De schaduw van het goede
Over het verlies van het geheel – de zachte kracht van het onvolmaakte
We leven in een tijd die zichzelf graag als bewust en moreel beschouwt. Een tijd die denkt de vrijheid van keuzes te hebben en het kwade als een op zichzelf staand item te kunnen bestrijden. We willen niemand buitensluiten, niemand kwetsen, niemand meer laten lijden. Onze taal is zorgvuldiger dan ooit, onze wetten proberen elk mogelijk onrecht te voorkomen, en in het publieke debat lijkt de grootste zonde niet langer hypocrisie, maar grijsheid. Wie vandaag nuance zoekt, riskeert al snel te worden aangezien voor iemand zonder moreel kompas. De wereld lijkt verdeeld in kampen van zuiverheid: voor of tegen, dader of slachtoffer, vooruitgang of achterlijkheid.
Het zijn begrijpelijke reflexen. Achter de drang tot zuivering ligt vaak een oprechte wens om te helen wat eeuwenlang gebroken was: vrouwen die door de cyclus van hun lichaam werden onderdrukt, minderheden die systematisch zijn vernederd, mensen die gevangen zaten in dogma’s over wie ze mochten zijn. Maar juist in die strijd voor rechtvaardigheid sluipt een nieuw gevaar binnen: dat van het excessen-denken. We bestrijden de uitersten van het verleden door zelf in een ander uiterste te belanden. Het uitsluiten van de zwarte kant van de dualiteit: het is goed of fout; het is donker of licht. De maakbaarheid van het goede leven voor de mens, de natuur en het leven.
In de psychologie noemen we dat splitsing: het onvermogen om tegenstellingen te verdragen. Het goede moet zuiver zijn, het kwade volledig worden uitgebannen. Jung zag dit als een van de grootste gevaren van de moderne mens: de neiging om het kwaad buiten zichzelf te plaatsen, in plaats van het als deel van het geheel te erkennen. “Wat we verdringen,” schreef hij, “komt via de achterdeur terug, vaak in een groteskere vorm.”
Wanneer we een maatschappelijk exces bestrijden zonder het geheel te zien waaruit het voortkomt, riskeren we dat we het kind met het badwater weggooien. We verwerpen niet enkel de schaduw, maar ook de rijkdom, de symboliek, de diepere lagen van betekenis die in oude tradities, rollen of gebruiken besloten liggen. We kijken naar de uitingsvormen en onderzoeken niet meer het grotere geheel.
Neem bijvoorbeeld het debat over reformatorische opvattingen rond seksualiteit. Wanneer iemand zegt dat binnen zijn geloof homoseksualiteit als zondig wordt beschouwd, volgt vaak directe veroordeling: dat is discriminerend, achterhaald, schadelijk. En dat is het — maar als we die overtuiging simpelweg verbieden of wegzetten als “fout”, doen we iets anders ook: we sluiten een hele cultuur af van gesprek, geschiedenis, context. We vergeten dat er onder die overtuiging een eeuwenoude structuur van zingeving schuilgaat, een bedding waarin mensen betekenis, gemeenschap en oriëntatie vinden.
Carl Jung zegt dat niemand slechts individu is. We zijn knopen in een web van betekenissen: gezin, familie, cultuur, volk, aarde. Wie één draad doorknipt, voelt dat het geheel mee trilt. Onze identiteit bestaat niet uit losse keuzes, maar uit gelaagde bindingen — symbolisch, emotioneel, historisch. Als we die negeren in de naam van vrijheid of gelijkheid, raken we niet alleen ontworteld, maar verstoren we een belangrijk evenwicht waarin dualiteiten een geheel vormen.
