Het Kwaad als Schaduw van het Goede
“De duivel kan niets creëren. Hij kan alleen manipuleren, misleiden, simuleren, kopiëren en vernietigen. Voor echte creatie heeft de duivel God nodig.”
Deze zin raakt aan een diepe, vaak vergeten waarheid: het kwaad heeft geen eigen bron. Het leeft van het goede, het verdraait het, vervormt het, bootst het na. Juist daarom is het zo verontrustend moeilijk te herkennen. Het komt vermomd. Het klinkt als waarheid, handelt als liefde, beweegt zich als wijsheid — en toch is het misleiding.
En dat maakt oordelen zo ongelofelijk moeilijk. Want als het kwaad het goede als fundament gebruikt, dan moeten we niet alleen naar de vorm kijken, maar naar de wortels. We moeten de context begrijpen, de intentie onderzoeken, het verlangen onder het gedrag leren zien.
We kunnen dus niet zomaar zeggen: dit is goed, en dat is fout. Morele helderheid vereist onderscheiding, geen snelle veroordeling. Juist daarom zegt Jezus in de gelijkenis van het onkruid: “Trek het nog niet uit. Wacht. Kijk naar wat het wordt.” Want wat op onkruid lijkt, kan tarwe blijken te zijn — en omgekeerd.
In dit artikel verken ik het mysterie van het kwaad als schaduw van het goede. We duiken in theologie, filosofie en psychologie om te begrijpen waarom goed en kwaad zo moeilijk te scheiden zijn — en waarom het echte oordeel alleen aan het licht zelf toekomt.
De onzichtbare oorsprong van het kwaad
In veel spirituele en filosofische tradities wordt het kwaad niet opgevat als een zelfstandige kracht met een eigen oorsprong, maar eerder als een afwijking van het zijnde, een ontbreken, een tekort aan goedheid of waarheid. In tegenstelling tot het populaire beeld van goed en kwaad als twee evenwaardige machten — een beeld dat je terugziet in bijvoorbeeld het zoroastrisch dualisme of in populaire films en verhalen — stelt de joods-christelijke traditie dat het kwaad niet ‘is’ op zichzelf.
De kerkvader Augustinus van Hippo (354–430) is een sleutelfiguur in deze denktrant. In zijn werk Confessiones en De Civitate Dei stelt hij:
“Het kwaad is geen substantie. Het is slechts het ontbreken van het goede.”
Augustinus beschouwde het kwaad dus niet als een positieve macht, maar als een leegte, een verdraaiing of afwezigheid van wat wél goed en wezenlijk is. Een analogie: zoals duisternis geen zelfstandig iets is, maar slechts de afwezigheid van licht, zo is ook het kwaad slechts mogelijk binnen het kader van het goede — als een verstoring, een afwijking, een verdraaiing.
Parasitaire afhankelijkheid
Vanuit dit perspectief leeft het kwaad als een parasiet op het goede. Het kan alleen bestaan dankzij het goede dat het vervormt. Denk aan:
* Een leugen: die werkt alleen omdat mensen waarheid verwachten.
* Geweld: veronderstelt een lichaam of ziel die kwetsbaar is.
* Hebzucht: kan slechts bestaan als er iets waardevols is om te verlangen.
* Afgunst: vereist eerst het bestaan van schoonheid of succes.
Deze voorbeelden tonen dat het kwaad zelden uit het niets ontstaat, maar juist dicht bij het goede leeft — en daardoor vaak moeilijk te herkennen is.
De echo van het platonisme
Deze opvatting is diep geworteld in de platoons-neoplatoonse filosofie, waarbinnen Augustinus gevormd werd. In de filosofie van Plotinus (3e eeuw) staat het Ene of het Goede aan de top van de werkelijkheid. Alles wat bestaat, straalt van dit Ene af in afnemende volmaaktheid.
Het kwaad ontstaat volgens Plotinus niet als een tegenovergestelde kracht, maar als het meest verwijderde niveau van zijn — als de verstrooiing van het Ene, de uitdoving van zijn, als het schaduwgebied van de schepping waar het licht van het Ene nauwelijks nog reikt.
