De neurologische schokgolf rond de geboorte
De neurologische schokgolf rond de geboorte: Een nieuw paradigma voor pre- en perinatale psychologie
Het baanbrekende onderzoek van Lanxin Ji, Iris Menu, Amyn Majbri, Tanya Bhatia, Christopher J. Trentacosta en Moriah E. Thomason, gepubliceerd in PLOS Biology (2024), vormt een fundamentele verschuiving in hoe we de ontwikkeling van het menselijk brein rondom de geboorte begrijpen. De auteurs onderzochten met behulp van functionele MRI (fMRI) een unieke groep van 241 menselijke foetussen en pasgeborenen, met een ontwikkelingsbereik van 25 tot 55 weken na conceptie. Dit longitudinale venster beslaat niet alleen het derde trimester, maar ook de directe overgang naar het buitenbaarmoederlijke leven — de zogeheten perinatale fase. De kracht van het onderzoek ligt in het combineren van geavanceerde beeldvorming met een verfijnde temporele analyse, waardoor zichtbaar werd hoe abrupt en diepgaand de hersenorganisatie rond de geboorte verandert.
Waar de geboorte traditioneel vooral als fysieke gebeurtenis wordt begrepen — het loskomen van de placenta, de start van ademhaling, temperatuurregeling en reflexactivatie — onthult dit onderzoek een minder zichtbaar, maar minstens zo ingrijpend proces: een plotselinge reorganisatie van de functionele hersennetwerken. Deze transitie is geen geleidelijke evolutie, maar een neurologische ‘sprong’ of schokgolf. Wat zichtbaar wordt, is dat het brein zich niet slechts aanpast aan de nieuwe omgeving, maar zich actief herstructureert om deze überhaupt te kunnen waarnemen, verwerken en reguleren.
Dit centrale inzicht raakt de kern van wat in de pre- en perinatale psychologie al lange tijd werd vermoed: dat de geboorte geen eindpunt is van neurologische rijping, maar een moment van herstructurering — een initiatie. Voor psychologen, therapeuten, pedagogen en medische professionals betekent dit dat het brein rondom de geboorte in een toestand van verhoogde ontvankelijkheid verkeert, en dat vroege ervaringen — positief of negatief — in deze ‘open’ periode potentieel diep doorwerken in het latere leven.
Deze neurobiologische inzichten verbinden zich ook direct met het werkveld van de embryologie, waarin wordt benadrukt dat functie in de ontwikkeling niet volgt op structuur, maar ermee samenvalt. Vanaf conceptie is elke cel functioneel aangelegd in relatie tot haar omgeving, en ondergaat zij voortdurende interactie met lokale en systemische invloeden. In dit licht krijgt de neurologische reorganisatie rond de geboorte een bredere betekenis: het is geen abrupt geïnitieerd proces, maar een culminatie van maandenlange adaptieve voorbereiding — een sequentie die zich vanaf de eerste celdeling aftekent als ontvankelijkheid in wording.
De geboorte als neurologische ‘schokgolf’
De meest opvallende bevinding uit het onderzoek van Ji et al. betreft een plotselinge, significante toename in functionele connectiviteit in het brein rond de 40e week na conceptie — de gemiddelde tijd van geboorte. Deze toename werd zichtbaar via fMRI in zogeheten resting-state netwerken, waarbij hersenactiviteit in rust wordt gemeten om de intrinsieke organisatie van het brein te onderzoeken. Dit type connectiviteit is van bijzonder belang omdat het de basis vormt voor hogere cognitieve functies, waaronder aandacht, geheugen, sensorische integratie en emotionele regulatie.
Wat opvalt in deze periode is de intensivering van langeafstandverbindingen, vooral tussen de twee hersenhelften (interhemisferische connectiviteit) en in subcorticale structuren zoals de thalamus en het striatum. Deze gebieden spelen een centrale rol in de modulatie van zintuiglijke input, het op gang brengen van bewustzijn en het integreren van affectieve signalen. Dat juist deze regio’s een piek in connectiviteit tonen, suggereert dat het brein zich actief reorganiseert in anticipatie op de prikkelrijke, onvoorspelbare wereld buiten de baarmoeder.
Deze neurologische verschuiving is geen gradueel proces, maar een vorm van ‘verspringing’ — een sprongsgewijze reorganisatie die binnen enkele weken plaatsvindt. De geboorte fungeert hier als een drempelmoment: een overgang waarin het brein niet alleen nieuwe informatie moet verwerken, maar zichzelf eerst moet herstructureren om dat überhaupt mogelijk te maken. Deze reorganisatie kan worden gezien als een ‘schokgolf’ die door het centrale zenuwstelsel trekt, en die het functioneren van het hele organisme op een nieuw niveau brengt.
