Ik moest loslaten wat God heeft samengevoegd
“Wat God heeft samengevoegd… en wat ik moest loslaten: een innerlijke reis door de breuk van een heilig verbond”
Voor veel gelovigen is het huwelijk een heilig verbond. Het is geen contract, geen tijdelijke verbintenis, maar een diepe, geestelijke eenheid waarvan wordt geloofd dat God zelf die tot stand heeft gebracht. In de woorden van Jezus: “Wat God heeft samengevoegd, mag een mens niet scheiden” (Matteüs 19:6). Deze overtuiging is voor velen niet zomaar een richtlijn — het is een fundament waarop hun leven, geloof en keuzes rusten.
Tegen die achtergrond is een scheiding niet slechts een relatiebreuk, maar een existentiële crisis. Het raakt aan je identiteit, je geloofsbeleving, je kijk op liefde en loyaliteit. In kerken en andere religieuze gemeenschappen wordt echtscheiding dan ook vaak gezien als iets wat ‘niet mag’ — een zonde, een teken van falen, soms zelfs een reden voor sociale uitsluiting. Het taboe is groot. De ruimte om over scheiding te spreken zonder meteen moreel te worden veroordeeld, is vaak klein.
En toch… zijn er verhalen. Verhalen van mensen die niet lichtvaardig zijn begonnen aan een huwelijk. Die gebeden hebben, geworsteld, volgehouden. Mensen die zijn opgevoed met het diepe besef dat liefde opoffering vraagt, dat je elkaar niet loslaat, wat er ook gebeurt. En juist in die toewijding zijn ze zichzelf soms verloren. Hun partner bleef fysiek aanwezig, maar psychisch of geestelijk afwezig. De belofte werd steeds eenzijdiger. De veiligheid, de wederkerigheid, de hoop: langzaam verdwenen ze. Wat overbleef, was leegte — of erger: schade.
Dit artikel is geen pleidooi vóór echtscheiding. Het is ook geen theologisch betoog dat het Bijbelse huwelijk wil ondermijnen. Integendeel: het is een poging om recht te doen aan de innerlijke reis van iemand die met heel zijn of haar hart geloofde in het heilige van het huwelijk, en tóch niet anders kon dan loslaten. Niet uit gemakzucht, niet uit ‘zelfzucht’, maar omdat vasthouden een vorm van vernietiging werd — van zichzelf, en soms ook van de ander.
We beschrijven in dit artikel acht fasen die vaak — bewust of onbewust — worden doorgemaakt in dit proces. Niet als strak model, maar als kompas: om woorden te geven aan wat vaak onzegbaar is. Het zijn de lagen van verlies, zelfbeschuldiging, loyaliteit, rouw en uiteindelijk: acceptatie en zingeving. Geen van deze stappen is gemakkelijk. Maar misschien kunnen ze helpen om minder te oordelen, en meer te begrijpen.
Fase 1 – Ontkenning & Onbegrip
Het begin van een breuk is zelden scherp of helder. Het glijdt erin. Ongemerkt soms. De eerste signalen — vervreemding, terugtrekking, conflicten die nooit echt worden opgelost — worden vaak genegeerd of gebagatelliseerd. Niet uit naïviteit, maar uit geloof. Want hoe kan een huwelijk dat begonnen is in vertrouwen op God zomaar uit elkaar vallen? Hoe kan iets wat ‘voor altijd’ zou zijn, stukgaan? De eerste menselijke reactie is dan ook vaak: “Dit overkomt ons niet. Wij zijn hier niet het type voor.”
Die ontkenning is niet oppervlakkig, maar geworteld in diepe overtuigingen. Voor wie leeft vanuit het christelijk geloof, is de liefde iets dat alles verdraagt, alles gelooft, alles hoopt en alles volhoudt (1 Korintiërs 13:7). Die woorden zijn niet bedoeld als poëzie alleen; ze zijn moreel kompas, richtlijn, opdracht. En dus ga je door. Je gelooft. Je hoopt. Je verdraagt. Ook als het pijn doet, ook als het steeds schever voelt. Want: opoffering is liefde. En liefde faalt niet (vers 8).