Een vergelijkbare verschuiving zie je in de omgang met het lichaam. Het draagmoederschap, de kunstmatige baarmoeder, het verlangen om zwangerschap en geboorte te optimaliseren of zelfs uit te besteden — allemaal uit zorg en compassie: minder pijn, meer controle, beter voor de gezondheid. Maar onbedoeld dreigt ook hier iets wezenlijks verloren te gaan. De zwangerschap is niet alleen een fysiologisch proces, maar ook een symbolisch en psychologisch gebeuren. Het is een rite die de vrouw én de toekomstige ouder maakt tot drager van leven — letterlijk, maar ook archetypisch. Wanneer we dit proces reduceren tot een technische mogelijkheid of ongemak dat kan worden uitbesteed, snijden we een laag van betekenis af die eeuwenlang de menselijke ervaring van voortplanting heeft gevormd.
Het gaat niet om een pleidooi tegen vooruitgang of tegen emancipatie, maar om een waarschuwing tegen de illusie van zuiverheid, van uitsluiting van pijn, van alles naar de hand kunntn zetten. De gedachte dat we het menselijk bestaan kunnen ontdoen van alles wat ongemakkelijk, dubbelzinnig of pijnlijk is. Jung noemde dat de “inflatie van het bewustzijn”: het idee dat we via rationeel inzicht en morele helderheid het onbewuste kunnen overwinnen. Maar wie het onbewuste wil uitbannen, wordt erdoor overspoeld.
We zien het overal terug: in de discussies over gender, religie, identiteit, technologie, natuur. Steeds opnieuw proberen we de wereld te herstructureren volgens een zuivere logica — alsof er een moreel algoritme bestaat dat kan bepalen wat goed en fout is, wie recht heeft op erkenning, welke gevoelens legitiem zijn. En telkens opnieuw blijkt dat de werkelijkheid zich daartegen verzet. Niet omdat mensen per se slecht zijn, maar omdat de werkelijkheid niet zuiver is. Ze is gelaagd, ambivalent, vol paradoxen.
De neiging om te zuiveren is begrijpelijk: het komt voort uit pijn, uit de wens om eindelijk vrij te zijn van wat ooit verstikkend was. Maar vrijheid die geen bedding heeft in geschiedenis of symboliek, verwordt tot gewichtloosheid. Verword tot een technocratische maatschappij, waar er steeds meer regels komen, om het kwade uit te sluiten en het goede naar de hand te kunnen zetten. Als we elke vorm van culturele structuur wantrouwen, verliezen we ook de oriëntatie die die structuren ooit boden. Wat overblijft is een individu dat alles zelf moet bepalen, maar nergens meer thuis is. Dat gevangen zit in de kerker van het goede.
Jung spreekt in dit verband over het verlies van verbondenheid met de lagen van de psyche. Wanneer we tradities, rituelen en morele structuren loslaten zonder ze te doorgronden, verdwijnen ook de beelden en verhalen die onze innerlijke wereld ordenen. Dan ontstaat een leegte die we proberen te vullen met meningen, beleid, beleidstaal, regels. We vervangen symboliek door protocollen.
Misschien is dat de kern van de crisis van deze tijd: niet dat we te weinig moreel bewust zijn, maar dat we het morele verwarren met het zuivere. We willen goed zijn zonder schaduw, vrij zijn zonder binding, leven zonder pijn. Maar mens-zijn is precies het tegenovergestelde: het vraagt dat we leren leven met onze schaduw, met de ander, met het onvolmaakte geheel dat nooit volledig te zuiveren valt.
Daarom is het kind en het badwater zo’n krachtig beeld. Het kind staat voor de levende kern — dat wat kwetsbaar, maar wezenlijk is. Het badwater symboliseert het omhulsel, de context, de traditie of structuur waarin dat kind leeft. Wanneer we alleen het vuil willen wegspoelen, maar vergeten te kijken wat er in het water drijft, verliezen we het kind zelf uit het oog.
De taak van onze tijd is misschien niet om zuiver te worden, maar om te leren verduren. Om te leren zien dat goed en kwaad, vooruitgang en behoud, lichaam en geest, individu en gemeenschap niet tegenover elkaar staan, maar elkaar vormen en doordringen. Dat is geen comfortabele waarheid, maar wel een bevrijdende. Want pas als we het geheel durven zien, kunnen we werkelijk veranderen — niet door uit te wissen, maar door te integreren.

