De Plichtsvergeten Burger
In zijn historische rede “Souvereiniteit in eigen kring” (20 oktober 1880) legde Abraham Kuyper een ongemakkelijke waarheid op tafel: “Bij elke welgelukte aanslag op de vrijheid kan de staat nooit medeplichtige zijn. Hoofdschuldige blijft de plichtsvergeten burger zelf die in zonde-zingenot zijn zedelijke spierkracht verslappend de kracht tot eigen initiatief verloor.”
Kuyper wijst hier op een fundamentele waarheid: niet alleen machtige staten, maar moreel passieve burgers vormen een bedreiging voor vrijheid. Dit artikel onderzoekt zijn uitspraak in het licht van moderne psychologische inzichten, theologische reflectie en filosofische overwegingen – met een bijzondere focus op het verband tussen volwassenwording, persoonlijke ontwikkeling en verantwoordelijkheid.
Vrijheid als vrucht van volwassenheid
Vrijheid is geen vanzelfsprekend gegeven, noch een abstract juridisch recht dat louter door een grondwet wordt geformaliseerd of door instituties wordt gegarandeerd. Vrijheid is veeleer een existentiële toestand die zich manifesteert in de concrete ervaring van het individu en de gemeenschap. Zij vergt een actieve, voortdurende inzet: ze moet worden beleefd, geoefend en innerlijk geïntegreerd. Deze dynamische dimensie van vrijheid brengt mee dat ze een vrucht is van psychologische en morele volwassenheid.
Volwassenheid in deze context is niet louter een biologische of chronologische mijlpaal. Het is veeleer een complex proces van persoonlijke ontwikkeling en zelftranscendentie, gekenmerkt door het verwerven en cultiveren van fundamentele psychische vermogens, zoals:
– Zelfreflectie: het vermogen om kritisch en eerlijk naar zichzelf te kijken, de eigen motieven en gedragingen te onderzoeken, en verantwoordelijkheid te nemen voor eigen keuzes;
– Verantwoordelijkheidsgevoel: het besef van de onontkoombare relatie tussen eigen handelen en de bredere maatschappelijke en ethische context waarin men leeft;
– Autonomie en innerlijke discipline: de bekwaamheid om zelfsturing te realiseren, impulsen te beheersen en duurzame doelen na te streven, ook tegen de drang tot onmiddellijke bevrediging in;
– De bereidheid om ongemak te verdragen: het vermogen om lijden, onzekerheid en conflicten niet te ontvluchten, maar te omarmen als onlosmakelijk onderdeel van groei en authenticiteit, in plaats van afhankelijk te blijven van externe zekerheden en beschermingsmechanismen.
Wanneer deze essentiële kwaliteiten ontbreken, blijft het individu – ongeacht zijn kalenderleeftijd – gevangen in een psychologische kind-positie. In deze regressieve staat is er een onuitgesproken, maar krachtige verwachting dat een ‘ouderlijke’ autoriteit zal ingrijpen: iemand die redt, verzorgt, en problemen oplost. In onze hedendaagse samenleving neemt deze functie vaak de vorm aan van een alomtegenwoordige verzorgingsstaat of een paternalistisch opererende technocratische overheid.
Deze afhankelijkheid ondermijnt echter de kern van vrijheid, omdat zij de innerlijke soevereiniteit en het initiatief van het individu ontneemt. Het is niet de institutionele macht op zich die vrijheid bedreigt, maar het nalaten van de noodzakelijke innerlijke ontwikkeling die vrijheid mogelijk maakt en in stand houdt.
De psychologische val: de staat als vervangende ouder
Wanneer een mens zijn persoonlijke ontwikkelingswerk nalaat – het proces van zelfwording, waarin men zijn innerlijke verdeeldheid onder ogen ziet en stap voor stap leert verantwoordelijkheid te integreren – blijft hij psychologisch gezien functioneren op het niveau van een innerlijk kind. Deze ontwikkelingsstilstand betekent niet noodzakelijk emotionele zwakte, maar een onvoltooide overgang naar psychische autonomie. In deze toestand blijft er een diepgewortelde verwachting bestaan dat iemand anders het leven draagt: een ouder, een leider, een systeem.