Deze kijk verandert fundamenteel hoe we de geboorte zouden moeten begrijpen. Niet als louter fysiologische scheiding van moeder en kind, maar als een neurobiologische reorganisatie die het startsein geeft voor een andere manier van bestaan. In die zin is de geboorte niet het begin van ontwikkeling, maar het begin van openheid voor de wereld — een ontvankelijkheid die mogelijk wordt gemaakt door de herstructurering van hersencircuits die tot dan toe grotendeels endogeen functioneerden, gericht op interne regulatie, en zich nu moeten openen voor exogene prikkels.
Vanuit pre- en perinataal psychologisch perspectief betekent dit dat de geboorte als ervaring veel meer is dan een medische gebeurtenis. Het is een overgang in de organisatie van bewustzijn. Een moment waarop de interne wereld van het kind wordt onderbroken en opnieuw gestructureerd door de eerste directe confrontatie met licht, geluid, zwaartekracht, temperatuur, aanraking en sociale nabijheid. De hersenen blijken in deze cruciale fase niet alleen ontvankelijk, maar ook bijzonder kwetsbaar: ze zetten in deze korte periode neurologische sporen uit die de basis kunnen vormen voor hoe het kind zich later zal verhouden tot zichzelf, de ander en de wereld.
Implicaties voor imprinting en neuroplasticiteit
De bevindingen van Ji et al. geven een krachtige wetenschappelijke onderbouwing aan een kernidee uit de pre- en perinatale psychologie: dat ervaringen rondom de geboorte zich diep kunnen inprenten in het zich ontwikkelende brein. Waar ‘imprinting’ lange tijd werd gezien als een vaag, moeilijk te bewijzen psychologisch fenomeen — soms verward met symboliek of projectie — wordt nu duidelijk dat we te maken hebben met een neurobiologisch verankerd proces. De hersenen zijn in de perinatale fase uitzonderlijk plastisch, oftewel: in staat om zich structureel aan te passen aan interne en externe invloeden.
Deze plasticiteit is geen algemene eigenschap, maar een specifiek gereguleerd ontwikkelingsfenomeen. Rond de geboorte bevindt het brein zich in een zeldzaam venster van verhoogde sensitiviteit — een critical period waarin synaptische verbindingen snel gevormd, versterkt of juist gepruned worden op basis van ervaring. Externe prikkels zoals de stem van de moeder, de geur van de huid, huid-op-huidcontact, temperatuurwisselingen, licht, of juist de afwezigheid van geruststellende signalen, worden tijdens deze fase niet slechts geregistreerd, maar verweven met de architectuur van het zich organiserende brein.
In subcorticale gebieden zoals de thalamus, die volgens Ji et al. juist in deze periode een piek in connectiviteit laat zien, worden zintuiglijke en emotionele signalen geïntegreerd. De thalamus is nauw verbonden met het limbisch systeem, waar affectregulatie en geheugenprocessen plaatsvinden. Dit wijst erop dat vroege ervaringen letterlijk de basale regulatienetwerken van het brein kunnen vormen — niet via bewuste herinnering, maar via impliciete neurale structuren die later het fundament leggen onder gehechtheid, affectief zelfgevoel en basisveiligheid.
Wat hier zichtbaar wordt, is wat we in klinische praktijken vaak intuïtief herkennen: de manier waarop cliënten reageren op nabijheid, afwijzing, stress of troost lijkt vaak diepgeworteld en vroeg gevormd. Vroegkinderlijke ervaringen — inclusief de geboorte en de onmiddellijke omgeving — blijken volgens dit onderzoek geen randverschijnselen, maar centrale organiserende krachten. Deze inzichten geven legitimatie aan therapeutische modellen die de pre- en perinatale fase serieus nemen, zoals lichaamsgerichte therapie, regressiewerk, geboorteverwerking en hechtingsgerichte interventies.
Vanuit embryologisch perspectief betekent dit dat de aanleg van functionele netwerken niet slechts een biologisch proces is, maar tegelijk een open systeem dat zich voortdurend herschrijft in relatie tot de omgevingscondities. Zoals jij in je onderwijs benadrukt: elke cel is vanaf haar ontstaan functioneel binnen haar context. Dit geldt in het bijzonder voor neurale circuits: zij vormen zich in relatie tot prikkels en ervaringen. De prenatale en perinatale ervaring wordt daarmee geen herinnering in de klassieke zin, maar een fundamentele organisatie van mogelijkheid — de vormgeving van hoe een mens zich later kan hechten, voelen, waarnemen en handelen.
