflijk,
ja ons rustbed is het frisse groen:
1:17 ceders zijn de balken van ons huis,
cipressen onze daksparren!-
De Bruidegom prijst de Bruid, benadrukkend hoe mooi en verheven zij is. De natuurbeelden van ceders en cipressen worden vaak geassocieerd met stabiliteit en kracht, en de Bruidegom ziet de Bruid als zijn toevluchtsoord, zijn rustplaats, zoals een huis met stevige balken en daksparren.
Samenvatting van Hoofdstuk 1:
Hoofdstuk 1 van het Hooglied beschrijft het verlangen van de Bruid naar haar Bruidegom, wat zowel een letterlijke liefdesrelatie kan zijn als een symbolische representatie van de ziel die verlangt naar vereniging met het goddelijke. De verzen zijn doorspekt met metaforen van schoonheid, geur, en waarde, die de diepe spirituele liefde en de verheven aard van de relatie weerspiegelen. De Bruidegom ziet de Bruid als mooi, krachtig en waardig, ondanks haar imperfecties, en biedt haar bescherming, nabijheid en liefde. Het is een lied van verlangen, vereniging en spirituele zoektocht.