Geboortetrauma: baby 24 uur bijkomen
“Laat het kind maar eerst even bijkomen”
Over een stille praktijk en haar diepe gevolgen
Er zijn gewoonten die ooit vanzelfsprekend leken, maar die bij terugblik een lichte rilling veroorzaken. Eén daarvan is het gebruik – in zekere medische en culturele contexten – om pasgeboren baby’s, na een zware bevalling, gedurende de eerste 24 uur vrijwel volledig met rust te laten. Geen borstvoeding, geen aanraking, nauwelijks oogcontact. De baby werd in de wieg gelegd, onder toezicht van verpleegkundigen, om “bij te komen van de geboorte”.
Het klonk als zorg. De moeder had rust nodig. Het kind had rust nodig. Er werd aangenomen dat het scheiden van de twee – tijdelijk – het herstel bevorderde. En hoewel het exacte gebruik per tijd en plaats verschilde, is dit idee lange tijd onderdeel geweest van het standaard medische protocol, vooral in westerse ziekenhuisomgevingen van de 20e eeuw.
Vandaag, gewapend met inzichten uit de psychologie, neurologie, ontwikkelingsbiologie, filosofie en zelfs spiritualiteit, kijken we hier anders naar. De eerste uren van een mensenleven zijn – zo blijkt uit decennia van onderzoek – niet leeg, maar geladen: neurologisch, emotioneel, relationeel, zelfs existentieel. Juist in dat ultrakorte venster kunnen de fundamenten worden gelegd van zelfvertrouwen, hechting en stressregulatie.
Maar wat betekent het als dat venster gesloten blijft? Wat doet het met een mens wanneer het eerste contact met de wereld wordt gekenmerkt door afzondering? Dit artikel duikt diep in de lange schaduw van een korte periode: het eerste etmaal van een mensenleven, wanneer aanraking werd vervangen door afstand.
We onderzoeken die vraag vanuit vijf invalshoeken – psychologisch, neurologisch, ontwikkelingsgericht, filosofisch en spiritueel – om zo een breed én diep begrip te krijgen van de implicaties van deze oude praktijk. Maar eerst keren we terug naar het begin: hoe is dit gebruik ontstaan?
De medische logica van scheiding: een korte geschiedenis
In de tweede helft van de 19e eeuw veranderde de manier waarop geboortes plaatsvonden ingrijpend. De opkomst van de medische wetenschap, ziekenhuisverzorging en antiseptische hygiëne leidde ertoe dat steeds meer vrouwen bevielen onder toezicht van artsen en verpleegkundigen, in een klinische setting. Wat werd gezien als vooruitgang – minder infecties, minder moedersterfte – ging gepaard met een ontpersoonlijking van het geboorteproces.
In dit medische paradigma kwam het lichaam centraal te staan. De bevalling werd niet langer alleen gezien als een overgangsritueel, maar als een fysiek proces dat moest worden beheerst. De moeder werd patiënt. De baby werd een object van medische observatie. En het contact tussen de twee – vaak nog voorafgegaan door verdoving of zelfs narcose – werd uitgesteld of beperkt.
Het idee dat een pasgeborene ‘moe’ of ‘overprikkeld’ zou zijn na een moeilijke bevalling, leidde tot het voorschrift om het kind met rust te laten. In kraamafdelingen van westerse ziekenhuizen – vooral in de jaren 50 t/m 70 – werd de baby vaak pas uren of zelfs pas na een volle dag teruggegeven aan de moeder. Voeding kwam van verplegend personeel, wiegen stonden in aparte zalen. Huid-op-huidcontact was zeldzaam. Borstvoeding werd uitgesteld, als ze al werd aangemoedigd.
Dit alles gebeurde niet uit onwil, maar vanuit een andere opvatting van wat goed was voor moeder en kind. Rust, orde, medische controle. De moeder kon aansterken, het kind werd gecontroleerd, en hun band – zo dacht men – kon later wel groeien.
