Totalitarisme – Hannah Arendt
Een van de meest geciteerde filosofen van deze tijd is Hannah Arendt. Tijdens de voorbije jaren verscheen een groot deel van haar oeuvre in het Nederlands. Enkele maanden terug kwam de vertaling van haar meesterwerk Totalitarisme op de markt waarin de Joods-Duitse filosofe zich verdiept in de vragen die samenhangen met totalitaire politieke systemen. Dit werk dat voor het eerst verscheen in 1951 was baanbrekend omdat het voor de eerste keer de overeenkomsten tussen fascisme en het communisme blootlegde. Het boek veroorzaakte een schok, vooral bij Westerse intellectuelen die zich sterk afkeerden tegen het fascisme en sympathiseerden met het communisme als een fundamenteel tegenovergestelde beweging. Sprekend daarvoor was de houding van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre die in het begin van de jaren vijftig de Sovjet-Unie bezocht en dit het enige land noemde waarin burgers ‘volledige vrijheid van kritiek’ hadden. Hannah Arendt wist beter. Ze groeide op in Duitsland als kind van geassimileerde joden. Ze studeerde wijsbegeerte bij Martin Heidegger, Edmund Husserl en Karl Jaspers en later ook theologie en klassieke filologie. In 1933 werd ze door de Gestapo gearresteerd omdat ze politiek vervolgde mensen in Duitsland geholpen had. Het lukte haar om naar Parijs te vluchten en te emigreren naar de Verenigde Staten.
auteur: Dirk Verhofstadt
datum: 25-06-2017
website: https://www.liberales.be/teksten/2017/6/25/totalitarisme-hannah-arendt
In haar boek Totalitarisme maakt ze duidelijk dat zowel het nazisme als het Sovjet-stalinisme manifestaties waren van het politieke kwaad. Een scherpe visie waarin ze gedetailleerd de onderdrukking van het individu ten bate van een collectief ideaal analyseerde. The Origins of Totalitarianism vormde de eerste grote studie na de Tweede Wereldoorlog waarin de oorsprong en dynamiek van totalitaire systemen centraal staan. Daarmee toonde ze aan dat deze systemen iets anders zijn dan loutere dictaturen. Terreur is hier het doel op zich geworden en ideologische fictie overheerst. Meer nog, de terreur wordt in de twintigste-eeuwse totalitaire regimes tot iets alledaags en dient niet langer een welomschreven politiek doel. De voornaamste strategie van het totalitarisme is het zaaien van angst. Arendt legt de gruwelijke effecten van de combinatie tussen angst en willekeur bloot aan de hand van de terreurpolitiek van Stalin. Hij introduceerde het principe van ‘schuld door associatie’. Het doel was de beschuldigde te isoleren van zijn of haar vrienden en familieleden. Bij elke arrestatie dreigde de geheime politie immers de omgeving van de beklaagde mee te sleuren en te vernietigen. De psychologische impact was zo groot dat zodra iemand aangeklaagd werd, zijn of haar vrienden onmiddellijk zijn of haar ergste vijanden werden en om hun eigen vel te redden overgingen tot de meest waanzinnige beschuldigingen aan het adres van de beklaagde. Op die manier probeerden ze hun betrouwbaarheid en loyauteit aan het regime te bewijzen.
Deze strategie zorgde ervoor dat mensen nog uitsluitend handelden in functie van hun eigen lijfsbehoud en zich overgaven aan de willekeur van de totalitaire beweging. Het totalitarisme ging dus verder dan de loutere dictatuur waarin een mensenleven van geen tel was. Hier stond het leven van een ganse familie en vriendenkring op het spel waarbij de machthebbers – vaak lokale potentaten of commissarissen in naam van een hoger gezag – beslisten over leven en dood. Het totalitarisme ontmantelde de rechtstaat en verving de wet die burgers tegen anderen moest beschermen door wazige richtlijnen die plaatselijke machthebbers naar goeddunken konden interpreteren. Onder het nazisme gold het principe van ‘de wil van de Führer is de hoogste wet’ en onder het communisme trad men op tegen de ‘vijanden van het volk’. Het gevolg was regelrechte willekeur waarbij mensen werden opgepakt en vermoord omdat ze in de ogen van de lokale machthebbers ageerden in strijd met wat zij als ‘wettelijk’ zagen. Die interpretaties gebeurden niet alleen door rechters en officieren, maar tijdens de oorlog ook door SS-leden, zoals de beruchte Einzatsgrüppen die in het zog van de oprukkende Duitse troepen tienduizenden joden, weerstanders en communisten afmaakten in naam van de Führer.