Maar precies daar ontstaat een pijnlijk innerlijk conflict. Je voelt dat er iets fundamenteels niet klopt — misschien zelfs onveilig is — en tegelijk blijf je jezelf toespreken met woorden van trouw en volharding. Hier treedt een mechanisme in werking dat psychologen cognitieve dissonantie noemen: het ongemak dat ontstaat wanneer je diepgewortelde overtuigingen botsen met je feitelijke ervaring. In dit geval: het geloof dat een huwelijk heilig, goed en houdbaar is, versus de ervaring dat je steeds verder leegloopt of beschadigd raakt in diezelfde verbintenis.
Rouwtherapeuten zoals Elisabeth Kübler-Ross noemen ontkenning een eerste beschermingsreactie. Niet omdat mensen de waarheid niet wíllen zien, maar omdat ze die eenvoudigweg nog niet kunnen dragen. Het brein kiest, bijna instinctief, voor het vertrouwde verhaal boven de desoriënterende werkelijkheid. “Als ik het maar niet uitspreek, bestaat het misschien niet echt.”
In deze fase is het dan ook bijzonder moeilijk om grenzen te stellen of hulp te zoeken. Of je gaat hulp zoeken om het nog beter aan te kunnen om te horen dat jij schuldig bent en het niet goed hebt gedaan. Je blijft hopen dat het daarmee (vanzelf) weer goed komt. Je stelt uit, relativeert, minimaliseert. Je ziet jezelf niet als slachtoffer, maar als volhouder. En zo schuift de werkelijkheid langzaam op, totdat de dissonantie — het verschil tussen wat je gelooft en wat je ervaart — ondraaglijk wordt. Je krijgt fysieke of psychische klachten.
De grootste misvatting in deze fase is dat trouw gelijkstaat aan stilzwijgende opoffering. Maar liefde die alleen maar draagt en verdraagt, zonder te ontvangen of zichzelf te mogen zijn, wordt geen kracht, maar een last. Ontkenning stelt die confrontatie uit — en dat is begrijpelijk. Maar ze voorkomt ook dat er ruimte komt voor eerlijke reflectie, hulp, en soms: de eerste contouren van loslaten.
Fase 2 – Zelfbeschuldiging & Schuldgevoel
Wanneer de ontkenning begint te scheuren en de realiteit langzaam binnendringt, ontstaat vaak niet direct ruimte voor helderheid of opluchting. In plaats daarvan vult het innerlijk zich met iets wat verrassend vertrouwd aanvoelt: schuld. Niet omdat het objectief terecht is, maar omdat het controle geeft. Schuldgevoel lijkt namelijk overzichtelijk. Als het mijn fout is, dan kan ik het misschien ook herstellen. Dan is er nog iets te doen, te repareren, te redden.
Schuld is in die zin ‘veiliger’ dan verlies. Het is makkelijker jezelf te veroordelen dan onder ogen te zien dat je machteloos bent tegenover de keuzes of patronen van een ander. Bovendien: woede kan voelen als ongepast, ondankbaar, misschien zelfs zondig — zeker als je opgegroeid bent met het idee dat liefde alles verdraagt, en dat je niet voor jezelf leeft maar voor de ander. Dus keer je alles naar binnen: Wat als ik te hard, of juist te zacht ben geweest? Had ik meer kunnen bidden? Had ik meer moeten zwijgen, of juist spreken? Heb ik de roeping van het huwelijk tekortgedaan?
Binnen religieuze gemeenschappen worden normen als “trouw blijven”, “vergeven” en “jezelf wegcijferen” vaak als heilig gezien. Terecht, in de kern. Maar wanneer deze principes worden losgemaakt van wederkerigheid, rechtvaardigheid en veiligheid, kunnen ze verworden tot innerlijke kettingen. Dan wordt trouw een vorm van zelfverlies, en vergeving een manier om pijn te ontkennen.
De gedachte “Ik heb gefaald voor God” is misschien wel de meest verlammende in deze fase. Niet alleen omdat ze je klein maakt, maar omdat ze een diepe kloof opent tussen jouw ervaring en jouw godsbeeld. God, die liefde is, wordt ineens tot iemand die teleurgesteld is in jou — terwijl jij alles hebt gegeven.