Internationale varianten: van ‘lying-in’ tot ‘confinement’
Deze medische praktijk moet worden geplaatst binnen een breder historisch kader. Het idee dat moeder en kind na de bevalling gescheiden moesten worden is niet uniek voor de 20e eeuw. In veel culturen bestond (en bestaat) het gebruik van ‘postpartum confinement’: een periode van fysieke afzondering van moeder, soms met het kind, soms zonder.
In China kent men het gebruik van “zuò yuèzi” letterlijk “zitten in de maand” – een rustperiode van 30 tot 40 dagen waarin de moeder binnenshuis blijft en wordt verzorgd. De baby blijft vaak wel dichtbij, maar ook hier staat rust centraal.
In Europese contexten werd dit soms ‘lying-in’ genoemd – een periode van 1 tot 2 weken bedrust na de bevalling. In 17e-eeuws Engeland bijvoorbeeld kreeg de moeder vaak haar eigen kamer en mocht er slechts beperkt bezoek komen.
In sommige gevallen, vooral in aristocratische of medische contexten, bleef de baby onder toezicht van voedsters of verplegend personeel, los van de moeder. Het was een statussymbool om de zorg over te dragen.
We zien dus een langdurige culturele neiging om geboorte te beschouwen als iets dat gevolgd moet worden door afzondering. Soms ging het om bescherming tegen ziekte, soms om religieuze reiniging, soms om fysieke rust. Maar altijd betekende het: de relatie tussen moeder en kind werd (tijdelijk) onderbroken.
De verschuiving: van afstand naar nabijheid
Vanaf de jaren 1970 begon dit beeld te kantelen. Met de opkomst van de humanistische psychologie, de herwaardering van natuurlijk bevallen, en het onderzoek van onder andere John Bowlby naar hechting, groeide het besef dat vroege interactie tussen moeder en kind niet slechts “mooi meegenomen” was, maar cruciaal.
Onderzoekers ontdekten dat baby’s direct na de geboorte al actief op zoek gaan naar contact: ze herkennen de geur van hun moeder, zijn gevoelig voor haar stem, kunnen haar gezicht onderscheiden. Huid-op-huidcontact bleek niet alleen kalmerend, maar fysiologisch regulerend: hartslag, ademhaling, bloedsuikerspiegel – alles stabiliseert sneller als het kind tegen het lichaam van de moeder ligt.
In ziekenhuizen ontstonden initiatieven zoals ‘rooming-in’ (baby en moeder blijven samen op dezelfde kamer), en in de neonatologie werd ‘kangaroo care’ (huid-op-huidcontact bij premature baby’s) standaardzorg. Borstvoeding binnen het eerste uur werd gestimuleerd. Vroeg contact werd niet langer als overbodige sentiment beschouwd, maar als biologisch noodzakelijk.
Maar die ommezwaai betekent niet dat de schaduw van de oude praktijk is verdwenen. Tot op de dag van vandaag zijn er situaties waarin baby’s na de geboorte langdurig van hun moeder worden gescheiden – door medische noodzaak, maar ook door gebrek aan personeel, onwetendheid of rigide protocollen.
En de vraag blijft: wat is het effect van die vroege scheiding op de mens?
In dit artikel stellen we één centrale hypothese centraal: De eerste uren en dagen na de geboorte vormen een ‘kritisch venster’ in de ontwikkeling van het kind. Een onderbreking van de fysieke en emotionele nabijheid in deze fase – zoals langdurige scheiding van moeder en kind – kan langdurige effecten hebben op het psychologisch, neurologisch en sociaal functioneren van het individu.
Hechting, stress en het ontstaan van het zelf
Wanneer een baby ter wereld komt, lijkt het misschien alsof er een ‘leeg blad’ wordt opengeslagen – een onbeschreven leven dat zich pas gaandeweg begint te vormen. Maar niets is minder waar. De psychologische ontwikkeling van een mens begint niet pas bij het eerste woord, het eerste loopje of de eerste herinnering. Ze begint al in het allereerste contact – of het ontbreken daarvan.