De schaduw van het goede in tijden van morele zuiverheid
We leven, zoals Carl Jung het zou zeggen, in een tijd van collectieve ontworteling. Onze moraal is vloeibaar geworden, maar niet per se dieper. Waar we vroeger vastzaten in rigide structuren van religie, traditie of klasse, bewegen we ons nu vrijer — maar ook losser. De moderne mens is niet langer een kind van zijn cultuur, maar een consument van zijn eigen betekenissen. We kiezen overtuigingen zoals we kleding kiezen: passend bij het moment, bij het zelfbeeld dat we vandaag willen uitdragen.
Dat klinkt als vrijheid, maar het is een vrijheid zonder fundament. We zijn voortdurend bezig met het schoonmaken van de spiegel — die moet helder zijn, vlekkeloos, moreel transparant — terwijl we vergeten dat een spiegel die niets meer weerspiegelt uiteindelijk leeg wordt.
Het mechanisme van morele zuivering
Wat gebeurt er psychologisch wanneer een samenleving in de ban raakt van morele zuiverheid? Jung zou zeggen: het collectieve bewustzijn wordt overspoeld door zijn eigen schaduw.
De schaduw is dat deel van de psyche waarin we alles bewaren wat we niet willen zien van onszelf: woede, jaloezie, angst, oordelen, maar ook onze instinctieve driften en onze gehechtheid aan macht of traditie. Individueel kennen we dat proces — we projecteren onze schaduw op anderen om het niet in onszelf te hoeven zien. Collectief werkt het precies zo: we benoemen groepen of ideeën als “het probleem” om het gevoel te hebben dat we zelf vrij en zuiver zijn.
Vandaag zien we dat in talloze gedaanten. De ene kant projecteert haar schaduw op “de wokeness”, de ander op “de conservatieven”. Maar beide kampen doen hetzelfde: ze externaliseren het kwaad. Morele zuivering is in die zin altijd ook een vorm van zelfbedrog: door het kwaad te verplaatsen, kunnen we onszelf als goed blijven ervaren.
Jung wijst erop dat deze neiging voortkomt uit een verlies van innerlijke dialoog. In plaats van de tegenstellingen in onszelf te doorleven, maken we ze politiek. We voeren innerlijke strijd via maatschappelijke polarisatie. Dat maakt het debat steeds feller, maar ook steeds armer.
De reductie van complexiteit
De moderne mens is moe van ambiguïteit. We hebben behoefte aan duidelijkheid, aan posities. In het digitale tijdperk is nuance niet efficiënt: algoritmes belonen stelligheid, verontwaardiging, morele helderheid. Maar wat in het publieke debat vaak ontbreekt, is het vermogen om paradoxen te verdragen.
In werkelijkheid is elk menselijk vraagstuk — van identiteit tot technologie, van religie tot vrijheid — veel complexer, veel groter, veel indrukwekkender dan ons bewustzijn aankan. We willen orde, maar het leven is ambivalent. We willen waarheid, maar de werkelijkheid is gelaagd.
Wanneer we die complexiteit niet meer verdragen, grijpen we naar versimpeling. Dat is het moment waarop ethiek verandert in ideologie. Waar we niet langer luisteren, maar zuiveren. In die zin lijkt onze tijd op een seculiere versie van religieuze inquisitie: niet langer geleid door dogma’s van God, maar door dogma’s van goedheid.
Het tragische is dat de morele intentie vaak oprecht is. Mensen die strijden voor inclusie, rechtvaardigheid of gelijkheid doen dat vanuit compassie. Maar zodra compassie zich losmaakt van zelfreflectie (!), wordt ze destructief. De Franse filosoof Pascal Bruckner noemde dat “de tirannie van het goede”: de neiging om in naam van het juiste het menselijke te vernietigen. Daar zijn vele voorbeelden van in onze geschiedenis.