Het is in deze fase van groot belang het onderscheid te leren zien tussen verantwoordelijkheid nemen en jezelf veroordelen. Verantwoordelijkheid erkennen betekent: eerlijk kijken naar je eigen gedrag, je blinde vlekken, je rol in patronen. Het is volwassen, helend en bevrijdend. Zelfveroordeling daarentegen is destructief. Het houdt je gevangen in schuld zonder uitweg. Het zegt niet: “Hier kan ik van leren”, maar: “Ik ben fout.” Dat verschil is wezenlijk.
Veel mensen blijven jarenlang hangen in deze tweede fase. De pijn van zelfverwijt voelt paradoxaal vertrouwd — als boetedoening. Maar God vraagt geen boete. Hij vraagt waarheid in het binnenste (Psalm 51:8). En waarheid begint niet met jezelf kapotmaken, maar met jezelf onder ogen zien: met mildheid, en met moed.
Fase 3 – Bagatellisering & Rationalisatie
Na de zelfveroordeling komt vaak een fase die ogenschijnlijk verlichtend werkt: je begint het gedrag van de ander te nuanceren, te begrijpen, zelfs te verdedigen. Niet omdat je het goedvindt, maar omdat je het kunt verklaren. Je zegt dingen als: “Het was gewoon een moeilijke tijd voor hem/haar”, “Hij wist niet beter”, of zelfs: “Als ik niet zo gevoelig was geweest, had het vast anders gelopen.”
Dit is het mechanisme van bagatellisering: de pijnlijke waarheid wordt kleiner gemaakt, zodat hij draaglijker wordt. De ander wordt verzacht, zodat jij niet hoeft te breken. Want toegeven dat je langdurig gekwetst bent in een relatie die je heilig hebt geacht, is ondraaglijk. Zeker als je omgeving je misschien al influistert dat je moet “vergeven” of “niet te kritisch moet zijn”.
Rationalisatie is een overlevingsstrategie. Een manier om emotionele chaos te ordenen tot een verhaal dat je nog kunt hanteren. Psychologen noemen dit een copingmechanisme, vaak voortkomend uit traumabinding — een patroon waarbij je je, paradoxaal genoeg, emotioneel blijft hechten aan degene die jou schade heeft toegebracht. Niet uit zwakte, maar uit diepe, vaak onbewuste loyaliteit.
Soms ontwikkelt zich hier ook wat in de traumapsychologie de fawning response wordt genoemd (Pete Walker): een gedragspatroon waarbij je alles op alles zet om de ander gerust te stellen, blij te houden of niet kwijt te raken — ook ten koste van je eigen grenzen, je waarheid, zelfs je waardigheid. Je past je voortdurend aan, vergoelijkt, minimaliseert. Je wordt de vredestichter, de pleaser, de ‘redder’.
Voor buitenstaanders lijkt dit gedrag misschien onbegrijpelijk: “Waarom ging je niet eerder weg?” Maar wie zélf in deze dynamiek heeft geleefd, weet: je probeert de relatie te redden met alles wat je hebt. En als dat niet lukt, probeer je in ieder geval te zorgen dat de ander er zo min mogelijk “schuldig” uitkomt. Want als de ander schuldig is, wordt het gat tussen jullie misschien onoverbrugbaar. En dat wil je niet — nog niet.
In christelijke contexten wordt deze fase vaak versterkt door misplaatste ideeën over vergeving en zelfopoffering. Je denkt: “Wie ben ik om te oordelen?”, “Liefde houdt geen lijst van fouten bij” (1 Kor. 13:5). Maar liefde die geen grenzen kent, verwordt tot een ruimte waarin destructie zich ongehinderd kan herhalen.
Bagatellisering is geen lafheid, geen blindheid — het is een vorm van trouw die te ver is doorgeslagen. De kunst is niet om die trouw af te wijzen, maar om haar terug te brengen tot een gezonde vorm: een liefde die eerlijk durft te zijn. Die het gedrag van de ander niet demoniseert, maar ook niet langer excuseert.
Pas wanneer de waarheid niet meer ingepakt hoeft te worden in begrip, kan herstel werkelijk beginnen. En die waarheid begint met de erkenning: “Wat er is gebeurd, heeft pijn gedaan. En die pijn verdient erkenning, geen verklaring.”