De eerste uren en dagen van een mensenleven zijn geen neutrale wachtkamer waarin het leven nog moet beginnen. Ze zijn een psychologische broncode: een innerlijke afdruk van nabijheid, veiligheid, aanraking, geluid en blik. Juist in dat begin vormt zich de basis van wat we in de psychologie hechting noemen – de fundamentele emotionele band tussen kind en verzorger die bepalend is voor hoe een mens zichzelf en anderen zal ervaren.
Maar wat gebeurt er als dat contact ontbreekt? Als het kind, net geboren, niet de moederstem hoort die het al maanden kent? Geen huid voelt, geen geur ruikt, geen blik vangt?
Laten we dat vraagstuk ontrafelen in drie lagen: hechting, stressregulatie en de ontwikkeling van het zelf.
Hechting: het eerste fundament
De Britse psychiater John Bowlby, grondlegger van de hechtingstheorie, stelde in de jaren 1950 dat kinderen geboren worden met een biologische drang om nabijheid te zoeken. Niet als een sociaal trucje, maar als overlevingsmechanisme. Nabijheid = veiligheid. Alleen zijn = gevaar. Deze evolutionaire logica is diep verankerd in onze soort.
Wanneer een baby wordt geboren, zoekt het direct contact: het herkent de stem van de moeder, draait zich naar haar gezicht, huilt om te communiceren, grijpt met de handreflex. Dit alles zijn pogingen om de hechtingsfiguur te activeren. Als die figuur responsief is – nabij komt, troost biedt, voedt, warmte geeft – wordt er een veilige hechting gevormd. Dit is de psychologische blauwdruk die de baby meeneemt als intern model van de wereld: “Ik ben het waard om verzorgd te worden. De wereld is responsief. Ik ben veilig.”
Maar wat als de baby in plaats van nabijheid enkel afstand ervaart? Wat als de eerste uren gekenmerkt worden door afzondering, stilte, kou, onduidelijkheid?
Dan mist het kind cruciale bevestiging. Bowlby’s collega Mary Ainsworth toonde in de beroemde Strange Situation-experimenten aan dat kinderen die vroeg onvoorspelbare of afwezige zorg ervaren, vaker onveilig gehecht raken. Ze vertonen terugtrekgedrag, overmatige afhankelijkheid of hyperalertheid. Hun interne model wordt: “Ik moet hard werken voor liefde”, of: “Verbinding is gevaarlijk.”
Hoewel Ainsworth haar onderzoek deed bij oudere baby’s, is het aannemelijk dat de eerste uren cruciaal zijn voor het leggen van de basis van dit hechtingspatroon. De neurologische systemen die hierbij betrokken zijn (zoals de oxytocine- en dopaminesystemen) zijn het meest plastisch net na de geboorte.
Een kind dat na de geboorte niet wordt vastgehouden, aangeraakt of toegesproken, mist dus letterlijk de eerste bouwstenen van vertrouwen.
Stress: van biologisch mechanisme naar psychologische imprint
Stress bij een baby klinkt paradoxaal. Hoe kan een pasgeborene ‘gestrest’ zijn? Maar biologisch gezien is het lichaam vanaf het eerste moment actief bezig met het reguleren van stimuli: temperatuur, geluid, licht, honger, houvast.
Bij normale omstandigheden (met moeder in de buurt) worden deze signalen getemperd door de nabijheid van de verzorger. De moeder fungeert als externe regulator van het zenuwstelsel van het kind. In de psychologie noemen we dit co-regulatie.
Wanneer die nabijheid ontbreekt, komt het lichaam van de baby in een staat van verhoogde activatie. De HPA-as (hypothalamus-hypofyse-bijnier-as) wordt geactiveerd, waardoor stresshormonen zoals cortisol worden vrijgemaakt. Bij kortdurende stress is dit geen probleem. Maar bij langdurige scheiding – zoals het niet vasthouden of troosten van een pasgeborene voor 24 uur – ontstaat er chronische activatie, zelfs in een systeem dat nog maar net functioneert.

