Reukwerk voor Gods Aangezicht
Als kind werd ik gefascineerd door de bijbelverhalen over het reukwerk dat opstijgt voor Gods aangezicht. Geuren spreken altijd al tot mijn verbeelding. Ze zijn ongrijpbaar, maar dringen overal doorheen; ze vullen een ruimte, blijven hangen, roepen herinneringen en emoties op. Een aangebrande geur wekt afkeer op, een geur van versgebakken appeltaart vult een huis met warmte en welkom.
Toen ik later nadacht over mijn leven — en ook over mijn sterven — ontdekte ik een diep besef: mijn gaven en talenten zijn mij gegeven door God Zélf, nog vóór de grondlegging van de wereld bedoeld als deel van wie ik ben. En ik voelde dat het ‘zonde’ zou zijn als die gaven ongebruikt met mij het graf in zouden gaan.
Er groeide in mij een hartsverlangen: om mijn gaven, hoeveel of hoe klein ze ook lijken, ten volle te ontwikkelen — niet om indruk te maken, maar uit dankbaarheid. Ik wilde ze, bij mijn overtocht naar de andere kant, als een offer van liefde en dank, als reukwerk voor Gods aangezicht, kunnen neerleggen.
Reukwerk in de Bijbel – Geur van ontmoeting
Vanaf de eerste hoofdstukken van de Bijbel komt geur terug als iets heiligs, iets dat God behaagt. Het is alsof geur de taal is van de hemel zelf — een onzichtbare maar tastbare manier waarop iets aardse kan opstijgen en een geestelijke werkelijkheid kan raken. Het reukwerk dat in de tabernakel en later in de tempel werd gebrand, was niet zomaar een aangename geur, maar een zorgvuldig voorgeschreven onderdeel van de eredienst. Het vormde de symbolische ademhaling tussen God en mens.
a. De oorsprong van het reukwerk
In Exodus 30:7–8 krijgt Aäron, de hogepriester, de opdracht om elke ochtend en avond welriekend reukwerk aan te steken op het gouden altaar. Terwijl hij de lampen verzorgt, vult de geur de ruimte. Het is een dagelijks ritueel, een teken van voortdurende gemeenschap: er is geen moment waarop het contact tussen God en Zijn volk mag uitdoven. De opstijgende rook van het reukwerk wordt zo een beeld van altijd-aanwezige nabijheid — een ritme van herinnering dat zegt: “God is hier, en wij zijn bij Hem.”
Even verderop, in Exodus 30:34–38, ontvangt Mozes de precieze samenstelling van dit heilige reukwerk: balsem (Balsem van Gilead – zoet), onycha (schelpachtig – diepe, muskusachtige geur), galbanum (melkhars van venkelachtigen – bosachtige geur) en zuivere wierook (frankincense – citrusachtig, heilig-zoet), allemaal in gelijke delen. God zegt nadrukkelijk dat dit mengsel heilig is en uitsluitend voor de dienst in de tabernakel gebruikt mag worden. Niemand mag dit reukwerk namaken voor eigen gebruik. Dat verbod onderstreept de exclusiviteit van aanbidding: wat aan God toebehoort, mag niet vermengd worden met iets alledaags of menselijks. Het reukwerk draagt de geur van toewijding die niet gedeeld kan worden.
Op de Grote Verzoendag (Leviticus 16:12–13) krijgt het reukwerk nog een diepere betekenis. De hogepriester moet gloeiende kolen van het altaar nemen, samen met een handvol fijn gestampt reukwerk, en dat in het Heilige der Heiligen brengen. Daar, voor de ark, vult de wolk van het reukwerk de ruimte en bedekt het verzoendeksel. De rook fungeert als een soort heilige sluier tussen de priester en Gods majesteit, zodat hij in leven kan blijven. Hier wordt reukwerk symbool van bescherming, eerbied en mysterie — een geurige wolk waarin de afstand tussen de heilige God en de kwetsbare mens tijdelijk wordt overbrugd.
b. De symboliek
Wanneer iets wordt verbrand, verdwijnt het niet zomaar — het verandert van vorm. Het tastbare wordt ongrijpbaar, het aardse stijgt op. Precies dat gebeurt met het reukwerk: het vertegenwoordigt de beweging van offer en overgave. Wat op aarde wordt geofferd, stijgt als geur op naar de hemel.