“Het kwaad is geen kracht, maar het ontbreken van kracht.” – Plotinus
Resonantie in de Joodse mystiek
Ook in de Joodse mystiek is het kwaad niet een tweede scheppingsmacht, maar een afgeleide kracht, ontstaan uit een verstoring in het goddelijke evenwicht. In het concept van de Sitra Achra (“de andere kant”) leeft het kwaad in de ‘schaduw’ van de goddelijke emanaties (sefirot). Het bestaat bij de gratie van het goddelijke licht dat niet goed ontvangen wordt, als gevolg van een breuk of een verharding in de structuur van de werkelijkheid.
Hier zien we opnieuw: het kwaad is geen oerkracht op zichzelf, maar een ontspoorde relatie tot het goddelijke, een gevolg van wanorde, misvorming, onbalans.
Psychologische verdieping
Vanuit psychologisch oogpunt, zoals verwoord door Carl Jung, is het kwaad de schaduwzijde van het menselijke bewustzijn — alles wat we verdringen, ontkennen of niet willen zien. Juist die ontkenning geeft het kwaad macht, omdat het in het duister van het onbewuste blijft opereren.
“Hoe bewuster een mens wordt van het goede, hoe dieper zijn schaduw.”
Ook hier dus: het kwaad ontstaat niet uit zichzelf, maar door afsplitsing van het goede, door onvermogen tot integratie, door het verlies van balans.
Taal als onthulling
Taal zelf onthult deze structuur. Veel negatieve woorden in het Latijn of Grieks zijn ontkenningen van positieve betekenissen:
* Immoralis = zonder moraal
* A-theos = zonder God
* Dys-functioneel = slecht functionerend
* In-justitia = onrechtvaardigheid
Het kwaad definieert zich in deze zin steeds via wat het níét is — het is de omkering, vervorming of vernietiging van iets positiefs.
KORTOM: Het kwaad, hoe tastbaar ook in menselijke ervaring, is metafysisch gezien onzichtbaar — omdat het niets op zichzelf heeft. Het leeft van wat goed is, zoals een schaduw van het licht. Het is als roest op ijzer, als schimmel op brood, als leugen op waarheid. Daarom is het zo moeilijk te doorgronden, te onderscheiden — want het komt voort uit en leunt op het goede dat het tegelijkertijd aantast.
Wie het kwaad wil begrijpen, moet dus niet slechts naar wat er mis is kijken, maar naar wat er eerst goed was, en hoe dat werd verdraaid.
De duivel als imitator, niet als schepper
In de christelijke traditie wordt de duivel zelden opgevoerd als een zelfstandig scheppend wezen. Integendeel: hij is een gevallen engel, een schepsel, niet een gelijke tegenmacht van God zoals je dat aantreft in strikt dualistische religies. De duivel is dus geen “donkere god”, maar een afvallige dienaar, en juist daarin schuilt zijn fundamentele onvermogen tot echte creatie.
“De duivel kan niets creëren. Hij kan alleen manipuleren, misleiden, simuleren, kopiëren en vernietigen. Voor echte creatie heeft hij God nodig.”
Deze gedachte is niet slechts dogmatiek, maar raakt aan een dieper metafysisch en existentieel besef: het kwaad kan slechts opereren binnen de grenzen van het goede. Het is reactief, niet creatief. Het ontleent zijn vormen, kracht en aantrekkelijkheid aan wat oorspronkelijk goed, schoon en waar is.
Een masker van het licht
De apostel Paulus schrijft in 2 Korintiërs 11:14: “Satan zelf doet zich voor als een engel van het licht.”
Hier wordt een fundamenteel inzicht geopenbaard: het kwaad presenteert zich niet als iets lelijks of kwaadaardigs, maar juist als iets moois, oprechts, zelfs goddelijk. De imitatie van het goede is zijn krachtigste wapen.
Wat de duivel doet, is geen alternatief aanbieden, maar een vervorming: hij neemt de structuur van het goede en verdraait die tot iets dat buiten zijn oorspronkelijke doel treedt.
