Tussen Overgave en Ontlopen
De Snijdende Waarheid van Vertrouwen
Schreef ik eerder een artikel over de-leugen-van-het-komt-goed dan lijkt het alsof ik denk dat we alles zelf moeten doen en dat we niet mogen vertrouwen in de Eeuwige die alles laat mee werken ten goede. Maar dat is niet zo. Integendeel!
Vertrouwen. We gebruiken het woord zo licht, alsof het een zachte deken is die ons mag bedekken en toedekken wanneer het leven te scherp aanvoelt. “Vertrouw maar.” “Laat los.” “Het komt goed.” Maar onder die woorden kan een andere beweging schuilgaan: niet overgave, maar ontlopen. Niet geloof, maar vermijding.
Mijn beeld van ‘hem ‘vertrouw maar!’ komt voort uit mijn opvoeding. Wanneer ik onrecht ervoer, bijvoorbeeld op school of door een broer of zus, werd het zelden besproken. Vaak klonken er woorden als: “Kijk maar omhoog!” of “Verdraag het, om Jezus’ wil!” Die woorden vroegen om overgave maar was eigenlijk ontlopen. Ze lieten weinig ruimte om het onrecht echt te voelen of te benoemen. Pas toen ik ouder werd, begreep ik dat ik daardoor iets belangrijks miste: de moed om het kwaad te erkennen en tegen te spreken. Het joodse gedachtegoed leert juist dat je niet zomaar moet verdragen, maar moet opkomen voor rechtvaardigheid en het kwaad moet durven te stoppen. Het vraagt om aandacht voor wat pijn doet, om het bespreekbaar te maken en om te zoeken naar gerechtigheid, in plaats van het te negeren.
Want er bestaat een dunne, bijna onzichtbare scheidslijn tussen echt vertrouwen en jezelf verlaten — tussen gedragen worden en weglopen van verantwoordelijkheid. Die lijn is zelden zichtbaar aan de buitenkant, maar des te indringender van binnen. Wie werkelijk vertrouwt, loopt over scherp.
De verleiding van schijnvertrouwen
We hebben geleerd om vertrouwen te associëren met loslaten. En dat is niet verkeerd — zolang dat loslaten niet het afleggen is van onze verantwoordelijkheid, maar van onze behoefte aan controle. Te vaak echter verschuift ‘vertrouwen’ naar een passieve houding: een wenselijk “God zal het wel oplossen”, een geruststellend “ik hoef niets meer te doen”. Maar als vertrouwen geen innerlijke wakkere betrokkenheid meer vraagt, dan is het niet langer vertrouwen. Dan is het een verkapte vorm van onthechting die haar wortels mist.
Zoals Etty Hillesum het scherp zegt: “Je kunt niet God aanklagen over de ellende in de wereld, je kunt alleen jezelf vragen waarom je Hem niet toelaat in jezelf.”
Vertrouwen zonder aanwezigheid is geen geloof, maar afwezigheid.
Tussen het kind en de volwassene
In veel religieuze taal wordt verwezen naar het vertrouwen van een kind: eenvoudig, open, zonder reserve. En dat is terecht. Het kind vertrouwt volkomen omdat het niets anders kent. Het vertrouwt op een vader die zal dragen, beschermen, leiden. Maar dat is een afhankelijk vertrouwen — mooi en zuiver, maar niet volwassen.
De volwassene daarentegen weet dat het leven geen garanties biedt. Dat zelfs vaders falen. Dat ook God soms zwijgt. Volwassen vertrouwen leeft met de kennis van het tekort, het niet-weten, het lijden — en vertrouwt toch. Niet omdat het beschermd wordt, maar omdat het geworteld is in relatie.
Zoals Bonhoeffer schreef, vanuit zijn cel in Tegel:
“Ik geloof dat God uit alles, ook uit het slechtste, iets goeds kan en wil laten ontstaan. Daarvoor heeft Hij mensen nodig die alles ten goede laten keren.”
Hier spreekt geen passiviteit, maar medeverantwoordelijkheid. Geen kind dat wacht, maar een mens die meedoet aan het geheim.
De paradox van overgave en eigenaarschap
Vertrouwen betekent dus niet: alles uit handen geven. Het betekent: overgeven wat je niet kunt dragen, en dragen wat van jou is. Het vraagt om een diep onderscheiden: wat is mij gegeven om los te laten, en wat is mij gegeven om te dragen? Vertrouwen betekent verantwoordelijkheid nemen en weten dat wat je doet in de handen van de Eeuwige is.
Die twee polen — overgave en eigenaarschap — zijn geen tegenstellingen. Ze zijn de twee vleugels van volwassen vertrouwen. Alleen wie zichzelf bezit, kan zichzelf toevertrouwen. En alleen wie zich toevertrouwt, bezit zichzelf niet meer.
Meister Eckhart vatte dit eeuwen geleden al samen: “Om God helemaal te ontvangen, moet je leeg zijn van jezelf.”
Dat is geen oproep tot zelfverloochening in de zin van onverschilligheid, maar tot zelfkennis. Vertrouwen vraagt om die leegte waarin je niet langer je eigen verlangen projecteert op God, maar je laat hervormen in Zijn aanwezigheid.
Het snijvlak waar vertrouwen écht wordt
Hier komen we bij de snijdende kern: echt vertrouwen is een beproeving. Het is geen toestand van rust, maar een voortdurende oefening in waakzame openheid. Het is blijven staan in onzekerheid, zonder je te verschuilen in mooie woorden. Het is jezelf niet verbergen achter de mantel van ‘geloven’, maar je blootstellen aan de werkelijkheid zoals die is.
Echt vertrouwen doet pijn. Want het is geen vermijding van de afgrond, maar het kiezen om er niet alleen in te staren, maar er ook in te zijn — met alles wat je hebt en bent. Het is precies daar, in dat ‘niet-weten’, dat vertrouwen zijn werk begint. Niet eerder.
De weg van de volwassene
Vertrouwen is geen comfortzone. Het is een grensgebied. Geen uitweg, maar een weg. Geen gemakkelijke overgave, maar een bewuste keuze: om te blijven, te luisteren, te dragen — ook als het geen zin lijkt te hebben.
Wie werkelijk vertrouwt, leeft op het scherpst van de snede. Tussen hoop en loslaten. Tussen mens en God. Tussen verantwoordelijkheid en overgave.
Daar, en nergens anders, begint geloof dat werkelijk draagt.
Afsluiting: Vertrouwen als daad van wijsheid
Vertrouwen en overgave zijn geen passieve toestanden, maar actieve keuzes. Het betekent: doen wat jij kunt doen, met volle aandacht en verantwoordelijkheid, en tegelijkertijd loslaten wat buiten jouw macht ligt. Deze paradoxale daad vraagt wijsheid, moed en een open hart. Want alleen door die scheidslijn helder te zien en te bewaken, blijft vertrouwen levend en werkelijk — geen vlucht, maar een kracht die draagt, ook op het scherpst van de snede.