Reukwerk is daarom een brug: het verbindt hemel en aarde. De geur is het tastbare teken van iets dat niet in woorden te vatten is — de ontmoeting tussen het menselijke en het goddelijke.
Daarnaast benadrukt de heiligheid van het reukwerk de noodzaak van zuivere intentie. Het mocht niet vermengd worden met vreemde stoffen, niet gebruikt worden voor eigen voordeel. Zo wordt reukwerk ook een spiegel voor de aanbidder: Wat laat ik opstijgen uit mijn leven? Wat draag ik voor Gods aangezicht? De geur herinnert eraan dat niet alleen de handeling, maar vooral het hart reukwerk moet zijn — zuiver, oprecht, onverdeeld.
c. Reukwerk als gebed
In de Psalmen krijgt het reukwerk een nieuwe lading: het wordt een beeld van gebed. In Psalm 141:2 bidt David: “Laat mijn gebed voor Uw aangezicht zijn als reukwerk,
het opheffen van mijn handen als het avondoffer.”
Hier stijgt niet langer alleen rook op, maar ook het hart van de mens. Het dagelijks reukoffer wordt innerlijk: de tempel verhuist naar binnen.
Ook in het Nieuwe Testament blijft dit beeld bestaan. Wanneer Zacharias in Lukas 1:9–10 het reukoffer brengt in de tempel, bidt buiten het volk. Terwijl de geur opstijgt, stijgen ook de gebeden van de gemeenschap op. Het is één moment van gedeelde aanbidding: het zichtbare en het onzichtbare komen samen in geur en gebed.
In de Openbaring wordt dit beeld tenslotte voltooid. Johannes ziet in zijn visioen dat de engelen gouden schalen vol reukwerk vasthouden, “dat zijn de gebeden van de heiligen” (Openbaring 5:8). In hoofdstuk 8:3–4 wordt het nog duidelijker: het reukwerk stijgt met de gebeden van de gelovigen op voor Gods troon. Daar krijgt de symboliek haar eeuwige vorm: het reukwerk is geen ritueel meer, maar de adem van alle gelovigen door de eeuwen heen — de geur van aanbidding die nooit ophoudt.
d. Conclusie: geur van verbondenheid
Door de hele Bijbel heen is reukwerk de taal van verbondenheid, toewijding en lof. Het is de uitdrukking van een wederzijds verlangen: de mens die zich richt tot God, en God die de geur van dat offer ontvangt en bewaart.
Reukwerk markeert het moment waarop iets van de aarde opstijgt en de hemel raakt. Het maakt zichtbaar — of beter gezegd: ruikbaar — dat ware aanbidding niet in woorden schuilt, maar in wat je uit handen geeft.
Wie de geur van reukwerk begrijpt, herkent in die opstijgende wolk het geheim van het leven zelf: dat wat verteerd wordt uit liefde, blijft bestaan in geur.
Mijn gaven en talenten – Toevertrouwd goed
Wanneer ik nadenk over het beeld van reukwerk, ontdek ik dat het dus niet alleen over offeren gaat, maar ook over ontvangen. Want niets kan opstijgen wat niet eerst ontvangen is. Zo kwam het besef dat mijn gaven en talenten niet zomaar uit mijzelf voortkomen. Ze zijn geen verdienste, geen eigendom, maar een vorm van genade: iets dat aan mij is toevertrouwd. Dat vraagt om grote verantwoordelijkheid, merk ik.
a. Gaven als genade
In de Bijbel is alles wat we hebben — ons leven, onze adem, ons kunnen — uiteindelijk gave. “Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven,” schrijft Jakobus (1:17). Gaven zijn een teken van de overvloedige goedheid van God, die in ieder mens iets van Zijn scheppende kracht heeft gelegd.
In de gelijkenis van de talenten (Matteüs 25:14–30) wordt dat beeld concreet. Een heer vertrouwt zijn dienaren geld toe voordat hij op reis gaat. De één krijgt vijf talenten, de ander twee, de volgende één — “ieder naar zijn bekwaamheid.” De bedoeling is niet dat de dienaren het geld bewaren, maar dat ze het gebruiken. De meester verwacht groei, vermenigvuldiging, vrucht. Het gaat in die gelijkenis niet om winst, maar om verantwoordelijkheid. Wat gegeven is, moet tot bloei komen!