Goed | Vervorming door het kwaad |
---|---|
Liefde | Verslaving, bezitsdrang |
Waarheid | Leugen, halve waarheid |
Macht | Tirannie, onderdrukking |
Vrijheid | Egoïsme, rebellie |
Gezag | Manipulatie, slavernij |
Schoonheid | Verleiding, ijdelheid |
Het kwaad parasiteert op betekenis, het leeft van de symbolen van het goede, maar vult ze met een andere geest. Zo ontstaat een illusie die vaak pas laat zichtbaar wordt — wanneer de vruchten geoogst worden.
De zonde als misbruik van het goede
Thomas van Aquino benadrukt dat elke zonde een verkeerd gebruik van iets goeds is. De mens zondigt niet omdat hij het kwade op zich begeert, maar omdat hij iets goeds begeert op de verkeerde manier of in de verkeerde orde.
“Geen enkel kwaad wordt begeerd als kwaad, maar onder het mom van een schijnbaar goed.”
— Summa Theologiae, I–II, q. 18, a. 2
Dat betekent: niemand kiest het kwaad als kwaad. Men kiest iets wat men ervaart als goed — maar dat in werkelijkheid een vervormd goed is. Het kwaad komt dus vermomd, in bekende vormen, als een nabootsing van waar verlangen.
Psychologische echo: het valse zelf
In de psychologie, met name in de traditie van Jung en later R.D. Laing of Thomas Moore, wordt het kwaad gezien als datgene wat buiten de eenheid van het zelf valt — het “valse zelf” of de “persona” die een masker draagt. Dit valse zelf imiteert het ware zelf, maar leeft vanuit angst, controle, drang of zelfverheffing.
Ook hier geldt: het kwaad maakt gebruik van de structuren van identiteit, verlangen en verbinding, maar laat het hart van echtheid en liefde achterwege. Het speelt een rol — het schept niet, het simuleert.
De destructie van de eenheid
In klassieke theologie is God de oorsprong van eenheid, orde en harmonie. Het kwaad werkt door scheiding, versnippering, verdeeldheid — dat is wat het woord “diabolos” (Grieks voor ‘duivel’) letterlijk betekent: “degene die uiteenwerpt”, “de verdeler”.
Waar God verbindt, daar breekt de duivel.
Waar God schept, daar simuleert hij.
Waar God spreekt, daar fluistert hij dubbelzinnigheid.
En dit verklaart waarom imitatie zo gevaarlijk is: het lijkt op het goede, maar werkt tegen het leven. Het draagt het uiterlijk van het licht, maar voedt de duisternis.
De noodzaak van onderscheiding
Deze werkelijkheid maakt duidelijk waarom onderscheiding zo’n centrale plaats inneemt in mystieke en spirituele tradities. Niet alles wat goed lijkt, is goed. Niet elk verlangen is zuiver. Niet elke geest komt van God.
De monastieke tradities, zoals bij de woestijnvaders, benadrukten dat zelfs tijdens gebed of meditatie valse lichten konden verschijnen — visioenen, stemmen, inzichten — die niet van God kwamen, maar van de tegenstander die zich voordeed als een engel van het licht.
Daarom is het oordeel over goed en kwaad zo lastig — en heilig. Het vraagt om innerlijke zuiverheid, geduld, en bovenal: afstemming op de ware Geest.
KORTOM: De duivel is geen schepper, maar een imitator. Hij werkt niet door iets nieuws te brengen, maar door het bestaande te verdraaien, misbruiken, overdrijven, verwarren. Zijn macht ligt niet in de afwezigheid van God, maar in de nabootsing van God — zonder waarheid, zonder liefde.
En dat maakt zijn werken moeilijk te herkennen — want hij gebruikt het goede als masker. Precies daarom is ware onderscheiding geen morele reflex, maar een mystieke gave: het vermogen om door de vorm heen te kijken, naar de geest die erin leeft.
Psychologie van het kwaad: het masker van het licht
Waar traditionele theologie het kwaad vaak buitens onszelf plaatst — als een demonische macht of als verleiding van buitenaf — bracht Carl Gustav Jung het kwaad terug in het hart van de menselijke psyche. Voor Jung is het kwaad geen externe vijand, maar een ontkend deel van het zelf: de schaduw.