Het anticiperende foetale brein
Een van de meest intrigerende inzichten uit het onderzoek van Ji et al. is dat functionele hersennetwerken niet pas na de geboorte tot ontwikkeling komen, maar al tijdens het derde trimester in werking treden. Met name het auditieve en sensorimotorische systeem tonen vóór week 40 al duidelijke tekenen van organisatie en activatie. Dit betekent dat het brein niet alleen voorbereid wordt op postnatale ervaringen, maar zichzelf voorbereidt: het bouwt actief de circuits die nodig zijn om de wereld te kunnen waarnemen, begrijpen en reguleren.
Deze ontdekking bevestigt op indrukwekkende wijze wat binnen de embryologie al langer wordt erkend: dat ontwikkeling niet lineair is, maar anticiperend en functioneel-contextueel. Elke cel — of het nu gaat om neuronen, spiercellen of epitheel — wordt vanaf haar aanleg direct ingebed in een functionele relatie tot haar omgeving. In het geval van het brein betekent dit dat sensorische gebieden zich ontwikkelen op basis van verwachte prikkels: de akoestische kenmerken van de moederlijke stem, de ritmiek van de hartslag, de vestibulaire stimulatie door beweging. Deze input is geen bijzaak, maar mede bepalend voor de ontwikkeling van hersenarchitectuur.
Het foetale brein is daarmee geen passieve ontvanger van genetische instructies, maar een proactieve structuur die zich ontwikkelt in relatie tot ervaring — een idee dat perfect aansluit bij de ‘experiëntiële epigenese’ die ook binnen de ontwikkelingspsychobiologie wordt beschreven. Door zijn netwerkstructuren af te stemmen op patronen van herhaling, ritme en resonantie, bereidt het zich voor op het buitenbaarmoederlijke leven. Het auditieve systeem is hier een schoolvoorbeeld van: het is tegen week 25 al functioneel actief, en vanaf ongeveer week 28 in staat om de stem van de moeder — vaak gedempt maar ritmisch herkenbaar — te onderscheiden van andere geluiden.
Wat dit betekent, is dat de prenatale omgeving een enorme invloed heeft op de manier waarop het brein zich organiseert. Stress, angst, conflict of juist kalmte, nabijheid en verbinding van de moeder (of haar omgeving) worden via hormonale, fysiologische en akoestische kanalen overgedragen en ingeschreven in het ontwikkelende zenuwstelsel. Deze vroege input vormt geen inhoudelijke herinneringen, maar stemt de afstemming van netwerken die later bepalend zijn voor aandacht, waarneming, zelfgevoel en stressreactiviteit.
In artikelen over embryologie – zoals op mijn website ook te vinden van Anna Verwaal en anderen, waarin benadrukt wordt dat vanaf conceptie functie en vorm altijd in relatie tot context worden ontwikkeld — krijgt dit nog meer gewicht. De hersenen zijn niet een structuur die pas ‘aan’ gaat bij de geboorte, maar zijn al weken — zelfs maanden — bezig met het afstemmen op een wereld die zich langzaam ontvouwt via de maternale matrix. Het anticiperende brein is geen mythisch idee, maar een meetbare realiteit: het foetale bewustzijn is embryonaal, maar niet rudimentair. Het is gericht, afgestemd, en vormt een stille verwachting die zich neurologisch vertaalt in een blauwdruk van het latere innerlijke leven.
Praktische relevantie voor zorg en therapie
Voor professionals die werken met vroegkinderlijk trauma, hechtingsproblematiek en existentiële thema’s rond geboorte en incarnatie, biedt het onderzoek van Ji et al. (2024) een krachtige wetenschappelijke onderbouwing van iets wat in veel praktijkervaringen al voelbaar was: dat het brein een herinnering draagt aan de geboorte — niet in woorden, maar in structuur, respons en gevoelsmatig geheugen. De geboorte is niet slechts een gebeurtenis die ‘gebeurt aan’ het kind, maar een proces dat het kind vormt. Het neurologisch systeem registreert en organiseert deze ervaring diep in de subcorticale lagen, in hersengebieden die nauw verbonden zijn met fysieke regulatie, affectieve afstemming en het latere gevoel van ‘er mogen zijn’.
Het onderzoek bevestigt daarmee dat de geboorte een gebeurtenis is die niet alleen fysiek, maar ook psychisch en neurologisch wordt opgeslagen. De intensiteit van deze overgang — van intra-uteriene geborgenheid naar de directe confrontatie met zwaartekracht, licht, koude, geluid en lichamelijke scheiding — laat sporen na. Of deze sporen helend en integratief zijn, of juist fragmenterend en overweldigend, hangt in hoge mate af van de manier waarop deze overgang wordt begeleid, ontvangen en gedragen.