Psychologen als Carl Jung, Alice Miller en Jordan Peterson hebben deze dynamiek uitvoerig beschreven. Jung sprak over de noodzaak van het individuatieproces, waarin de mens zijn schaduw confronteert en zijn innerlijke autoriteit ontwikkelt. Zonder deze confrontatie, blijft de psyche afhankelijk van externe projecties van macht – wat Jung het archetype van de ‘oude wijze vader’ of de ‘verzorgende moeder’ noemde.
Alice Miller legde in haar werk (The Drama of the Gifted Child) bloot hoe volwassenen die hun eigen kinderlijke afhankelijkheid nooit hebben erkend of verwerkt, geneigd zijn om die afhankelijkheid onbewust te herhalen in de samenleving, in de vorm van onderdanigheid aan autoritaire structuren.
Jordan Peterson benadrukt dat het ontwijken van verantwoordelijkheid een vorm van regressie is: een terugval in een toestand waarin men zich laat leiden, beschermen en structureren door een macht buiten zichzelf. In plaats van vrijheid te omarmen als een opdracht vol risico’s en plicht, kiest men voor veiligheid in ruil voor overgave.
In de moderne context krijgt die autoriteit vorm in een alomvattende verzorgingsstaat of een technocratische overheid, die richting, zekerheid, inkomen en structuur biedt. Maar zoals Kuyper al in 1880 waarschuwde: deze overdracht van verantwoordelijkheid ondermijnt de menselijke vrijheid van binnenuit. Niet omdat de staat op zichzelf tiranniek is, maar omdat de burger zijn innerlijke vrijheid opgeeft nog vóórdat deze van buitenaf wordt afgenomen.
De prijs voor gemak, bescherming en afhankelijkheid is uiteindelijk controle, uniformiteit en verlies aan soevereiniteit. Alleen wie het ongemak van verantwoordelijkheid durft te dragen, kan daadwerkelijk vrij zijn. Volwassenheid is dan niet slechts een psychologisch ideaal, maar een ethische noodzaak voor het behoud van een vrije samenleving.
Theologische grond: de roeping tot volwassenheid
Vanuit theologisch perspectief is volwassenwording onlosmakelijk verbonden met het mens-zijn naar het beeld van God (imago Dei), zoals verwoord in Genesis 1:26: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, als Onze gelijkenis; en laten zij heerschappij voeren…” Deze roeping tot heersen – niet als overheersen, maar als verantwoordelijke zorg en rentmeesterschap – impliceert een fundamentele opdracht tot zelfstandigheid, gewetensvorming en moreel handelen. De mens is geschapen om vanuit vrijheid en gehoorzaamheid zijn plaats in de schepping in te nemen, in relatie tot God, medemens en wereld.
De zondeval (Genesis 3) verbreekt niet alleen deze relatie, maar ontwricht ook het vermogen tot verantwoordelijkheid. Adam’s reactie – “De vrouw die Gij mij gegeven hebt…” – vormt een archetypisch voorbeeld van het afschuiven van verantwoordelijkheid, het kinderlijke ontwijken van de eigen roeping. In plaats van schuld te erkennen, wijkt de mens uit naar projectie en slachtofferschap – een vlucht die tot op de dag van vandaag doorklinkt in menselijke omgang met vrijheid en gezag.
In het gereformeerde denken van Abraham Kuyper neemt deze thematiek een centrale plaats in. Kuyper zag de mens niet als een autonoom individu los van God, maar als geroepen tot verantwoordelijke vrijheid binnen de orde van Gods schepping. Ware gehoorzaamheid is volgens hem geen blinde volgzaamheid, maar een bewuste, geestelijk volwassen overgave die de mens oproept om zelf verantwoordelijkheid te dragen in zijn levenssferen: gezin, werk, kerk, samenleving.