Uit onderzoek blijkt dat baby’s die geen huid-op-huidcontact krijgen na de geboorte:
– Langzamer kalmeren
– Hogere cortisolspiegels vertonen
– Moeilijker slapen
– Langer huilen
Wat hier gebeurt is niet slechts tijdelijk ongemak. De eerste stresspatronen worden neurologisch vastgelegd en beïnvloeden later:
– Hoe snel iemand zich bedreigd voelt
– Hoe goed iemand emoties kan reguleren
– Hoe gevoelig iemand is voor sociale afwijzing
Er is zelfs bewijs dat vroege disregulatie bijdraagt aan het ontstaan van internaliserende stoornissen (angst, depressie) of externaliserend gedrag (agressie, impulsiviteit) op latere leeftijd.
Een pasgeborene die niet gerustgesteld wordt, leert: ‘mijn signalen hebben geen effect’. Dat is de kiem van existentiële eenzaamheid.
Het ontstaan van het zelf: spiegeling, erkenning en het ik
Misschien wel het meest intrigerende aspect van vroege scheiding is wat het doet met de vorming van het zelf. Want hoewel een baby nog geen ‘zelfbewustzijn’ heeft in cognitieve zin, ontstaat er wel degelijk een ervaring van zijn – een gevoel van continuïteit, veiligheid, lijfelijkheid.
In de psychoanalytische traditie, van Donald Winnicott tot Jessica Benjamin, wordt de moeder (of verzorger) gezien als de ‘spiegel’ waarin het kind zichzelf leert herkennen. Het kijken, reageren, glimlachen, troosten – dat alles vertelt het kind: ik besta. Sterker nog: ik besta in de ogen van een ander. En dat is essentieel voor de opbouw van een stabiel, geïntegreerd zelf.
Als die spiegel ontbreekt, gebeurt het tegenovergestelde. De baby ervaart geen bevestiging, geen herhaling van zijn signalen. En dus ontstaat er een soort existentieel vacuüm: “Ben ik er wel?”
Klinisch psycholoog Daniel Stern noemt deze vroege fase de “emergent self” – een wordend ik dat wordt gevormd via interactie. Zonder die interactie ontstaat een fragiel, soms gefragmenteerd gevoel van zijn.
Mensen die als baby langdurig gescheiden waren van hun ouders (bijvoorbeeld door ziekenhuisopname) rapporteren later vaker:
– Moeite met het benoemen van emoties (alexithymie)
– Angst voor nabijheid in relaties
– Een fundamenteel gevoel van onveiligheid of ‘niet bestaan’
De ontwikkeling van het zelf is dus geen solitaire onderneming. Het is een relatieproject – en dat begint bij het eerste oogcontact, het eerste vasthouden, het eerste antwoord op een huil.
Conclusie van het psychologisch perspectief
Psychologisch gezien is vroege scheiding tussen moeder en kind een onderbreking van de menselijke bedding waarin hechting, regulatie en zelfgevoel ontstaan. Het gaat niet om een klein ongemak dat “wel weer goedkomt”. Het gaat om het missen van een kritische fase waarin veiligheid, aanwezigheid en spiegeling letterlijk de psyche vormen.
De gevolgen zijn niet bij iedereen gelijk. Sommige mensen herstellen. Andere compenseren. Maar voor velen laat het een litteken na dat moeilijk onder woorden te brengen is – omdat het ouder is dan woorden zelf.
Of, zoals een volwassen cliënt ooit zei in therapie:
“Het is alsof ik al sinds mijn eerste dag op deze aarde niemand echt verwacht heb.”