Hoe gemakkelijk de daders hun geweten uitschakelden om te moorden in naam van een regime werd in de loop van de geschiedenis meermaals duidelijk. Zowel de communistische volkscommissarissen als de fascistische Unterführers – maar ook de latere rode gardisten in China – geloofden echt dat ze hun ‘werk’ deden, zelfs als ze daarvoor meest stompzinnige en afschuwelijke bevelen uitvoerden. Denk aan Eichmann die zich totaal niet schuldig voelde voor zijn actieve rol in de Endlösung. ‘Es wurde befohlen und infolgedessen ist es durchgeführt worden. Bekomme ich einen Befehl, so habe ich ihn nicht zu deuten, und wenn ich einen Befehl erteile, so ist es verboten, diesen Befehl zu begründen’, aldus Eichmann. In zijn boek De samenzwering beschrijft Imre Kèrtesz de houding van een lid van de geheime politie in een denkbeeldig Zuid-Amerikaans land. Hij wordt na de instorting van de dictatuur beschuldigd van marteling en moord, maar zelf vindt hij dat hij niets verkeerd gedaan heeft. De protagonist had aanvankelijk nog twijfels – een hoogst menselijke trek – maar al snel verdwenen die. Op een dag vraagt hij aan zijn overste of ze dan niet ‘de wet moesten handhaven’ waarop die antwoordt ‘niet de wet maar het gezag’. Eerst het gezag en dan de wet, dat is de absurde maar dodelijke logica van het totalitaire systeem waarin angst en schuld regeren, en geen plaats is voor onschuld. Het is op die manier dat gewone mensen beslisten om mee te werken aan het martelen en vermoorden van onschuldige burgers.
De grootste slachtoffers van deze blinde terreur en willekeur waren de joden. Hannah Arendt toont met een eenvoudig voorbeeld aan hoe dodelijk efficiënt en perfide het totalitaire nazisysteem functioneerde, niet alleen om de joden te treffen maar tegelijk om angst te zaaien tegenover de eigen bevolking. ‘In plaats van Joden gewoon uit te sluiten van het lidmaatschap, eisten ze van hun leden het bewijs van niet-Joodse afstamming en zetten ze een gecompliceerde machine op om licht te werpen op de duistere afstamming van zowat tachtig miljoen Duitsers’. Door die maatregel ontstond een massale psychose waarbij tachtig miljoen Duitsers koortsachtig begonnen te zoeken of ze geen Joodse voorvaders hadden. En toen bleek dat ze geen ‘joods bloed’ hadden waren ze opgelucht en voelden ze zich onderdeel van een uitverkoren volk, van de Übermenschen die niets te maken hadden met de ‘lagere’ mensenrassen. De psychologische impact van een dergelijk zelfonderzoek kan niet voldoende beklemtoond worden. Het was alsof elke Duitser zonder joodse afstammelingen zich bijzonder voelde. Hoe moet het op familiebijeenkomsten in die jaren 1933 en later geweest zijn toen men het over afstamming en relaties had? En wat een drama als vaststond dat men ergens via voorouderlijke verwantschappen ‘joods bloed’ had?
Het totalitaire systeem zorgde voor zelfonderzoek en zuivering die de Ander uitsloot. Die attitude werd nog versterkt door het opleggen van specifieke voorwaarden aan Duitsers om te kunnen toetreden tot de elite. Alleen jongens van Arische afkomst met blauwe ogen en blond haar die tot het jaar 1750 konden aantonen dat ze geen joods bloed hadden, konden toetreden tot de SS. Dit versterkte het ‘wij’ en ‘zij’ gevoel en droeg bij tot het geloof te behoren tot een uitverkoren ras. Even typerend voor het totalitarisme was het feit dat politiediensten er niet zozeer waren om misdaden op te sporen maar om bepaalde categorieën van de bevolking te arresteren. Niet de misdaad maar het behoren tot een bepaalde groep werd als verderfelijk aanzien. Vooral dan van groepen die in de ogen van de leiders de gezondheid en wilskracht van het ‘eigen volk’ ondermijnden. In die zin evolueerde de politie van een beschermende kracht voor de burgers tot een louter repressief apparaat dat niet zozeer de openbare orde en de wederzijdse rechten tussen burgers moest respecteren, maar optrad als een dodelijk wapen in handen van de machtshebbers, zonder enige notie voor de menselijke waardigheid.