Wanneer deze innerlijke verantwoordelijkheid verdwijnt – verdrongen door wat Kuyper noemt zonde-zingenot of gemakzucht – ontstaat er een morele verschraling. De mens verliest zijn zedelijke spierkracht, zijn vermogen tot initiatief en leiding. En met die innerlijke verarming verdwijnt ook de ware vrijheid: niet omdat een externe macht hem onderdrukt, maar omdat hij zijn Godgegeven soevereiniteit van binnenuit verwaarloost.
Zo bezien is volwassenwording niet slechts een psychologische, maar een spirituele opdracht: een terugkeer tot het beeld van God, hersteld in Christus, waarin vrijheid, verantwoordelijkheid en gehoorzaamheid opnieuw met elkaar worden verzoend.
Filosofische echo’s: vrijheid vereist ontwikkeling
In de westerse filosofische traditie wordt volwassenheid consequent verbonden met het vermogen tot zelfstandig denken en morele zelfsturing. Een sleutelfiguur hierin is Immanuel Kant, die in zijn beroemde essay Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? (1784) de volwassen mens omschrijft als degene die zich bevrijdt uit zijn “zelfverschuldigde onmondigheid” (Unmündigkeit). Onmondigheid is, volgens Kant, niet het onvermogen om te denken, maar het onvermogen om zonder de leiding van een ander te durven denken. Zijn oproep – “Sapere aude!”, durf te weten – is in wezen een ethisch appel: het vraagt om moed, karakter, en de bereidheid verantwoordelijkheid te dragen voor eigen oordelen en daden.
Deze kantiaanse gedachte keert terug in de 20e eeuwse politieke filosofie, met name bij Hannah Arendt en Erich Fromm, die beide waarschuwden voor het subtiele, vaak vrijwillige verlies van vrijheid in moderne samenlevingen. Arendt beschrijft in The Origins of Totalitarianism en The Human Condition hoe totalitaire systemen niet uitsluitend ontstaan door brute staatsdwang, maar door de morele en sociale passiviteit van mensen die hun verantwoordelijkheid uitbesteden. In haar woorden is de vrijheid niet enkel een politiek recht, maar een condition humaine die moet worden geleefd en geoefend in publieke betrokkenheid en oordeelskracht. De afwezigheid van die betrokkenheid maakt mensen ontvankelijk voor ideologische structuren die denken en handelen overnemen.
Erich Fromm, in Escape from Freedom (1941), legt op zijn beurt uit dat de moderne mens, geconfronteerd met de angstige last van individuele vrijheid, vaak terugvalt op mechanismen van vlucht en afhankelijkheid. In plaats van volwassen te worden – met alle onzekerheid, keuzes en morele verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt – kiest men voor conformisme, autoritarisme of destructiviteit. Fromm noemt dit een vlucht uit vrijheid: het paradoxale verlangen om aan de vrijheid te ontsnappen zodra zij daadwerkelijk moet worden gedragen.
Wat al deze denkers delen, is het inzicht dat ware vrijheid niet alleen institutioneel of juridisch wordt gewaarborgd, maar persoonlijk en moreel moet worden verworven. Ze vereisen karaktervorming, zelfkennis en de bereidheid om ongemakkelijke keuzes te maken. Volwassenheid is in deze zin geen privé-deugd, maar een fundamentele voorwaarde voor het voortbestaan van een open, vrije en menswaardige samenleving.