Het verlies van symboliek
Een ander gevolg van morele zuivering is het verlies van symbolische diepte. Jung zag de moderne tijd als een periode van onttovering: we hebben onze mythen ontmanteld, onze rituelen gerationaliseerd, onze religies gedeconstrueerd. Wat overbleef is een wereld die wel helder is, maar niet meer heilig. Het is een versimpeling van de werkelijkheid en de illusie dat we in staat zijn met de techniek alles te doorgronden en weten.
Maar zonder symboliek verliezen we de taal waarmee we onze innerlijke werkelijkheid kunnen duiden. In de symbolische orde hebben pijn, lijden en ambivalentie een plek: ze maken deel uit van een groter verhaal. In de moderne orde zijn het storingen die opgelost moeten worden. En als het kwade is bestreden, bevinden we ons in de illusie van het paradijs.
Neem de zwangerschap. Eeuwenlang werd de pijn van de bevalling gezien als een grenservaring, een moment van overgave aan iets groters. Vandaag proberen we die ervaring te rationaliseren, te optimaliseren, te controleren. We willen geboorte zonder barensnood, leven zonder lijden, groei zonder strijd. Maar daarmee verdwijnt ook de transformatie — de psychologische en spirituele dimensie van wat het betekent om leven te dragen. We blijven steken in de banaliteit van het kind dat op zíjn tijd de borst wil of net zo lang krijst totdat zijn broek verschoont is.
De symboliek van lijden is uit ons vocabulaire verdwenen. En dat is niet zonder gevolgen: zonder symbolisch kader verliezen we ook onze veerkracht. Alles wat pijn doet, lijkt zinloos; alles wat niet past in onze categorieën, wordt ervaren als bedreiging.
De onzichtbare prijs van ontbinding
De socioloog Zygmunt Bauman noemde de moderne conditie “vloeibare moderniteit”: alles is flexibel, veranderlijk, oplosbaar. Maar wat vloeibaar is, kan ook geen vorm vasthouden.
De prijs van voortdurende zuivering is dat er steeds minder overblijft om ons aan te hechten. We zijn bevrijd van onderdrukking, maar ook van verbondenheid. Vrij van schuld, maar ook van betekenis.
Dat geldt niet alleen op maatschappelijk niveau, maar ook innerlijk. Want wie zijn eigen schaduw niet wil zien, leeft in fragmenten. We verliezen de eenheid van de ziel — die subtiele balans tussen licht en donker, orde en chaos, zelf en ander.
Daarom voelen zoveel mensen zich vandaag “vrij, maar leeg”. We hebben de muren afgebroken, maar geen huis teruggebouwd. We hebben het badwater weggegoten, en zijn nu het kind (het wezenlijke) verloren — koud, kwetsbaar, zonder bedding.
De noodzaak van pijn
Elke vorm van groei vraagt een offer. Dat is een wetmatigheid die we in de psychologie, de biologie en zelfs de mythologie terugvinden. In de natuur bestaat geen ontwikkeling zonder spanning: een zaad dat ontkiemt, moet zijn harde schil openbreken; een rups sterft als rups om vlinder te worden. Wat in de natuur vanzelfsprekend is, ervaren wij als mensen vaak als onrecht. We willen groeien, maar niet breken. We willen veranderen, maar zonder verlies.
Toch is pijn precies datgene wat ons dwingt tot bewustwording. Jung zag pijn als een boodschapper van de ziel: het moment waarop het bewuste en het onbewuste elkaar raken. Waar het oude niet meer werkt, maar het nieuwe zich nog niet heeft gevormd, ontstaat een tussenruimte — de plek waar transformatie mogelijk is. Wie die ruimte vermijdt, blijft gevangen in herhaling.
In onze cultuur hebben we pijn steeds meer gemedicaliseerd of gemoraliseerd. We beschouwen het als fout of zinloos, iets wat verholpen of weggewerkt moet worden. Lijden is iets voor wie gefaald heeft. Maar juist die houding maakt dat we niet meer leren van wat pijn ons probeert te vertellen. We zien pijn als obstakel, niet als richtingaanwijzer.