Fase 4 – Herhalingsdrang & Loyaliteitsconflict
Zelfs wanneer het verdriet al lang aanwezig is, zelfs wanneer er pijn, afwijzing of verwaarlozing is geweest — dan nog is het afscheid vaak geen rechte lijn. Er is die terugkerende drang om terug te gaan. Om contact te zoeken. Om opnieuw te proberen. Je weet misschien met je hoofd dat het geen zin meer heeft, of dat het niet gezond is, en toch… is er iets in jou dat blijft hopen. Blijft reiken. Nog één gesprek. Nog één poging.
Dit noemen psychologen de herhalingsdrang (repetition compulsion, Freud). Het is een onbewuste neiging om een beschadigend patroon opnieuw aan te gaan in de hoop dat het deze keer anders zal eindigen. Je zoekt niet per se de ander terug, maar het ideaalbeeld dat je ooit van jullie had. Het verlangen naar heling wordt verward met het verlangen naar herstel van de relatie — en die twee zijn niet altijd hetzelfde.
Tegelijk ontstaat hier vaak een pijnlijk innerlijk conflict: dat tussen trouw blijven aan de ander en trouw zijn aan jezelf. In de geestelijke beleving van het huwelijk ligt de nadruk vaak op verbondstrouw — je bent er voor de ander, in goede én kwade dagen. Maar wat als trouw aan de ander betekent dat je jezelf steeds verder kwijtraakt? Wat als ‘blijven’ niet langer voortkomt uit liefde, maar uit angst, schuld of gewoonte?
Loyaliteit is een prachtige deugd, maar kan verworden tot een gevangenis als ze niet wordt vergezeld door wederkerigheid. En toch… loslaten voelt als verraad. Aan je belofte, aan je geloof, aan wie je dacht dat je moest zijn. Veel mensen blijven daarom hangen in deze fase: niet omdat ze niet weten wat gezond is, maar omdat ze niet durven kiezen voor zichzelf. Het voelt egoïstisch. Ontrouw. Alsof je opgeeft.
Daar komt nog iets bij: het diepe verschil tussen liefde en afhankelijkheid is vaak moeilijk te herkennen zolang je er middenin zit. Liefde is vrij, wederkerig, openend. Afhankelijkheid is gebonden, angstig, sluitend. Liefde zegt: “Ik wil jou.” Afhankelijkheid zegt: “Ik kan niet zonder jou.” Maar omdat afhankelijkheid zich vaak vermomt als liefde — zeker in relaties waar sprake is van scheve verhoudingen — voelt het beëindigen ervan als het verbreken van liefde zelf.
In werkelijkheid is de ware liefde in deze fase misschien juist de liefde voor jezelf. Niet uit zelfzucht, maar uit zelfbehoud. Niet om de ander te straffen, maar om jezelf niet langer op te offeren aan een patroon dat je beschadigt.
Dat besef komt meestal niet als bevrijdend inzicht, maar als rouw. Want de droom die je ooit had — van verbondenheid, herstel, wederzijdse groei — moet je durven begraven. En dat doet zeer. Maar zoals iemand ooit zei: “Soms moet je een toekomst loslaten die nooit werkelijkheid is geworden, om ruimte te maken voor een leven dat wél echt is.”
Fase 5 – Confrontatie met de Werkelijkheid
Er komt een moment waarop de vergoelijking niet meer werkt. Waarop de herhalingsdrang geen troost meer biedt. Waarop zelfs het geloof dat ‘alles nog goed kan komen’ zijn kracht verliest. Dat moment is rauw, verwarrend, en vaak doodstil. Want daar gebeurt iets wat jarenlang werd uitgesteld of bedekt: je ziet het écht.
Wat je onder ogen ziet, is niet alleen wat de ander heeft gedaan — of nagelaten — maar ook wat jijzelf jarenlang hebt moeten negeren om het vol te houden. Je ziet de patronen van afstand, de eenzijdigheid, misschien zelfs de manipulatie of de subtiele afbraak van je eigenwaarde. Maar nog pijnlijker dan wat er wél was, is wat er niet was: veiligheid, wederkerigheid, emotionele aanwezigheid. Je ziet ineens de leegte die al die tijd met je mee ademde.