Gedrag, zelfregulatie en sociaal functioneren na vroege scheiding
We hebben in het vorige deel gezien hoe psychologische fundamenten als hechting, stressregulatie en het zelfbeeld mede gevormd worden in de allereerste uren na de geboorte. In dit deel zoomen we uit naar het bredere ontwikkelingsperspectief: hoe vroege scheiding doorwerkt in het gedrag, de emotieregulatie en sociale interacties van een kind – en hoe deze invloeden soms tot ver in het volwassen leven voelbaar blijven.
De eerste schakel in een lange ketting: vroege ervaringen als ontwikkelingsanker
Ontwikkelingspsychologen zijn het erover eens: menselijke ontwikkeling is cumulatief. Elke ervaring bouwt voort op voorgaande ervaringen, en hoe eerder iets gebeurt, hoe sterker het vaak doorwerkt. Vroege relaties – met name die tussen ouder en kind – vormen wat neuropsycholoog Allan Schore noemt een “affectief organiserend principe” voor het brein.
Bij een pasgeborene wordt dat organiserende principe gevormd door:
– Voorspelbare aanraking
– Gevoelige respons op honger of huilen
– Ritmische interacties (stem, wiegen, kijken)
– Co-regulatie van emoties
Als deze elementen ontbreken – bijvoorbeeld doordat het kind de eerste 24 uur weinig of geen fysiek en emotioneel contact heeft gehad met een primaire verzorger – is er een ontwikkelingsonderbreking. De ketting mist een eerste schakel. En dat maakt het latere functioneren kwetsbaarder.
Deze vroege ervaring legt niet alleen een psychologische basis, maar programmeert letterlijk het zenuwstelsel voor hoe het omgaat met prikkels, emoties, en sociale informatie. Dit vormt de basis van wat we in de ontwikkelingspsychologie zelfregulatie noemen.
Zelfregulatie: het hart van gezond functioneren
Zelfregulatie is het vermogen om emoties, gedrag, aandacht en fysiologische processen (zoals honger of slaap) op een adaptieve manier te beheersen. In het eerste levensjaar gebeurt dit grotendeels in samenwerking met de verzorger: co-regulatie. Denk aan:
– Wiegen als het kind overstuur is
– Kalmeren bij overprikkeling
– Slaapritmes aanleren via nabijheid
Als een baby echter geen directe co-regulatie ervaart na de geboorte – bijvoorbeeld doordat het in afzondering moet “bijkomen van de bevalling” – wordt het zenuwstelsel ongetraind in synchronisatie. De baby leert dan:
– Niet hoe je spanning kunt laten afvloeien via contact
– Niet hoe je rust kunt vinden in de nabijheid van een ander
– Niet hoe je signalen worden ontvangen en gespiegeld
Dit leidt tot wat men noemt dysregulatie, wat zich in de ontwikkeling kan uiten als:
– Overmatige huilbuien bij baby’s
– Slaapproblemen
– Driftbuien bij peuters
– Impulsiviteit of teruggetrokken gedrag op de basisschool
Langere termijnstudies tonen dat kinderen met vroege scheidingservaringen vaker problemen hebben met emotieregulatie, een kerncomponent van zowel schoolfunctioneren als sociale relaties.
Gedragsontwikkeling en sociale gevolgen op langere termijn
De impact van vroege scheiding stopt niet bij de babytijd. In longitudinale onderzoeken (zoals die van Harvard’s Center on the Developing Child) zien we dat kinderen die in de eerste dagen of weken van hun leven gescheiden waren van hun moeder, verhoogde kans hebben op:
– Agressief gedrag of internaliserende klachten (zoals angst)
– Moeite met concentratie en zelfstandig werken
– Onveilige gehechtheidspatronen in relaties
– Lagere schoolprestaties door moeite met aandacht en emotieregulatie
– Verhoogde kans op mentale gezondheidsproblemen in adolescentie (depressie, angststoornissen, verslaving)
Een groot deel van deze effecten wordt gemedieerd door stressgevoeligheid. Als het stresssysteem van de baby direct na geboorte chronisch geactiveerd raakt, ontstaat er een verhoogde kwetsbaarheid voor latere overbelasting. De wereld voelt sneller overweldigend. Sociale situaties worden eerder als bedreigend ervaren. Relaties zijn moeilijk te vertrouwen.