Vrijheid als keuze zonder verankering: de illusie van autonomie
In het moderne Westen wordt vrijheid vaak gelijkgesteld aan de mogelijkheid tot keuze: je bent vrij als je kunt kiezen tussen producten, overtuigingen, identiteiten, leefstijlen. Maar deze consumentistische opvatting van vrijheid mist morele diepgang. Zoals de Canadese filosoof Charles Taylor betoogt in The Malaise of Modernity, dreigt moderne vrijheid te ontaarden in wat hij noemt “de val van individualistisch subjectivisme” – een vrijheid zonder oriëntatie op waarheid, gemeenschap of transcendentie. Keuze wordt dan een doel op zich, niet een middel tot een betekenisvol leven.
Ook Alasdair MacIntyre laat in After Virtue zien dat vrijheid, wanneer losgemaakt van deugden en morele traditie, niet leidt tot authenticiteit maar tot fragmentatie: een samenleving van individuen die hun leven vormgeven op basis van arbitraire voorkeuren, zonder gedeelde morele taal. Het resultaat is een leegte waarin morele oordelen worden gereduceerd tot smaak, en waar verantwoordelijkheid verdwijnt in een zee van opties.
De Bijbel keert zich expliciet tegen deze valse vrijheid. In Galaten 5:13 schrijft Paulus: “Gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders; alleen gebruikt de vrijheid niet tot een aanleiding voor het vlees, maar dient elkaar door de liefde.” Vrijheid is dus geen zelfverwerkelijking in isolatie, maar dienstbaarheid in waarheid en liefde. Waar deze diepe verankering ontbreekt, ontstaat een illusie van autonomie die in werkelijkheid leidt tot leegte, vervreemding en afhankelijkheid van systemen die het gat opvullen.
Zo gezien is schijnvrijheid misschien wel de meest verraderlijke vorm van onvrijheid: ze voelt als vrijheid, maar berooft de mens van zijn roeping, zijn morele wortels en uiteindelijk ook zijn soevereiniteit. Ware vrijheid vereist inhoud, richting en verbondenheid – met waarheid, met gemeenschap en met God.

De digitale regressie: technologie als nieuwe vader
In de 21e eeuw manifesteert de bedreiging van de vrijheid zich niet langer primair als brute staatsdwang of ideologisch totalitarisme, maar als een subtieler en dieper fenomeen: digitale afhankelijkheid en algoritmische conditionering. In een wereld waarin sociale media, zoekmachines en aanbevelingssystemen ons gedrag sturen, ontstaat een nieuw type onvrijheid – niet door onderdrukking, maar door verleiding, gemak en bevestiging. De moderne burger denkt vrij te zijn, maar leeft in een door technologie gecureerde werkelijkheid: een digitale cocon waarin hij voortdurend wordt bevestigd in zijn voorkeuren en afgeschermd van werkelijk andere perspectieven.
Deze digitale cultuur versterkt regressieve trekken in plaats van volwassenwording te bevorderen. Alles is gericht op onmiddellijke bevrediging (likes, dopamine), vermijding van pijn of conflict (unfriend, swipe), en bevestiging van het eigen gelijk (filterbubbels). In plaats van de geestelijke weerbaarheid die vrijheid vraagt – zoals zelfreflectie, innerlijke discipline en de omgang met verschil en ongemak – stimuleert technologie afhankelijkheid en gemakzucht.
In zekere zin neemt de digitale omgeving de rol op zich van een nieuwe vaderlijke instantie: zij biedt structuur, overzicht, advies, entertainment en zelfs identiteit. Maar deze algoritmische vader is geen wijsheidsfiguur – hij is gestuurd door commerciële logica en psychologische manipulatie. Hij “weet” wat je wil vóórdat je het zelf beseft, en neemt daarmee initiatief en morele keuzevrijheid bij je weg.
Vanuit Kuyper’s perspectief zouden we kunnen zeggen: de digitale burger die zijn “zedelijke spierkracht” niet oefent, wordt door technologie niet enkel verleid, maar vervormd. Hij wordt een kind in een virtueel huis waarin alles wordt geregeld, gesorteerd en gefilterd. En net als bij de verzorgingsstaat geldt: dit kind levert zijn vrijheid in zonder dat hij het merkt – en wordt steeds minder in staat om haar ooit nog terug te claimen.