Deze fase is als ontwaken uit een droom waarin je vast wilde blijven geloven. Het ideaal van het huwelijk als heilig verbond — vol liefde, vergeving, toewijding — botst frontaal met de feitelijke ervaring van een relatie waarin je vaak alleen stond. De discrepantie is niet klein: het is een emotionele breuk. Het voelt alsof je jarenlang een gebouw hebt bewoond dat langzaam bleek leeg te zijn van binnen, en je hebt pas nu het lef om rond te kijken.
In therapeutische termen noemen we dit moment ook wel de ontmaskering van het beschermverhaal. Ieder mens maakt verhalen om te kunnen overleven: over waarom dingen zijn zoals ze zijn, over wie de ander is, en wie jij bent. Maar als die verhalen meer dienen om pijn te vermijden dan om waarheid te leven, worden ze een last. Het breekt je open wanneer je moet erkennen: “Ik heb dit niet gezien… omdat ik het niet wílde zien.”
Soms gaan mensen in deze fase door een diepe identiteitscrisis. Want wie ben je als je niet langer de loyale partner bent die alles heeft geprobeerd? Wie ben je als je toegeeft dat je relatie nooit dat heilige verbond is geweest waarvan je dacht dat je het aan het redden was? En misschien nog schrijnender: wie is God nog in dit alles? Was Hij er wél? Heeft Hij gezwegen?
Toch is deze fase — hoe verschrikkelijk ook — een omslagpunt. Want de waarheid, hoe pijnlijk ook, maakt iets mogelijk wat het verhaal nooit kon: bevrijding. Je hoeft niets meer te verdraaien, te verkleinen, of te verdedigen. Je mag gaan staan in de werkelijkheid. En die werkelijkheid is geen aanklacht tegen alles wat je hebt geprobeerd. Het is juist een bevestiging daarvan: je hebt liefgehad. Je hebt volgehouden. En nu is het genoeg.
Een therapeutisch inzicht dat hier vaak raakt, is deze: “Je kunt pas rouwen om wat je mist, als je durft te erkennen dat het er nooit echt was.” Dat besef is niet hard, maar helend. Je hoeft de ander niet meer te veranderen. Je hoeft jezelf niet meer te redden. Wat overblijft, is leegte — maar het is een eerlijke leegte. En dat is het begin van iets nieuws.
Fase 6 – Boosheid & Rouw
Zodra de waarheid niet meer te ontkennen is — zodra je echt ziet wat er was, en vooral wat er niet was — ontstaat er ruimte voor iets wat tot dan toe vaak zorgvuldig is ingehouden: emotie. Niet de verdrietige berusting van de eerste scheurtjes, maar rauwe, oprechte, vurige emotie. Woede. Gemis. Verontwaardiging. Tranen die je jarenlang hebt ingeslikt beginnen te stromen. Wat jarenlang binnen bleef, breekt los.
Boosheid heeft in veel religieuze en spirituele kringen een slechte reputatie. Ze wordt gezien als iets wat overwonnen moet worden, iets dat niet bij liefde hoort. Maar die opvatting doet onrecht aan wat boosheid in de kern is: een signaal. Een innerlijk protest tegen onrecht. Een teken dat een grens is overschreden, dat iets waardevols is beschadigd.
Het is belangrijk om hier onderscheid te maken tussen destructieve boosheid en bevrijdende woede. Destructieve boosheid richt zich op vernietiging: van de ander, van jezelf, van alles wat nog overeind staat. Het is de boosheid die vergelding zoekt, die blijft steken in bitterheid of zelfhaat. Maar bevrijdende woede is anders. Zij zegt: “Tot hier — en niet verder.” Ze helpt je loskomen van de verlammende dynamiek waarin je jarenlang gevangen zat. Ze geeft je terug aan jezelf.
Soms is deze boosheid niet eens primair gericht op de ander, maar op jezelf: Waarom heb ik dit laten gebeuren? Waarom zag ik het niet? Waarom bleef ik zo lang stil? Die zelfverwijtende boosheid is onderdeel van rouw, en verdient mildheid. Je deed wat je kon, met wat je wist, in de hoop dat liefde genoeg zou zijn.