Dat inzicht raakt me. Als mijn talenten niet bedoeld zijn om in de grond te verdwijnen, dan vraagt mijn leven om ontwikkeling als antwoord. Mijn groei, mijn persoonlijke ontwikkeling, is niet een luxe of een ambitie, maar een manier van danken. Ontvangen en teruggeven horen bij elkaar zoals inademen en uitademen — de adem van schepping en aanbidding. En alles wat dát belemmerd of in de wegstaat, zoals overtuigingen, aannames, regels en tegels, dat zal ik krijgsgevangen moeten maken (2 Korintiërs 10:5).
b. Ontwikkelen als daad van dankbaarheid
Er zit iets heiligs in het proces van ontwikkelen. Vaak denken we aan “gaven gebruiken” als iets praktisch of doelgericht: talent inzetten voor werk, kunst, of dienstbaarheid. Maar in de kern is het een daad van eerbied. Wanneer ik mijn gaven oefen, verfijn, verdiep, dan eer ik de Gever. Ik erken: U hebt dit in mij gelegd; laat mij het niet verwaarlozen!
Die houding verandert de manier waarop ik kijk naar groei. Ontwikkelen wordt dan niet langer een vorm van zelfverheffing, maar van zelfgave. Persoonlijke ontwikkeling is dan niet langer een vorm van egoisme, navelstaarderij, maar een antwoord op de roep om te worden wie je bedoeld bent te zijn!
Waar de wereld zegt: “Word de beste versie van jezelf, verdien zo veel mogelijk,” zegt het geloof: “Word de vervulde versie van wat jou toevertrouwd is.”
Zelfs falen krijgt in dat licht een andere betekenis. Want elke poging, hoe onvolmaakt ook, wordt onderdeel van het vuur waarin iets gezuiverd wordt. Wat door het vuur van liefde en toewijding heengaat, krijgt geur.
Zo wordt ontwikkeling niet alleen arbeid, maar liturgie — een dagelijks reukwerk van trouw. En elke dag vraag ik mijzelf: was ik vandaag aanwezig bij wat mij gegeven werd om te doen? Dan gaat het niet om wat ik bezit of bereik, niet om wat ik voor anderen beteken, en niet om hoe ik door anderen gezien word — maar om trouw te zijn aan wat mij is toevertrouwd.
c. De geest van beheer, niet bezit
Wie werkelijk begrijpt dat gaven en talenten ontvangen zijn, gaat er anders mee om. Je bewaakt ze niet uit angst, maar beheert ze uit liefde.
In de Bijbel is de rentmeester iemand die zorg draagt over wat niet van hemzelf is. Dat vraagt trouw, maar ook vrijheid. Hij mag het laten groeien, maar niet misbruiken.
Zo is het ook met onze talenten. We krijgen ze om te delen, niet om te pronken. Zodra ik mijn gaven begin te vergelijken met die van anderen, verstomt de geur. Dan wordt mijn talent niet langer reukwerk, maar rook — iets dat prikt in de ogen. Zodra ik een poging doe om een geur te laten verspreiden die niet van mij is. Dan zou de rookmelder moeten afgaan, want dat ben ik niet.
Gaven bloeien alleen in de sfeer van dankbaarheid en nederigheid. Daar waar ik niet wil bezitten, maar zijn, komt de geur vrij die bedoeld is dat in mijvrij gemaakt wordt, want een roos ruikt anders dan hars van een boom. En misschien is dat de kern van aanbidding: niet groot worden, maar doorzichtig worden voor wat groter is dan ikzelf.
d. De innerlijke houding
In dat alles blijft de innerlijke houding het belangrijkste. God kijkt niet naar wat ik bereik, maar naar hoe ik het breng.
Een gave kan klein zijn in de ogen van mensen, maar groot in de ogen van God, als ze met een zuiver hart wordt aangeboden.
Daarom bid ik soms eenvoudig: “Christus, ontwaak in mij.”
Want uiteindelijk gaat het niet om mijn inspanning, maar om dat Christus door mij gestalte krijgt. Mijn gaven en talenten worden pas werkelijk levend wanneer Hij erdoorheen ademt — wanneer wat in mij sluimert, door Zijn Geest gewekt wordt tot geurend leven.