“Hoe helderder het licht, hoe donkerder de schaduw.”
Met deze eenvoudige maar krachtige zin benoemt Jung een fundamentele waarheid: hoe sterker iemand zich identificeert met het goede, het morele, het spirituele, hoe groter het risico dat hij zijn eigen duistere kanten verdringt — en zo projecteert op anderen. Het kwaad komt dan niet van buiten, maar door de achterdeur van het onbewuste naar binnen.
De schaduw als vergeten spiegel
De schaduw bestaat uit alles wat we niet willen zien in onszelf: woede, jaloezie, schuld, wraak, trots, lust, maar ook gekwetstheid, zwakte en kwetsbaarheid. Omdat deze aspecten niet passen in ons zelfbeeld, worden ze verdrongen — maar daarmee verdwijnen ze niet. Ze blijven in het onbewuste werkzaam, en drukken zich uit in dromen, onverklaarbare reacties, projecties op anderen, en soms in destructief gedrag dat we zelf niet begrijpen.
In deze zin is de schaduw niet per se ‘slecht’, maar wel gevaarlijk als we haar negeren. Want alles wat verdrongen wordt, keert terug — vaak in vermomming.
Het kwaad in het licht van het goede
De mystieke traditie sluit hier verrassend goed op aan. Daar wordt vaak gezegd: het kwaad imiteert het goede. Het gebruikt de taal van liefde, waarheid, vrijheid — maar vult deze woorden met andere bedoelingen.
Fanatisme groeit uit geloof. Oordeel uit overtuiging. Controle uit zorgzaamheid. Egoïsme uit zelfzorg. Wat met de mond spreekt van liefde, kan met de hand onderdrukken.
En dit is precies wat Jung bedoelt met de schaduw onder het licht. Wie zich te sterk identificeert met “licht”, loopt het risico dat het donker niet wordt geïntegreerd, maar onderdrukt — en dus onbewust de dienst uitmaakt.
“We worden niet verlicht door figuren van licht voor te stellen, maar door het donker bewust te maken.”
– Carl Jung
Geprojecteerd kwaad
Een van de meest destructieve gevolgen van de verdrongen schaduw is projectie: het kwaad dat men niet in zichzelf erkent, wordt op anderen geplaatst. Denk aan religieuze leiders die “de wereld” als zondig afdoen terwijl hun eigen hart gesloten blijft. Of spirituele mensen die het ego bij anderen bestrijden, maar hun eigen narcisme niet herkennen.
De gevaarlijkste vorm van kwaad is het kwaad dat zich als goed voordoet, vooral als het zichzelf daarvan overtuigt. Het masker van het licht — moreel, spiritueel, intellectueel — wordt dan een manier om macht uit te oefenen, zonder verantwoordelijkheid te nemen.
Jezus’ waarschuwing: oordeel niet te vroeg
Precies daarom is onderscheiding zo belangrijk — en zo moeilijk. Jezus’ gelijkenis van het onkruid en de tarwe (Mattheüs 13) spreekt hier een diepe waarheid:
“Laat ze samen opgroeien tot de oogst. Dan zal het onkruid van de tarwe worden gescheiden.”
Het kwaad kan in het begin niet goed worden onderscheiden van het goede. Het groeit ernaast. Het lijkt erop. Het beweegt zich binnen dezelfde vormen. Soms zelfs in onszelf. Daarom is vroegtijdig oordeel gevaarlijk: we kunnen het goede beschadigen terwijl we denken het kwade te bestrijden.
Dit vraagt om iets zeldzaams in de menselijke geest: vertraging, verdraagzaamheid, geduld — en moed om ook in de eigen ziel te kijken. Want het kwaad dat we in de wereld bestrijden, is vaak een echo van dat wat we in onszelf niet onder ogen willen zien.