Dit inzicht heeft verstrekkende implicaties voor de klinische praktijk. Het vraagt van professionals in de geboortezorg, kinderpsychologie, traumatherapie en opvoedingsondersteuning dat zij de perinatale fase niet reduceren tot medische controle, maar erkennen als een psychisch kritieke fase — een existentiële drempel waarin de grondtoon van vertrouwen of wantrouwen, veiligheid of schrik, al voelbaar gelegd kan worden. Binnen de eerste 1000 dagen — van conceptie tot ongeveer twee jaar — bevindt het brein zich in een unieke toestand van plasticiteit én kwetsbaarheid, waarin ervaringen worden ‘geïntegreerd’ in de diepste lagen van het zelfgevoel.
Therapeutisch werk met volwassenen die herbeleven, regressieve processen ondergaan, of trauma’s uit de vroege kinderjaren exploreren, krijgt hiermee een bredere legitimiteit. Vormen van lichaamsgerichte therapie, pre- en perinatale psychotherapie, craniosacraalwerk of prenatale hechtingsdiagnostiek worden vaak gezien als ‘alternatief’, maar blijken via deze neurologische inzichten fundamenteel gegrond in biologische realiteit. De manier waarop een lichaam ‘weet’ van de geboorte, en hoe de psyche deze grenservaring organiseert en soms moet herorganiseren, is nu aantoonbaar niet alleen symbolisch, maar ook functioneel-neurologisch aanwezig.
Voor zorgverleners, therapeuten en begeleiders betekent dit ook een uitnodiging tot zelfreflectie: benaderen wij het kind — nog ongeboren, net geboren of pril opgroeiend — als een organisme dat al een innerlijk leven heeft, een gevoelscontinuüm? Durven we de geboorte te zien als een psychische gebeurtenis die erkenning vraagt, verwerking verdient, en viering mag ontvangen?
Conclusie: De ziel schrijft haar eerste zinnen al vóór de geboorte
Het baanbrekende onderzoek van Ji et al. bevestigt wat in de pre- en perinatale psychologie, de prenatale hechtingstheorie en de embryologie al decennia lang werd gevoeld en verkondigd: dat het leven als innerlijke ervaring niet begint met de eerste ademhaling, maar zich al in de baarmoeder begint te ontvouwen. De ziel — als metafoor voor de ervarende, voelende kern van het mens-zijn — schrijft haar eerste zinnen niet pas ná de geboorte, maar begint deze al te vormen in het fluïde ritme van intra-uteriene resonantie. En het papier waarop dit geschreven wordt, is het brein: een ontvouwend netwerk van functionele structuren die zich in continue relatie tot omgeving vormen en hervormen.
Deze visie vraagt om een radicale herwaardering van wat de geboorte is. Geen blanco begin, maar een transitie; geen plotseling ontwaken, maar een doorbraakmoment van iets dat al gaande was. De geboorte is neurologisch gesproken geen nulpunt, maar een reorganisatie; een herschikking van functies die al in aanleg bestonden, maar die zich nu herstructureren om de wereld als ‘buiten’ te kunnen ontvangen. Zoals het onderzoek laat zien, vinden er rond week 40 geen willekeurige hersenveranderingen plaats, maar nauw gereguleerde verschuivingen in connectiviteit die de voorwaarden scheppen voor perceptie, affectie, hechting en bewustzijn.
Voor iedereen die werkt met mensen in ontwikkeling — of dat nu in het onderwijs, de gezondheidszorg, psychotherapie of ouderbegeleiding is — ligt hier een impliciete opdracht. Kunnen we de geboorte opnieuw gaan zien als een mensvormend moment, niet enkel fysiek of biologisch, maar existentieel en psychisch van aard? Kunnen we erkennen dat het brein in zijn meest kwetsbare vorm tegelijk het meest ontvankelijk is voor betekenisvolle indrukken? En zijn we bereid om die indrukken — prenataal, perinataal, postnataal — te zien als diep gravend in de biografie van het lichaam én van de psyche?
Wat Ji et al. hebben blootgelegd, is niet alleen een neurologisch mechanisme, maar een dieper inzicht in de timing van menswording. De eerste ervaringen zijn geen voorlopers van bewustzijn, ze vormen het bewustzijn. In jouw werkveld, waar de functionele context van elke cel vanaf de eerste delingen wordt erkend, bevestigt dit onderzoek opnieuw een fundamentele waarheid: dat ontwikkeling geen passieve ontvouwing is, maar een voortdurend dansende interactie tussen aanleg en ervaring, tussen lichaam en wereld, tussen ziel en structuur.
Het is tijd dat wetenschap en zorgpraktijk, psychologie en embryologie, elkaar de hand reiken in deze erkenning: de mens begint niet met de geboorte, maar groeit in die richting. De eerste duizend dagen — inclusief de prenatale tijd — zijn geen aanloop, maar fundament. En de manier waarop we met deze eerste tijd omgaan, bepaalt veel meer dan gezondheid: het bepaalt menselijkheid.