Jung zegt ergens: “Ontwikkeling betekent altijd dat iets sterft.” Dat sterven kan subtiel zijn — een overtuiging, een zelfbeeld, een illusie — maar het is onvermijdelijk. Wie zich daaraan onttrekt, verstart. En verstrakking is in wezen een vorm van verval. Want waar niets meer mag breken, kan ook niets meer groeien.
Als we pijn vermijden, doen we niet alleen onszelf tekort, maar ook de samenleving. Want een cultuur die lijden niet kan verdragen, zal zichzelf voortdurend verdoven of zuiveren. Ze zal het ongemak projecteren op anderen: “zij zijn het probleem”, “zij zijn fout”, “zij veroorzaken pijn.” Maar de pijn die niet doorleefd wordt, zoekt altijd een uitweg. Soms in vijanddenken, soms in cynisme, soms in verlamming.
De paradox is dat juist in het toelaten van pijn de mogelijkheid tot heling schuilt. Niet omdat pijn op zichzelf verheven is, maar omdat ze ons confronteert met wat we anders niet onder ogen zouden zien. Ze breekt de muur van zekerheden open, zodat iets nieuws kan ontstaan.
Wie dat begrijpt, ziet ook dat morele zuivering — de drang om alle pijn, schuld en schaduw uit te bannen — een vreselijke vorm van stagnatie is. Ontwikkeling vraagt het tegenovergestelde: het vermogen om te sterven aan wat niet langer klopt, om te leren dragen wat nog geen oplossing heeft, en om te vertrouwen dat iets nieuws zich zal vormen in de leegte die overblijft.
Waarom afwijzing niet helend is
Wanneer we een overtuiging of een groep mensen enkel bestrijden, creëren we vaak het tegenovergestelde van heling. Afwijzing voelt misschien rechtvaardig: we maken duidelijk wat wel en niet kan, we markeren grenzen. Maar juist daar schuilt het gevaar. Afwijzing sluit uit (!), terwijl nieuwsgierigheid openzet; het verhardt, waar onderzoek en dialoog kunnen verzachten.
Neem het voorbeeld van reformatorische mensen die homoseksualiteit afwijzen. Het lijkt vanzelfsprekend om zo’n houding te bestrijden — en toch blijft het probleem bestaan zolang we hun onderliggende waarden en context negeren. Hun overtuigingen zijn niet louter wreedheid; ze zijn geworteld in een eeuwenoude structuur van zingeving, ritueel en cultuur. Wie dat aspect van die structuur vernietigt of uitsluitend veroordeelt, tast niet alleen hun mening aan, maar raakt ook hun identiteit, hun psychologische basis. Het resultaat is verharding, defensiviteit en vaak een versterking van het exact gedrag dat we willen tegengaan.
Afwijzing richt zich op het uiterlijke, op het zichtbare gedrag of de uitgesproken overtuiging, maar laat de diepere menselijke motieven onaangeroerd. Terwijl heling vraagt om erkenning van die motieven, vraagt om inzicht in de angsten, verlangens en waarden die eraan ten grondslag liggen. Het vermijden daarvan, of het simpelweg veroordelen, produceert een vicieuze cirkel: het versterkt uitsluiting, ontkoppelt mensen van hun cultuur en creëert nieuwe spanning, zowel individueel als collectief.
Maar dit mechanisme van afwijzing is geen monopolie van “oude” overtuigingen. Ook in progressieve of woke kringen zien we hetzelfde fenomeen. Wie de norm van inclusie en rechtvaardigheid tot het hoogste goed verheft en als maatstaf van morele superioriteit hanteert, sluit onbedoeld degenen uit die de norm van ‘anders zijn’ niet kunnen naleven of die andere perspectieven hebben. Door het uitzonderlijke tot het beste te bestempelen, ontstaat een subtiele, maar krachtige uitsluiting van het ‘gewone’. Het streven naar gelijkheid kan zo verworden tot moraliserende dogmatiek: niet langer gaat het om begrip, maar om morele zuivering.