Het kwaad als spiegel
In spirituele zin is het kwaad dus niet alleen een vijand om te bestrijden, maar ook een spiegel om in te kijken. Wie werkelijk goed wil doen, moet de moed hebben om zijn eigen duistere impulsen te herkennen en integreren — niet onderdrukken, maar bewustmaken. Niet uitwissen, maar transformeren.
Pas dan kan het masker van het licht afvallen, en de waarheid zichtbaar worden — ook als die pijnlijk is.
KORTOM: De psychologie van het kwaad laat zien: het kwaad is vaak het onbewuste dat zich vermomt als het goede. Het leeft niet alleen buiten ons, maar vooral in wat we in onszelf ontkennen. Juist daarom zijn religie, idealen, en spiritualiteit risicogebieden: hoe groter het licht dat men zoekt, hoe groter de schaduw die men moet dragen.
En daarom is onderscheiding geen morele luxe, maar een noodzakelijke deugd. Want zonder innerlijk werk, zonder schaduwbewustzijn, zonder zelfonderzoek — is het maar al te gemakkelijk om het kwaad te bestrijden op plekken waar het niet woont, terwijl het ongemerkt door onze eigen handen werkt.
De gelijkenis van het onkruid en de tarwe: wachten tot het licht rijpt
In Mattheüs 13:24–30 vertelt Jezus een gelijkenis over een veld waarin tarwe wordt gezaaid, maar waar ’s nachts een vijand onkruid tussen strooit. De knechten willen het onkruid onmiddellijk verwijderen, maar de meester antwoordt:
“Nee, want bij het wieden van het onkruid zouden jullie tegelijk de tarwe kunnen lostrekken. Laat ze samen opgroeien tot de oogst. Dan zullen we ze scheiden.”
Op het eerste gezicht lijkt dit slechts een praktisch landbouwadvies, maar de geestelijke diepte van deze gelijkenis is ongekend. Jezus spreekt hier over het onzichtbare onderscheid tussen goed en kwaad, niet alleen in de wereld, maar ook in het innerlijk van de mens en in de loop van de geschiedenis.
Een mystieke realiteit
Deze gelijkenis onthult een mystiek inzicht dat haaks staat op de menselijke neiging tot snel oordeel en morele zuiverheid:
– Het kwaad groeit naast het goede. Niet in een ander veld, maar in hetzelfde. De twee wortelen vaak in dezelfde grond. Dezelfde omstandigheden, dezelfde gemeenschap, dezelfde ziel.
– Het onderscheid is niet direct zichtbaar. In het vroege stadium lijken onkruid en tarwe op elkaar. De wortels zijn vervlochten. Vroegtijdig oordelen betekent risico: het goede wordt dan vernietigd samen met het kwade.
– Alleen de oogst openbaart de waarheid. Het is pas aan de vrucht — het rijpe gewas — dat het onderscheid zichtbaar wordt. Vorm zegt weinig; alleen het uiteindelijke effect, de levensvrucht, maakt duidelijk wat waar is en wat vals.
Het ongeduld van het oordeel
De knechten staan symbool voor onze menselijke neiging tot snelle oordelen, tot actie, tot “opschonen”. Wij willen weten wie goed is en wie slecht. Wij willen orde, reinheid, duidelijkheid. Maar het antwoord van de meester stelt dat zuiverheid zonder wijsheid destructief is.
Dit vraagt om een houding die zeldzaam is in religieuze en morele kringen: geduld, nederigheid, terughoudendheid. Niet alles is wat het lijkt. Niet alles wat klinkt als waarheid, draagt het leven. Niet alles wat lastig is, is kwaad — en niet alles wat glanst, is goed.
Goed en kwaad in ons eigen hart
De mystieke traditie van de kerk, met name bij de woestijnvaders, de heilige Benedictus en later Meister Eckhart, benadrukt dat het veld van deze gelijkenis niet alleen de wereld is, maar ook het eigen hart. Het goede groeit in ons, maar ook het onkruid — verwarring, trots, angst, misleiding, zelfzucht. Beide zijn aanwezig, soms zelfs gevoed door dezelfde bron.