Wat in deze fase opkomt, is rouw op meerdere lagen. Je rouwt om het verlies van een partner, misschien een gezin, een thuis. Maar daaronder ligt een diepere laag: de rouw om een toekomst die je nooit zult leven. Om een geloofsbeeld dat scheurt. Om een identiteit die niet langer klopt. “Ik was degene die altijd bleef. Ik was degene die geloofde dat liefde alles overwint. Wie ben ik nu?”
Het is rouw om de breuk met een ideaalbeeld. En dat is misschien wel de zwaarste vorm van verdriet. Want je rouwt niet alleen om wat je had, maar om wat je wilde dat het zou zijn.
Toch is dit ook de fase waarin een innerlijk fundament opnieuw gevormd kan worden. Want wie werkelijk rouwt, erkent wat waarde had. Wie huilt, is niet zwak, maar eerlijk. En wie boos durft te zijn, beweegt zich langzaam weg van slachtofferschap richting verantwoordelijkheid. Niet voor wat er is gebeurd, maar voor wat er nu gaat komen.
Zoals rouwtherapeute Megan Devine zegt:
“Sommige dingen zijn niet te fixen. Ze kunnen alleen worden gedragen.”
En precies dat gebeurt hier. Je draagt het — niet om het goed te praten, maar om het niet langer te ontkennen.
Fase 7 – Acceptatie & Heropbouw
Acceptatie is geen eindpunt. Het is geen overwinning, geen ‘ik ben er overheen’. Integendeel: het is een stille, vaak sobere erkenning dat iets onherroepelijk veranderd is. Dat het voorbij is. Niet vanuit bitterheid of onverschilligheid, maar vanuit waarheid. En die waarheid doet nog steeds pijn — maar ze draagt geen verzet meer in zich. Ze is stil. Vast. Echt.
Deze fase vraagt een moed die van een andere orde is dan doorgaan of volhouden. Want het is de moed om niet meer te vechten. Niet tegen de ander. Niet tegen jezelf. En ook niet tegen de werkelijkheid. Het is het loslaten van het verhaal dat ooit jouw identiteit was: de partner die bleef, de gelovige die alles verdroeg, de redder die hoopte tegen beter weten in.
Je begint te beseffen: het huwelijk is niet gered. De ander is niet veranderd. En ik… ik leef nog. Misschien gebroken, maar niet vernietigd. Misschien uitgeput, maar nog altijd in staat tot voelen, tot verlangen. En ergens, heel voorzichtig, klinkt de vraag: Wie ben ik als ik niet langer gevangen zit in dit patroon?
Deze heropbouw is niet spectaculair. Het zijn kleine, bijna onzichtbare bewegingen. Een grens die je uitspreekt zonder jezelf daarna urenlang schuldig te voelen. Een ochtendwandeling waarin je niet denkt aan wat had kunnen zijn, maar gewoon aanwezig bent. Een gebed dat niet meer klinkt als smeken om verandering, maar als fluisteren van vertrouwen: “Heer, wees bij mij in wat is.”
Voor velen betekent deze fase ook: jezelf opnieuw leren kennen. En dat is geen eenvoudige ontmoeting. Want wie jarenlang zichzelf heeft weggecijferd, moet opnieuw contact maken met vergeten delen: verlangens die zijn onderdrukt, boosheid die nooit ruimte kreeg, dromen die zijn uitgesteld. Maar juist daar begint het leven opnieuw: niet in het grootse, maar in het eerlijke.
Geloof speelt hier opnieuw een bijzondere rol. Niet als systeem van schuld en regels, maar als uitnodiging tot herstel. Niet de God die eist, maar de God die ziet. Die niet vraagt dat je trouw blijft aan het beeld, maar aan de waarheid. En soms is die waarheid: het is voorbij. Maar in dat voorbijgaan, opent zich iets nieuws.
Want wanneer je niet langer gebonden bent aan de overtuiging dat liefde altijd moet lijden, ontstaat ruimte voor liefde die voedt. Liefde die jou mag omvatten. Liefde waarin jij ook telt.
Acceptatie betekent niet dat het verhaal geen waarde had. Het betekent dat het zijn plaats krijgt. Niet langer als ketting, maar als onderdeel van jouw weg. En precies daar, waar niets meer hoeft — daar begint heling. Soms aarzelend. Soms in stilte. Maar echt.