Dan is mijn ontwikkeling geen eigen project meer, maar genade die tot bloei komt.
Dat wil niet zeggen dat Christus mijn lichaam overneemt, zoals soms gesuggereert wordt, maar als mijn gaven en talenten wordt doortrokken met de geur van Christus, nl. Liefde, Licht en Wijsheid.
De verbinding – Mijn leven als reukwerk
Het reukwerk in de tabernakel en tempel was nooit slechts een ritueel. Het was een levend teken van transformatie: wat op aarde werd gelegd, steeg op naar God, veranderd van vorm, geurend en tastbaar voor de hemel.
Toen ik nadacht over mijn eigen leven, ontdekte ik dat dit beeld zich moeiteloos vertaalt naar de ontwikkeling van mijn gaven en talenten. Het vuur van toewijding, het stelselmatig oefenen, de momenten van pijn, falen en herstel — alles is een vorm van heilig vuur. Wat door dat vuur heen gaat, wordt geur. Wat wordt verteerd in liefde, stijgt op als reukwerk.
a. De offerdynamiek
In het heiligdom werd reukwerk zorgvuldig gestampt, gemengd en op het altaar gelegd, waarna het vuur de transformatie volbracht. De rook, zo vertelde de Schrift, bedekte Gods majesteit en droeg de aanbidding omhoog. In mijn leven zie ik een spiegel hiervan: alles wat ik in toewijding inzet — mijn gaven, mijn talenten, mijn tijd, mijn energie, mijn hart — gaat door een vergelijkbaar vuur.
Het is niet altijd zacht of plezierig. Het kan pijn doen om te oefenen, om fouten te maken, om teleurstellingen te dragen. Toch is het juist dit proces dat de essentie van reukwerk vormt: niet het gemak, maar de bewuste overgave. Net zoals de wierook verdampt en toch geur achterlaat, zo laat mijn inspanning, door Christus gewekt, een blijvende indruk achter in de hemelse realiteit.
b. Reukwerk van daden en groei
Het mooiste van deze vergelijking is dat praktisch alles wat ik doe, vanuit mijn gaven en talenten, een vorm van reukwerk kan worden, zolang het uit liefde en toewijding voortkomt. Mijn talenten, of het nu gaat om kunst, arbeid, zorg, denken of scheppen, kunnen opstijgen als geur. Niet wat ik doe voor een ander, maar wat ik doe vanuit mijzelf, vanuit de roeping van God door de alleen aan mij geschonken gaven en talenten.
Mijn atelier wordt een altaar. Mijn werkplek, mijn stille momenten van concentratie, mijn oefening in vaardigheden — ze zijn geen afzonderlijke taken, maar vormen samen een netwerk van offerande. Het proces zelf, niet alleen het resultaat, draagt reukwerk op naar God.
Er is een soort verhevenheid in dit inzicht: gewone handelingen, als ze met hart en aandacht worden uitgevoerd, verliezen hun alledaagse karakter en worden heilig. Zo wordt leven zelf liturgie: elke daad, hoe klein, kan een opstijgende rookwolk zijn die God behaagt.
c. Zuiverheid van intentie
De Bijbel legt een nadruk op de zuiverheid van het reukwerk: het mocht niet vermengd worden met iets onreins of alledaags. In mijn leven geldt iets soortgelijks. Alle gewone handelingen, die niet verbonden zijn aan mijn gaven en talenten worden een dissonant. Alles wat gericht is op succes, roem of erkenning is een onaangename geur. Het gaat om de intentie achter mijn handelen: Wat en voor Wie stijgt het op?
Elke oefening in een talent, elke handeling van zorg of creatie, vraagt innerlijke zuiverheid: is dit de bedoeling voor mij? Zónder dat wordt het slechts werk of moeite, een onaangename geur; mét dat bewustzijn wordt het een geurend offer, een opstijgende wolk van dankbaarheid.