De vraag is dan niet: hoe ruim ik het kwaad zo snel mogelijk op? Maar: hoe leer ik leven met deze innerlijke vermenging, zonder te vernietigen wat nog moet rijpen?
Oordelen als goddelijke daad
De oogst in de gelijkenis verwijst naar de goddelijke tijd — het Kairos-moment — waarin het ware onderscheid zichtbaar wordt. Dat moment komt niet door menselijke ingrepen, maar door het werk van de Geest. Oordelen is in de Bijbel een goddelijke daad, geen menselijke vaardigheid. Wanneer de mens oordeelt zonder de Geest, vernietigt hij. Wanneer God oordeelt, wordt er gescheiden zonder schade.
“Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.”
– Mattheüs 7:1
KORTOM: De gelijkenis van het onkruid en de tarwe is geen simpel verhaal over goed en kwaad. Het is een radicale uitnodiging tot spirituele voorzichtigheid en innerlijk werk. Het goede en het kwade zijn zelden onmiddellijk te onderscheiden. Ze groeien samen. Ze lijken op elkaar. Ze delen soms zelfs wortels.
Alleen met geduld, in het licht van rijping, kan het ware verschil zichtbaar worden. Tot dan is het onze taak om zorgzaam te zijn — niet om te snijden, maar om te dragen.
Het kwaad als noodzakelijk contrast?
In de christelijke mystiek zijn er denkers geweest die zich niet tevreden stelden met de simpele tegenstelling van goed versus kwaad. Zij zagen het kwaad niet als een kracht die simpelweg bestreden moet worden, maar als een raadseltje in de orde van de dingen. Een paradox die, hoe pijnlijk ook, iets onthult over de structuur van vrijheid, liefde en bewustwording.
Böhme: zonder tegenspel geen openbaring
De Duitse mysticus Jakob Böhme (1575–1624) zag het kwaad niet als een fout in de schepping, maar als een donkere spiegel waarin het licht zich kan openbaren. In zijn visie bestaat bewustzijn, liefde, en zelfs Godservaring niet zonder tegenwicht:
“Zonder tegenstrijdigheid kan geen bewustzijn ontstaan.”
– Jakob Böhme, Aurora
Böhme beschrijft hoe de schepping uit God zich ontvouwt als een dynamiek tussen polariteiten — licht en duisternis, liefde en toorn, vreugde en strijd. Het kwaad is in deze context geen doel, maar voorwaarde voor de manifestatie van het goede: zonder dorst geen verlangen, zonder nacht geen ochtendgloren.
Meister Eckhart: God in de afgrond
Ook Meister Eckhart (1260–1328), de dominicaanse mysticus, was niet bang om paradoxen aan te raken. In zijn werk klinkt iets door van het inzicht dat God zich niet alleen toont in orde en helderheid, maar ook in verlatenheid, pijn en ontlediging.
“Waar de ziel zich leegmaakt van alle dingen, daar wordt God geboren.”
Het kwaad, als ervaring van duisternis of verlatenheid, is soms de ruimte waarin God pas hoorbaar wordt. Niet omdat het kwaad goed is, maar omdat het ons ontdoet van illusies, controle, zelfgenoegzaamheid. Het breekt ons open — zodat de genade kan binnentreden.
Wrijving als noodzakelijke bedding
Wat deze mystici delen, is het besef dat innerlijke groei niet ontstaat zonder wrijving. Het kwaad — of beter gezegd: de confrontatie met het kwade — vormt een soort spirituele katalysator. Het is de arena waarin keuze mogelijk wordt, waarin vrijheid werkelijk getest wordt.
Zonder verleiding is er geen kuisheid. Zonder mogelijkheid tot geweld is vrede geen keuze, maar gewoonte. Pas in het aangezicht van het kwaad wordt deugd werkelijke deugd.
Dit is geen pleidooi voor het kwaad. Integendeel. Het is een diepe erkenning van het mysterie van het kwaad: dat het — ondanks zijn destructieve aard — niet buiten het goddelijke plan valt. Zoals Simone Weil schreef: “Alleen een wereld waarin het kwaad mogelijk is, is een wereld waarin liefde vrij kan bestaan.”