Een treffend voorbeeld is een studie onder Oekraïense adoptiekinderen die in de jaren ’90 in zeer sobere omstandigheden (zonder ouderlijke nabijheid) waren opgegroeid. Ondanks hun jonge leeftijd bij adoptie (soms slechts weken oud) toonden deze kinderen jaren later gedragsproblemen, hechtingsstoornissen en moeite met emotieregulatie – zelfs bij liefdevolle adoptiegezinnen. Het lijkt erop dat de allereerste sociale imprint in zulke gevallen diep en blijvend is.
Hoewel deze situaties extremer zijn dan een scheiding van “slechts” 24 uur, laten ze zien hoe kwetsbaar de vroege ontwikkelingsfase is – en hoe zelfs korte onderbrekingen mogelijk een lange echo kunnen hebben.
Veerkracht en herstel: het kind is geen breekbaar object
Toch moeten we oppassen voor determinisme. Niet elke baby die na de geboorte even alleen heeft gelegen, ontwikkelt problemen. Het kind is geen broos object dat direct breekt bij tegenslag. De psychologie kent ook het krachtige concept van veerkracht (resilience).
Belangrijke beschermende factoren zijn:
– Herstel van contact: snelle herintroductie van huid-op-huid, borstvoeding, nabijheid
– Consistente zorg in de dagen/weken na de scheiding
– Veilige hechting met een ander verzorger (vader, grootouder, pleegouder)
– Gunstige omgevingsfactoren: stabiel gezin, emotionele beschikbaarheid, sociaal vangnet
Onderzoek toont aan dat zelfs bij een moeilijke start, positieve interacties in de eerste weken en maanden veel schade kunnen herstellen. De hersenen zijn plastisch, vooral in de eerste levensjaren. Er is geen harde grens waarop alles ‘beslist’ wordt.
Maar dat betekent niet dat de vroege scheiding geen gevolgen heeft. Wat vroeg misgaat, vergt later vaak extra werk – van het kind én zijn omgeving.
Een voorbeeld uit de praktijk
Stel je een kind voor dat in zijn eerste 24 uur na geboorte geen nabijheid ervaart. Geen aanraking, geen stem, geen directe voeding van de moeder. Alleen een ziekenhuiswieg, zachte geluiden van verplegend personeel, en wachten.
In de maanden daarna ontwikkelt het kind zich ogenschijnlijk normaal. Maar kleine signalen verraden iets:
– Het kind kalmeert moeilijk
– Lacht weinig terug
– Schrikt snel van harde geluiden
– Slaapt onrustig
– Reageert wisselend op fysieke nabijheid
In de kleuterjaren wordt duidelijk dat het moeite heeft met:
– Wachten op zijn beurt
– Emoties uiten zonder escalatie
– Vertrouwen in andere kinderen
– Zichzelf kalmeren na tegenslag
Dit is geen diagnose. Het is een traject. En het begon op dag één.
Conclusie van het ontwikkelingsperspectief
Vroege scheiding na de geboorte is niet slechts een tijdelijk ongemak – het kan de ontwikkeling van een kind op fundamentele manieren beïnvloeden. Zelfregulatie, sociaal gedrag, emotiemanagement, leren en relaties: alles draagt de afdruk van de eerste ervaring van (on)veiligheid.
Dit betekent niet dat elk kind met een moeilijke start ook problematisch opgroeit. Maar het betekent wél dat we de eerste uren en dagen na de geboorte niet mogen zien als logistieke formaliteit – maar als ontwikkelingskans van onschatbare waarde.
We hebben als samenleving – ouders, zorgverleners, beleidsmakers – een verantwoordelijkheid om dat moment te beschermen.
VERVOLG: https://www.dinekevankooten.nl/archief/geboortetrauma-baby-24-uur-bijkomen-vervolg/