De vraag die zich dus aandient, is: hoe kunnen we morele soevereiniteit bewaren in een data-gedreven cultuur? De klassieke deugden – discipline, matigheid, moed, waarheid – zijn niet verouderd, maar dringender dan ooit. Ze vormen het geestelijk verweer tegen een technologische omgeving die niet neutraal is, maar diep vormend. Alleen wie zichzelf oefent in bewustzijn, vertraging, grensbesef en gemeenschap, kan in deze digitale wereld werkelijk vrij blijven.
De weg naar binnen en naar voren: hoe vrijheid herwonnen wordt
De analyse van verantwoordelijkheid, regressie en schijnvrijheid is diepgaand en urgent. Maar het zou onvolledig blijven zonder ook het perspectief op herstel te benoemen. Want de mens is niet gedoemd tot onmondigheid of afhankelijkheid – hij is geschapen naar het beeld van God, en dus geroepen tot volwassenheid, tot vrijheid in waarheid.
Het goede nieuws is dat vrijheid geen bezit is, maar een weg die begaan kan worden, telkens opnieuw. Die weg begint bij zelfkennis: de moed om te zien waar je uitbesteedt wat je zelf zou kunnen dragen. Ze vervolgt via innerlijke oefening: discipline, gewetensvorming, het leren verdragen van ongemak. En ze krijgt gestalte in gemeenschapsvorming – niet alleen als veilige haven, maar als oefenplaats van verantwoordelijkheid, verschil en liefde.
Voor de christen heeft deze weg een diepere bedding. Door Christus worden wij niet alleen bevrijd van zonde, maar ook hersteld tot ons ware mens-zijn: geroepen om te heersen, te dienen, te bouwen. In liturgie, in Schrift, in gebed en gehoorzaamheid worden we gevormd tot mensen die hun vrijheid niet gebruiken voor het vlees, maar tot dienst aan de ander (Galaten 5:13).
Vrijheid zonder verantwoordelijkheid is leeg. Maar verantwoordelijkheid zonder hoop is ondraaglijk. De ware vrijheid, zo leert ons geloof én wijsheid, ontstaat waar waarheid, liefde en discipline elkaar ontmoeten. In dat spanningsveld groeit de volwassen ziel – en daarmee ook een vrije samenleving.
Conclusie: vrijheid begint bij innerlijke groei
Wat Kuyper aanzag in 1880, zien we vandaag opnieuw: waar persoonlijke groei stokt, nemen instanties het over. De burger die zijn innerlijke werk vermijdt, die volwassenwording uit de weg gaat, nodigt vanzelf de staat uit om de rol van ouder op zich te nemen – en offert daarmee zijn vrijheid op.
Vrijheid is geen vanzelfsprekendheid, maar een voortdurende opdracht die volwassenheid, verantwoordelijkheid en innerlijke kracht vraagt. Zonder deze groei verwordt vrijheid tot een illusie, gevangen in gemakzucht, afhankelijkheid of schijnkeuze. Toch is er hoop: door zelfreflectie, gemeenschapsvorming en het zoeken van diepe waarheid kunnen wij onze zedelijke spierkracht trainen en werkelijk vrij worden. Zo wordt vrijheid niet alleen een recht, maar een levenstaak — een roeping om in waarheid, liefde en verantwoordelijkheid onze plaats in de wereld in te nemen.
Vrijheid is dus geen recht zonder randvoorwaarden. Ze vergt karakter, volwassenheid en verantwoordelijkheid. Wie deze weigert te ontwikkelen, moet leven met de consequentie: een leven geleid door anderen.
Samengevat:
Zonder persoonlijke ontwikkeling, geen volwassenheid.
Zonder volwassenheid, geen verantwoordelijkheid.
Zonder verantwoordelijkheid, geen vrijheid.