Donkere nachten en goddelijke leegte
De donkere nacht van de ziel, zoals beschreven door Johannes van het Kruis, is een andere mystieke vorm van deze gedachte. Het kwaad verschijnt hier niet als morele zonde, maar als ervaring van verlatenheid, onbegrip, duisternis. Een fase waarin God zwijgt en de ziel ontbloot wordt tot haar naakte verlangen.
In deze leegte wordt duidelijk: het licht wordt pas gezocht als het verdwenen lijkt. De ziel leert verlangen — niet naar een oplossing, maar naar God zelf.
Een gevaarlijk inzicht, met nuance te hanteren
Dit alles moet met grote zorgvuldigheid worden benaderd. Deze mystieke kijk is geen vergoelijking van het kwaad. Het is geen oproep tot fatalisme of onverschilligheid. Pijn, misbruik, onrecht zijn werkelijk kwaad — en mogen nooit spiritueel geromantiseerd worden.
Maar wat de mystieke traditie durft te zeggen, is dit: het kwaad heeft geen eigen scheppingskracht, maar het heeft impact — en die impact wordt, hoe duister ook, door God niet uitgesloten uit de weg naar liefde en vrijheid. In plaats van het kwaad te begrijpen als iets dat moet worden geëlimineerd uit de ervaring, wordt het soms ervaren als iets dat in de ervaring getransformeerd moet worden.
KORTOM: Het kwaad heeft in de mystieke traditie een paradoxale rol: het is niet goed, maar het maakt het goede zichtbaar; het is niet scheppend, maar verscherpt de roeping van de ziel. Het roept op tot keuze, tot bewustzijn, tot liefde — juist door zijn dreiging, zijn verleidelijkheid, zijn confrontatie.
Het mysterie van het kwaad is geen probleem dat opgelost moet worden, maar een werkelijkheid die innerlijk gekend en bewust gedragen moet worden. In dat dragen ontstaat — soms onmerkbaar — een opening naar genade.
Onderscheiding: een spirituele opdracht
Wat betekent dit alles praktisch? Dat het kwaad zelden verschijnt in afzichtelijke gedaante. Het is niet de duidelijke dreiging, niet de brute fout, niet de zichtbare vijand. Het komt in de vorm van het goede. Het spreekt taal die vertrouwd is. Het beweegt zich binnen systemen van moraliteit, recht, religie, zelfs liefde.
“Satan zelf doet zich voor als een engel van het licht.”
– 2 Korintiërs 11:14
Het kwaad liegt zelden totaal. Het spreekt de waarheid — maar met een kleine leugen erin. Het zegt wat goed klinkt, maar met een verkeerde intentie. Het draagt het masker van licht, maar het mist liefde, waarheid, of vrijheid in de kern. En precies daarom is het zo moeilijk te onderscheiden.
Onderscheiding van geesten: een spirituele noodzaak
In de christelijke en mystieke traditie heet dit proces van herkenning onderscheiding van geesten. Het is geen rationele analyse, maar een gevoeligheid van het hart. Een geestelijk onderscheidingsvermogen dat zich niet laat vangen in simpele oordelen, maar groeit in stilte, gebed, nederigheid en ervaring.
Want:
– Niet alles wat vriendelijk klinkt is liefdevol.
– Niet alles wat correct is, is wijs.
– Niet alles wat krachtig is, is goed.
Een daad kan op het eerste gezicht moreel juist lijken — en tóch voortkomen uit trots. Een woord kan de waarheid spreken — en tóch misbruikt worden om te overheersen. Een religieuze houding kan oprecht lijken — maar een schaduw van controle of angst met zich meedragen.
De vrucht openbaart de geest
Daarom is Jezus’ raad tijdloos en radicaal eenvoudig:
“Kijk naar de vrucht.”
De waarheid van iets wordt niet altijd zichtbaar aan het begin. Niet aan de woorden. Niet aan de vorm. Maar aan wat het voortbrengt.
“Aan hun vruchten zult u hen herkennen.”