In psychologische termen is dit een klassiek voorbeeld van projectie: we zien het kwaad in de ander en proberen het uit te bannen, terwijl het onszelf juist confronteert met onze eigen schaduw. Afwijzing, hoe nobel ook bedoeld, lost niets op; het verschuift alleen de pijn en vergroot de afstand tussen mensen. De echte heling begint pas wanneer we bereid zijn het onbekende te onderzoeken, het ongemak te verdragen en te erkennen dat verandering altijd een proces van gezamenlijk leren is, niet van opleggen of uitwissen.
Naar integratie: het leren verdragen van het onvolmaakte
Wat is het alternatief voor morele zuivering? Niet relativisme — dat zou slechts de andere kant van dezelfde munt zijn — maar integratie.
Integratie betekent: het erkennen van de schaduw als onderdeel van het geheel. Het vraagt de moed om te blijven kijken naar dat wat ongemakkelijk is, zonder het te veroordelen of te romantiseren.
In een Jungiaanse zin is integratie een psychologisch proces, maar ook een cultureel: het vermogen van een samenleving om haar tegenstellingen te dragen zonder zichzelf te verliezen.
Dat begint met taal. Met woorden die niet enkel oordelen, maar verhelderen. Met gesprekken die niet meteen willen zuiveren, maar willen begrijpen. Met onderwijs dat complexiteit leert verdragen in plaats van het te vermijden. Dat nieuwsgierigheid beloont en weten in twijfel trekt.
We kunnen leren denken in paradoxen: dat vrijheid niet het tegendeel is van verbondenheid, maar haar vervulling. Dat vooruitgang niet betekent dat we het verleden moeten uitwissen, maar dat we het moeten doorgronden. Dat pijn niet het einde is van geluk, maar de diepte waarin betekenis wortelt.
Jung benadrukt dat groei pas mogelijk wordt wanneer we onze wortels erkennen. Een boom die zijn aarde afwijst omdat die modderig is, zal geen vrucht dragen. Het zaad dat niet in de aarde wil sterven, zal geen vruchtdragen. Zo is het ook met cultuur: we kunnen haar niet vernieuwen als we haar waarde ontkennen.
Een ethiek van het geheel
De uitdaging van onze tijd is niet om moreel zuiver te worden, maar om ethisch volwassen te worden. Dat betekent dat we niet langer streven naar het vermijden van het kwaad, maar naar het verstaan ervan.
Ethische volwassenheid vraagt om tragisch bewustzijn: het besef dat elk goed iets kost, dat elke keuze verlies impliceert, dat het mens-zijn per definitie onvolmaakt is.
Misschien ligt daarin juist de hoop. Want wie het onvolmaakte kan omarmen, wordt milder. In plaats van te zuiveren, gaat hij verzorgen. In plaats van te bestrijden, te begrijpen.
De Griekse filosoof Heraclitus schreef al: “Het pad omhoog en omlaag is één en hetzelfde.” Zo is het ook met morele groei: we stijgen pas, als we ook durven afdalen — in onze schaduw, in onze geschiedenis, in de tegenstrijdigheden die we liever niet zien.
Kortom: Het kind en het badwater — dat beeld blijft resoneren. Het kind is dat wat leeft, beweegt, groeit. Het badwater is de context, de cultuur, de bedding die het draagt. Wanneer we te hard schrobben uit angst voor vuil, verliezen we wat leeft.
Onze tijd heeft nood aan herverbinding — niet aan zuivering. Aan symbolische verbeelding — niet aan technologische beheersing. Aan psychologische diepte — niet aan morele oppervlakkigheid.
Misschien begint die vernieuwing heel klein: in de bereidheid om te luisteren naar wat we liever niet horen, in het toelaten van tegenstrijdigheid, in het erkennen dat goedheid nooit zuiver is, in het weten dat onze kennis altijd te kort schiet.
Want het echte kwaad is niet dat we fouten maken, maar dat we weigeren om te leren van de schaduw die die fouten werpt.
Pas als we het geheel durven zien, kan het wezenlijke opnieuw ademen en tot wasdom komen.
LEES VERDER: technocratie-is-ondermijning-van-de-natuurwetten/