Hannah Arendt is niet mals voor de betrokken bevolking en kant zich tegen het naoorlogse excuus van ‘Wir haben es nicht gewusst’. In feite wist iedereen in meer of mindere mate wat gebeurde. ‘De verwijdering van de Joden had eenzelfde demoraliserend effect op de Duitse beroepswereld: iedere werknemer wordt, als begunstigde, bewust medeplichtig aan de misdaden van de regering – of hij het nu graag heeft of niet.’ Het perfide gevolg was dat de eigen inwoners, omwille van hun betrokkenheid, hun leiders nog meer dan voorheen gaan verdedigen. Nog erger was hun besef dat medeburgers – joden in Duitsland of vijanden van het volk onder Stalin – fysiek werden ‘verwijderd’ uit de samenleving. Hannah Arendt beschrijft hoe ‘onaangepaste’ mensen stapsgewijs uit de maatschappij werden verbannen. Eerst werden hun rechten vernietigd waardoor ze niet langer juridische personen waren. Daarna vermoorde men hun morele persoon, een daad die verder ging dan de eigenlijke dood. Arendt wijst op het feit dat in Rusland heel wat vrouwen wier echtgenoot gearresteerd waren een echtscheiding aanvroegen om het leven van henzelf en hun kinderen te redden. Het totalitaire systeem verzweeg ook of de gevangene nog in leven of dood was waardoor men elke betekenis van het einde van een vervuld leven ontnam. Tenslotte volgde in het kamp de vernietiging van het individu zelf, met het tatoeëren van een kampnummer op het lichaam en het systematische vermoorden van mensen.
Volgens Hannah Arendt schuilt de essentie van het totalitarisme in de wetteloosheid en de complete terreur. Tegelijk stelde ze dat totalitarisme niets te maken had met nationalisme, een hoogst betwistbare stelling. Arendt verdedigt haar stelling door te wijzen op het feit dat Hitler en Stalin er niet voor terugschrokken om de eigen bevolking te decimeren. Dat klopt wel, maar tegelijk verantwoordden ze hun agressieve oorlogspolitiek in naam van de bevrijding van hun onderdrukte volksgenoten in andere landen. Juist in naam van het nationalisme en de ‘volksverbondenheid’ voerden de twee dictators de meest gruwelijke oorlogen. En de uitschakeling van ‘eigen’ mensen gebeurde net omdat de leiders hen niet als volwaardige ‘volksgenoten’ beschouwden. Erger is dat de totalitaire leiders handelden vanuit een soort religieuze gedrevenheid. ‘Goed is wat goed is voor het Duitse volk’, zo stelde Hitler. Ook vandaag klinkt die visie door in extreemrechtse slogans zoals ‘Eigen volk eerst’. Maar hoe konden miljoenen mensen in deze logica stappen? Volgens Arendt bestond de kracht van totalitaire systemen in het feit dat ze hun ideologieën konden presenteren als onfeilbare wetenschappelijke voorspellingen, waardoor totalitaire leiders handig inspeelden op de hunker van de massa naar voorspellingen en consistentie.
In haar woord vooraf bij de eerste uitgave van haar boek schreef Hannah Arendt dat indien het totalitarisme getriomfeerd zou hebben, dit de vernietiging van de mensheid zou betekend hebben. Dat klopt. Misschien bestond de wereld dan nog en leefden de mensen volgens richtlijnen van een Partij of een nieuwe Führer, maar de ‘mensheid’ zou niet meer bestaan. De mens kan immers alleen leven in vrijheid, bewust van zijn of haar mogelijkheden, en finaal gericht op zijn of haar streven naar geluk. Hoeveel mensen er ook werden opgesloten in kampen, steeds stonden er anderen recht om hun vrijheid op te eisen. De grote verdienste van Hannah Arendt is dat ze de mechanismen heeft blootgelegd waarin mensen hun vrijheid niet langer kunnen of durven te gebruiken. Meestal uit angst, maar ook vaak uit opportunisme en conformisme. Zeggen dat het totalitarisme definitief is verslagen zou getuigen van een grote naïviteit. Ook vandaag leven nog steeds miljoenen mensen onder angst en conformeren ze zich naar de dictaten van hun doorgaans religieuze leiders. Het bekampen van elke vorm van totalitarisme blijft dan ook een opdracht, meer nog het is onze menselijke plicht.
Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, 2005
Recensie door Dirk Verhofstadt
verhofstadt.dirk@telenet.be
Bovenstaand artikel is een ondersteuning van het interview op YouTube met Mattias Desmet
Hannah Arendt: ‘Totalitarisme’
We vieren dit jaar de honderdste verjaardag van de geboorte van Hannah Arendt (1906-1975). De grote 20ste-eeuwse politiek filosofe blijft dus in de aandacht. Vorig jaar verscheen al een waaier aan teksten over Arendt, die toen dertig jaar dood was. Maar belangrijker dan al die verjaardagen is de blijvende relevantie van haar geschriften. Zo is haar boek ‘Totalitarisme’ nog altijd actueel.
auteur: De Tijd
datum: 13 februari 2006
website: https://www.tijd.be/cultuur/algemeen-recensie-boek/hannah-arendt-totalitarisme/2117573.html
Remi Peeters en Dirk De Schutter verzorgden de nieuwe Nederlandstalige uitgave van ‘Totalitarisme’. In hun lange inleiding winden ze er geen doekjes om: de alom aanwezige almachtswaan, gevoed door de hedendaagse wetenschap en techniek, de consumptiemaatschappij die de mens inperkt tot een vervangbaar radertje op de markt en zo een ervaring van overbodigheid creëert, de bureaucratie die de burger degradeert tot een hoeveelheid data die even vlot kunnen worden ‘gedeletet’ als opgeroepen, enzovoort, maken allemaal deel uit van het verhaal dat Hannah Arendt vertelt.
‘Totalitarisme’, het derde en meest actuele deel van Arendts standaardwerk ‘The Origins of Totalitarianism’, is opgebouwd uit vier hoofdstukken, ieder door de vertalers voorzien van noten. Verder is er ook een lijst met geraadpleegde literatuur, een zeer zorgvuldig opgesteld glossarium en een register.
Het eerste hoofdstuk staat stil bij de basispremissen voor het ontstaan van totalitaire regimes. Arendt schetst de tijdgeest waarin de grote totalitaire bewegingen in Duitsland en Rusland konden opkomen. Door de instorting van de klassenmaatschappij ontstaat een grote structuurloze massa ontheemde en geïsoleerde individuen met een sterk gevoel van overbodigheid. Vanuit die negatieve atmosfeer van woede en isolement kan een nieuwe, schrikbarende solidariteit opkomen, stoelend op een eigenaardig verlangen naar anonimiteit, zelfloosheid en destructie. Omdat zowel de elite als de avantgarde ondertussen geenszins tot een kritische distantie in staat blijkt, krijgen opkomende totalitaire denkvormen vrij spel.
In het tweede hoofdstuk onderzoekt Arendt hoe de totalitaire beweging vervolgens haar macht consolideert door een coherent maar fictief wereldbeeld te creëren, dat niet in twijfel getrokken kan en mag worden. Dat gebeurt door middel van propaganda, indoctrinatie en willekeurige terreur.
Ideologieën worden gepresenteerd als onfeilbare wetenschappelijkheden, burgers worden afgeschermd van de niet-totalitaire werkelijkheid, er wordt een dichotomie gecreëerd tussen ‘wij’ en ‘de anderen’. Het resultaat is een consistente leugen, een schijnwereld die alle nuance verloren heeft en die net vanwege haar gebrek aan onvolledigheid – zelfs als men weet dat ze een leugen is – als werkelijkheid aanvaard wordt.
Het derde hoofdstuk behandelt het moment waarop de organisatie de macht grijpt. De ontworpen fictieve wereld waarin de massa leeft, moet – teneinde niet te verstenen – voortdurend in beweging blijven. Een permanente instabiliteit lijkt de basisvoorwaarde voor het voortbestaan van een totalitaire staat. Willekeur, terreur, een destructief gebrek aan logica, een vermenigvuldiging van diensten en een verregaande vormloosheid maken dat de spontaniteit en de vrijheid van de individuele burgers verdwijnen. Zij verworden tot radertjes in een onvoorspelbare, los van elke nutoverweging opererende, destructieve machine. ‘Objectieve vijanden’ hebben niets misdaan en ‘mogelijke misdaden’ slaan op een potentieel, maar nergens concreet vergrijp. De totalitaire politie heeft niet de taak misdaden op te helderen, maar beschikbaar te zijn om bepaalde bevolkingscategorieën te arresteren (en te elimineren). Uiterste consequentie zijn de concentratiekampen, die er niet enkel naar streven gevangenen te doden, maar veeleer hen te ontmenselijken, te laten verdwijnen in een vorm van georganiseerde vergetelheid, ‘alsof ze nooit geboren waren’.