– Mattheüs 7:16
De vrucht heeft tijd nodig. Groei, seizoenen, rijping. Het kwaad kan zich lang voordoen als goed — maar uiteindelijk openbaart het zichzelf. En dat geldt ook voor ons eigen hart: ook daarin kan het onkruid lang onzichtbaar blijven.
Geduld, nederigheid, waakzaamheid
Daarom is snel oordelen gevaarlijk. Zelfs ons oordeel kan besmet zijn — door onze angsten, onze projecties, onze verlangens. Juist mensen die streven naar het goede, lopen het risico zichzelf te verliezen in hun overtuiging.
De praktische geestelijke houding die hieruit voortvloeit, is dan ook:
– Geduld — durven wachten tot de vrucht zichtbaar wordt.
– Nederigheid — weten dat ons zicht beperkt is.
– Waakzaamheid — alert zijn op wat zich vermomt als licht.
– Zelfonderzoek — omdat de strijd tussen goed en kwaad in ons eigen hart begint.
KORTOM: Het kwaad is niet alleen buiten ons, maar mengt zich met het goede, imiteert het, gebruikt het als dekmantel. Daarom is onderscheidingsvermogen geen luxe, maar een levenshouding. Niet moralistisch, maar mystiek: afgestemd op de Geest.
Niet de snelste denker is wijs, maar degene die leert wachten tot de vrucht rijpt. En in dat wachten ontstaat iets van het ware licht — dat geen masker draagt.
Door het kwaad heen: terug naar de oorsprong van het goede
Het kwaad is geen oorsprong, maar een afgeleide. Geen scheppende kracht, maar een vervorming van wat waarachtig is. Een parasiet op het goede. En juist daarin schuilt een geheim: het kwaad verwijst — zij het omgekeerd — naar het goede waaruit het is afgedwaald.
Achter elke leugen leeft een echo van de waarheid. Achter manipulatie schuilt een onvervuld verlangen naar echte nabijheid. Achter macht gaat een verwrongen honger schuil naar geborgenheid, naar gezien worden, naar invloed zonder angst. Het kwaad onthult — als in negatieve — waar de ziel oorspronkelijk naar hunkert.
Wanneer we het kwaad niet ontkennen of wegduwen, maar het onder ogen zien met ogen die willen begrijpen, dan opent zich soms een onverwachte weg. Niet terug naar onschuld, maar naar oorsprong. Want in de diepste duisternis wordt het licht niet alleen gemist — het wordt zichtbaar door zijn afwezigheid. Zijn contouren worden scherp, juist omdat we ze niet meer kunnen aanraken.
De confrontatie met het kwaad, in de wereld of in onszelf, is daarom meer dan louter afwijzing of strijd. Ze kan een poort worden. Wie die poort durft door te gaan, met open ogen en gebroken hart, ontdekt niet alleen hoe broos het goede is, maar ook hoe diep het in ons gegrift staat. Niet als idee, maar als oorsprong. Niet als moraal, maar als levenskracht.
Zoals ziekte ons terugbrengt bij de vergeten rijkdom van gezondheid, zo kan het kwaad in ons leven — pijnlijk, schurend, confronterend — het verlangen wakker maken naar wat voorafging: het goede dat aan alles ten grondslag ligt. Niet als vorm, maar als bron. Als licht dat niet flikkert, maar draagt. Als liefde die niet slechts antwoordt, maar schept.
EPILOOG: Leven met de schaduw
Het kwaad ligt niet ver van ons vandaan. Het is niet slechts in systemen, leiders, ideologieën of vijanden te vinden. Het ligt naast ons — en soms in ons. Zoals de schaduw leeft van het licht, zo leeft het kwaad van het goede. Het kan zich pas vermommen omdat er vormen van liefde, waarheid en schoonheid zijn om zich achter te verschuilen.
Daarom is het zo moeilijk te onderscheiden. En juist in die verwarring ligt een uitnodiging:
Om dieper te kijken,
om geduld te oefenen,
om onze eigen schaduw onder ogen te zien.
Want alleen wie het onkruid in zijn eigen veld durft te herkennen,
kan werkelijk mens worden —
en lichtdrager zijn in een wereld vol schijn.