Fase 8 – Zingeving & Loskomen
Na het doorleven van de stormen van verlies, ontkenning, boosheid en rouw, ontstaat er ruimte voor iets wat zacht en krachtig tegelijk is: mildheid. Mildheid naar jezelf, naar de ander, en naar het verleden. Het is het moment van terugblikken zonder scherpte, zonder veroordeling, maar met een open hart.
“Het was echt. Het deed pijn. En toch ben ik gegroeid.”
Dat besef is geen vanzelfsprekendheid. Het vraagt moed om niet langer vast te houden aan het idee van een ongeschonden verhaal, maar om te erkennen dat juist in de breuken ook iets waardevols schuilging. Je verhaal is uniek, met zijn eigen littekens en lessen.
In deze fase gaat het ook over het vinden van nieuwe betekenis. Wat betekent dit alles nu voor jou in relatie tot God, tot jezelf, en tot anderen? Voor sommigen opent zich een nieuw vertrouwen in een God die nabij is, ook in het onbegrijpelijke. Voor anderen betekent het opnieuw ontdekken van eigenwaarde en zelfliefde, los van de rol die ze ooit vervulden in de relatie. En er ontstaat vaak een vernieuwde kijk op relaties — met meer wijsheid, zachtheid en realisme.
Een belangrijk onderdeel van deze zingeving is ook het thema vergeving. Vergeving wordt vaak verkeerd begrepen als zwakte of vergeten van wat is gebeurd. Maar in werkelijkheid is vergeving een moedige daad van bevrijding. Het is de keuze om niet langer gevangen te blijven in bitterheid, haat of wrok. Niet voor de ander, maar voor jezelf.
Vergeving betekent niet dat je het onrecht goedkeurt, of dat je de ander weer volledig in je leven moet toelaten. Het is een innerlijke losmaking, een scheuring van de ketenen die je binden aan het verleden. In die scheuring ligt ruimte — ruimte voor rust, ruimte voor groei, ruimte voor het onverwachte.
Door deze fase heen bouw je als het ware een nieuw verbond: met jezelf, met je geloof, met het leven dat voor je ligt. Het is een verbond dat niet wordt gedragen door naïeve hoop, maar door een eerlijke aanvaarding. Een verbond dat jou de kracht geeft om opnieuw lief te hebben, opnieuw te vertrouwen, opnieuw te leven.
Zoals de dichter Rainer Maria Rilke schreef:
“Be patient toward all that is unsolved in your heart and try to love the questions themselves.”
Probeer geduldig te zijn met al het onopgeloste in je hart en leer de vragen zelf lief te hebben.
Afsluiting
Je hebt niet gefaald. Je hebt niet tekortgeschoten in liefde of geloof. Wat je hebt doorleefd, is een zware, vaak onzichtbare strijd geweest. Je hebt volgehouden toen het moeilijk was, je hebt liefgehad toen het pijn deed, en je durft nu — ondanks alles — te kijken naar wat werkelijk is.
Dit is geen teken van zwakte, maar van diepgewortelde moed. Moed om te erkennen wat je hebt meegemaakt, om los te laten wat je hebt moeten vasthouden, en om ruimte te maken voor een nieuw begin. Dat is krachtiger dan veel mensen beseffen.
Voor iedereen die ditzelfde pad bewandelt: je bent niet alleen. De pijn, het schuldgevoel, de twijfel — ze zijn herkenbaar en begrijpelijk. Maar er is ook hoop, heling en groei mogelijk. Gun jezelf die ruimte. Zoek steun wanneer het zwaar is, in geloofsgemeenschappen die ruimte bieden voor jouw verhaal, in boeken die inzicht geven, en in therapeuten die met liefde begeleiden.
En weet: het is geen schande om hulp te zoeken. Integendeel, het is een daad van zelfliefde en wijsheid. Jouw reis is waardevol. Jouw verhaal verdient gehoord te worden. En je bent het waard om weer echt te leven — vrij van oude ketenen, open voor nieuwe mogelijkheden.

LEES VERDER: wanneer-innerlijke-transformatie-botsen-met-externe-verwachtingen/ en het-keerpunt-dat-je-niet-verwacht/