Ten slotte gaat Arendt op zoek of er zoiets is als de ‘natuur’ van het totalitaire denken. Arendt legt een erg actuele link tussen ideologie en terreur. Alle ideologieën, beweert de filosofe, bevatten door hun streven naar totaalverklaringen een aanzet tot totalitarisme. Zodra de individuele mens zijn betekenis verliest voor een boven hem staande wet, een ideaal of een -isme, is de basis voor totalitair denken gelegd. De fictie van een andere werkelijkheid wordt belangrijker dan de werkelijkheid waarin hij leeft en de pluraliteit van het menselijke handelen wordt opgegeven ter wille van een groter, niet ter discussie staand, voor iedereen geldend geheel. Het uiteindelijke resultaat is de complete overbodigheid van de individuele mens.
Een en ander heeft te maken met de menselijke natuur. We zijn nu eenmaal geboren als beperkte, onaffe, kleine wezens in een wereld waarvan ‘de voornaamste handicap ligt in een gebrek aan logica, consistentie en organisatie’.
De hang naar transcendentie is eigen aan de mens, het enige dier dat in staat is zich een andere, logische, eventueel betere werkelijkheid te fantaseren, en komt voort uit een soort gemis. We voelen in ons een gebrek aan volledigheid, zeg maar aan totaliteit. De enige manier die totaliteit te vinden is in fictie in de ruimste zin van het woord: verhalen, religie, zingeving, ideologie. De typisch menselijke, maar zeer ‘onnatuurlijke’ neiging een systeem op de werkelijkheid te plakken, lijdt echter voortdurend het gevaar een ‘systeemdenken’ te worden. Elk -isme kan totalitair worden zodra de complexe, in hoge mate onbegrijpelijke werkelijkheid ingeruild wordt voor een consistente, ultieme, eventueel utopische idee.
Enige tijd geleden schreef de bekende publicist Timothy Garton Ash in de Engelse krant The Guardian een artikel met als titel: ‘Why still read George Orwell’. De redenen die hij geeft, gelden evenzeer voor Arendt als voor Orwell. Een eerste, voor de hand liggende reden is de historische factor: beide auteurs schreven tijdens en na de Tweede Wereldoorlog krachtige analyses van essentiële politieke structuren van de periode waarin totalitaire staten belangrijke spelers waren in het internationale politieke veld. Ze probeerden, zoals Arendt zelf in de hier opgenomen voorwoorden aangeeft, de gebeurtenissen te vertellen en te begrijpen en er denkend en oordelend mee in het reine te komen. Aan het begin van de 21ste eeuw is die historische periode van totalitaire staten op enkele uitzonderingen na ten einde, maar uiteraard blijft de studie van een belangrijke, donkere periode in de wereldgeschiedenis noodzakelijk.
Een andere, even belangrijke of misschien zelfs belangrijkere reden is dat zowel Orwell als Arendt de basis blootlegt van wat het is mens te zijn. Totalitair denken is niet iets wat tot het verleden behoort, niet een donkere maar ondertussen gepasseerde periode in de geschiedenis, maar een mogelijkheid die in ieder van ons aanwezig is. Wanneer je ‘1984’ leest, herken je niet enkel stalinistische structuren, maar verdwaal je in het labyrint van de menselijke geest. Het omgekeerde geldt ook: ‘Het proces’ van Kafka is niet enkel een onderzoek naar existentiële angsten in ieder van ons, maar evenzeer naar een totalitaire politiestaat. Op vergelijkbare manier zijn in Hannah Arendts tijdloze meesterwerk Stalin en Hitler niet meer dan de exemplarische hoofdfiguren in een schokkend verhaal dat erom roept telkens opnieuw verteld te worden. Liefst gebeurt dat niet enkel in colleges voor studenten wijsbegeerte maar als een standaardwerk binnen een brede waaier aan opleidingen. Deze prachtige uitgave leent zich daar perfect toe.
Hannah Arendt – Totalitarisme. Inleiding, vertaling en glossarium door Remi Peeters en Dirk De Schutter – 2005, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 440 blz., 41,90 euro, ISBN 90-8506-878-4
Wil je meer weten over dit onderwerp?
Kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/tag/politiek/
Voor een overzicht kijk op: https://www.dinekevankooten.nl/archief/overzicht-great-reset-corona/