Het vraagt ook nederigheid: accepteren dat niet alles groots lijkt, dat gaven klein of niet de moeite waard kunnen zijn in menselijke ogen, maar groot in Gods ogen. Zuiverheid betekent: trouw blijven, trouw aan het hart van wat gegeven is, en niet afleiden door vergelijkingen of oordeel van anderen!
d. De blijvende geur
In Openbaring 8:4 zien we een prachtig beeld: de rook van het reukwerk stijgt op voor God, samen met de gebeden van de heiligen. Wat eenmaal opgestegen is, verdwijnt niet. Zo is het ook met het leven dat wij op deze manier inzetten.
Alles wat in liefde en toewijding wordt aangeboden van mijn gaven en talenten, blijft bestaan in Gods herinnering. Onze inspanning, ons oefenen, ons scheppen en dienen — het wordt opgenomen in de eeuwige werkelijkheid. Wat op aarde vluchtig lijkt, krijgt een hemelse dimensie. Het blijft reukwerk, ook als wij er niet meer zijn.
Dat besef verandert alles: dan wordt het leven een constante beweging van offer en ontvangen, een ademhaling tussen het aardse en het hemelse. Mijn gaven en talenten zijn geen tijdelijke middelen, een voortdurende ontwikkeling en daarmee een voortdurende opstijgende geur die mijn bestaan overstijgt en Gods aangezicht behaagt.
In dit beeld smelten reukwerk en gaven samen. Het is niet langer “ik die presteer” of “ik die offer,” maar een leven waarin alles wat ik ben en doe, doordrenkt is van Christus (Liefde, Licht en Wijsheid) ontwaken in mij — zodat mijn leven als een geurend offer kan opstijgen voor God.
Leven in het teken van geur – Praktische, dagelijkse spiritualiteit
Leven wordt zo een voortdurende oefening in aanwezigheid: het besef dat alles wat ik doe, geur kan dragen, als het de bedoeling is dat ík het doe.
Persoonlijke ontwikkeling als dagelijkse liturgie
Discipline en devotie horen bij elkaar als lichaam en adem. Discipline zonder devotie wordt dor en mechanisch; devotie zonder discipline blijft vluchtig en ongericht.
Wanneer ik mijn talenten ontwikkel, oefen, verfijn, mag dat met die twee woorden in mijn hart: trouw en liefde. Dan wordt studeren, werken, oefenen, zorgen of scheppen een vorm van dagelijks reukwerk. Dat is ook intens mijn Persoonlijke Ontwikkelingsproces gaan, om zo alles wat niet van mij is, los te laten, om alles wat mij belemmert in mijn gegeven gaven en talenten te ontwikkelen, uit de weg te halen.
Ik hoef niet te wachten op grote kansen of bijzondere roepingen — de heiligheid ligt in het NU, in de aandacht waarmee ik het gewone aanraak.
Elke dag kan ik vragen: Hoe kan ik vandaag het beste in mijzelf laten opstijgen? Doe ik vandaag wat vandaag van mij gevraagd wordt?
Misschien door zorgvuldig te werken. Misschien door schoonheid te scheppen of stilte te bewaren.
Zo wordt ontwikkeling geen prestatie, maar een gebed in beweging.
Stilte en gebed – het aansteken van het reukwerk
In de tabernakel begon het reukoffer met vuur. In mijn leven begint het met stilte.
Elke ochtend, of elk moment dat ik mij toewend tot God, kan ik het “reukwerk” van mijn dag aansteken: een kort gebed, een diepe buiging, een herinnering dat ik niet uit mijzelf leef.
Die stilte hoeft niet lang te duren; het is een innerlijke ruimte waarin Christus kan ontwaken. Daar, in dat korte ogenblik van aandacht, begint de dag als een heilige handeling.
Het gebed wordt dan geen plicht, maar een aansteken van bewustzijn: Heer, wat ik vandaag doe, laat het de bedoeling zijn.
Dankbaarheid als geurdrager
Dankbaarheid is misschien wel de subtielste, maar krachtigste geur van allemaal. Ze verzacht harde inspanning, tilt gewone taken op tot lofzang, en maakt het hart licht.
Wanneer ik oefen, werk of dien met dankbaarheid, verandert de toon van alles. Het gaat niet meer om wat ik nog niet kan of wat ontbreekt, maar om wat gegeven is.
Dankbaarheid is de geurdrager van het reukwerk: ze vermengt zich met alles, zonder zichzelf op te dringen. Ze maakt zelfs moeilijke dagen draaglijk, want ze herinnert me eraan dat ook pijn, twijfel of wachten kunnen bijdragen aan de geur die opstijgt.
Zo wordt zelfs het onvolmaakte niet afgewezen, maar opgenomen in het grotere geheel van genade. Alles wat door liefde wordt aangeraakt, krijgt geur.
Reflectie in geur en genade
Aan het einde van de dag, wanneer de stilte terugkeert en het reukwerk van mijn werk is opgegaan, stel ik mezelf soms drie vragen:
– Wat heb ik ontvangen?
Waarin heb ik vandaag iets van genade herkend — een kans, een ontmoeting, een inzicht, een moment van schoonheid?
– Wat is nog onontvouwd?
Welke gave, welk verlangen wacht nog op mijn aandacht? Wat in mij vraagt om ontwikkeling of verzorging?
– Wat mag door het vuur van liefde heengaan?
Welke ervaringen, zorgen, angsten of mislukkingen mogen in Gods vuur van liefde getransformeerd worden tot iets geurig en goed? Wat ben ik vandaag uit de weg gegaan en had ik wel moeten doen? Wat heb ik vandaag gedaan, wat ik niet had moeten doen?
Deze vragen helpen me om mijn dagen niet te meten in succes, maar in overgave. Ze herinneren me eraan dat niets verloren gaat wat in liefde wordt gebracht.
Zo wordt het leven zelf tot een altaar, het dagelijks ritme tot mijn vorm van eredienst.
Elke dag begint met de vonk van aandacht en eindigt met de geur van dankbaarheid.
En zo hoop ik, stap voor stap, dat mijn leven — met al zijn arbeid, stilte en groei — een voortdurende wolk van reukwerk mag zijn, opstijgend voor Gods aangezicht.
De geur van het einde
Soms stel ik me het moment van sterven voor als het uitdoven van een dag. Niet als een plotselinge duisternis, maar als een langzaam vervagend licht waarin de geur van wat geweest is nog blijft hangen. De geur van werk, van woorden, van liefde en zoeken. Als het reukwerk dat opbrandt tot het laatste korreltje en dan in stilte blijft zweven.
Wanneer mijn leven ten einde loopt, hoop ik dat er iets achterblijft — niet in stenen, niet in woorden, maar in geur. De geur van dankbaarheid, van trouw, van het oefenen in liefde. Misschien zal het voor mensen nauwelijks waarneembaar zijn, maar voor God herkenbaar: een geur die Hem herinnert aan het leven dat Hij zelf in mij heeft gelegd.
In de tempel van mijn dagen heb ik geprobeerd mijn gaven te ontwikkelen als reukwerk, mijn talenten niet te verbergen maar te ontsteken, zodat ik deed waar ik vanaf de grondleggein der wereld voor geroepen ben. Niet uit trots, maar uit eerbied. Niet om applaus, maar om vreugde te brengen aan Degene die ze mij toevertrouwde.
Want uiteindelijk is alles wat ik ben, alles wat ik heb gedaan of nagelaten, een enkel gebed geworden: “Christus, ontwaak in mij.”
Wanneer dat gebed vervuld wordt, wanneer Zijn leven in mij volledig ademhaalt, dan is de cirkel rond. Dan is het reukwerk voltooid: wat van Hem kwam, keert naar Hem terug, getransformeerd door Liefde, geheiligd door adem en tijd, en daarin de (soms harde) lessen van het leven.
Misschien is dat het geheim van sterven: dat het geen einde is, maar de laatste opstijging.
Wat verteerd is in toewijding, blijft bestaan als geur.
Wat gegeven is in liefde, verdwijnt niet, maar wordt opgenomen in Gods eeuwige herinnering.
En dan, aan de overzijde, zal ik mogen neerleggen wat ik in dit leven heb mogen ontwikkelen — mijn gaven, mijn talenten, mijn liefde — niet als bezit, maar als offer.
Een stille wolk van dankbaarheid, opstijgend voor Zijn aangezicht.
“Laat mijn leven voor Uw aangezicht zijn als reukwerk,
het opheffen van mijn handen als het avondoffer.”
(Psalm 141:2)
LEES VERDER: het-gaat-niet-om-de-ander-het-gaat-om-mij/


