De domme man die alles ziet, maar zichzelf niet vindt
Over hoe hoogbegaafdheid soms niet herkend wordt – en levenslang misverstaan blijft
In mijn werk, als coach van hoogbegaafden, kom ik het nog te vaak tegen: mensen die in hun jeugd als “dom” of “traag” zijn bestempeld, terwijl ze in werkelijkheid een rijke, diepe innerlijke wereld hebben. Ze zijn verkeerd getest, verkeerd begrepen, verkeerd gespiegeld.
Soms begint het al op de basisschool.
Een kind dat stil is, dromerig, langzaam lijkt. Een kind dat niet goed meekomt, niet uitblinkt in taal of rekenen. En dan komt er een test.
De uitslag: een IQ van 70, 80, misschien 90.
Vanaf dat moment verandert alles.
Het kind wordt ingedeeld in een hokje waar het nooit thuishoorde.
De verwachtingen zakken. De begeleiding verschraalt. Men kijkt naar het kind met medelijden. En langzaam verdwijnt het vertrouwen — bij de school, bij de ouders, en uiteindelijk bij het kind zelf.
Maar als je even verder kijkt, zie je iets anders.
Je ziet ogen die niet leeg zijn, maar intens.
Je merkt dat dit kind observeert in plaats van participeert.
Je voelt dat er meer leeft — een wijsheid, een gevoeligheid, een diepte die niet past in een standaardtest.
Sommige kinderen begrijpen de wereld beter dan ze de letters lezen.
Een verkeerde inschatting kan een leven lang doorwerken. Want wie als kind hoort dat hij “niet slim genoeg” is, leert niet op zichzelf te vertrouwen.
Hij leert niet te kiezen, niet te handelen, niet te durven.
Hij leert zich klein te houden — of te vechten tegen alles wat hem klein maakt.
En toch: dat vuur, dat bewustzijn, dat scherpe waarnemen… het verdwijnt niet.
Het verandert alleen van vorm.
Ruben
Ruben (45) is zo iemand.
Hij werkt als zelfstandig monteur in de technische dienst. Niet in loondienst meer — hij werd onterecht ontslagen.
Ruben was een nakomertje, groeide op als de jongste van zeven kinderen, met twee tweelingen boven hem. In dit drukke gezin werd veel voor hem gedaan: oudere broers en zussen regelden alles. Hij hoefde zelf nooit initiatief te nemen. Wat begon als zorgzaamheid, werd ongemerkt een vorm van ontneming: hij leerde niet zelf kiezen, niet zelf sturen, niet vallen en weer opstaan.
Op school liep hij vast. Lezen en schrijven gingen moeizaam. Hij werd getest, kreeg een laag IQ toegewezen, en verdween uit het zicht van wat men “intelligentie” noemt, en daarmee werd hem het zicht op spiegelbeelden ontnomen.
Maar hij zag meer, al wist hij dat niet. Hij begreep mensen zonder dat ze iets zeiden. Zag wat er niet klopte. Doorzag patronen, bedoelingen, structuren.
Die scherpte was een gave — maar werd een grote last.
De monteur die te goed werkte
Ruben werkt het liefst alleen.
Niet omdat hij asociaal is, maar omdat hij het niet verdragen kan als mensen half werk doen, de kantjes er vanaf lopen en oneerlijk zijn: ja-zeggen en nee-doen. Hij ziet dat en voelt dat. Hij ziet ook direct wanneer iets scheef zit — letterlijk en figuurlijk.
Hij repareert niet alleen het defect, maar onderzoekt waaróm het stukging en pakt dat aan.
Terwijl collega’s snel iets “werkend” maken, ziet Ruben dat het probleem dieper ligt: in verkeerde afstellingen, slecht onderhoud, verkeerde keuzes in het ontwerp.
En waar zijn collega’s zeggen: “klaar is klaar”, zegt Ruben: “maar dit blijft fout gaan als we de oorzaak niet aanpakken.”
Dus werkt hij door. In zijn eigen tijd. Onbetaald.
Omdat hij niet anders kan: “Ik kan er gewoon niet tegen als ik weet dat het niet klopt,” zegt hij. “Dan blijft het in m’n hoofd draaien tot ik het goed heb gemaakt.”
Het leverde hem conflicten op.
Collega’s voelden zich bekritiseerd — wat in zekere zin ook zo was. Ruben noemde hun werk vaak “broddelwerk”.
Zijn leidinggevenden vonden hem traag, koppig, lastig. Uiteindelijk werd hij ontslagen.
Zijn werk was te goed, te traag, te duur.
Nu wordt hij ingehuurd door dezelfde bedrijven die hem ooit niet wilden hebben.
Klanten vragen specifiek naar hem: de monteur die écht oplost, niet alleen repareert.
Hij levert perfect werk af, voor het laagste tarief, want hij heeft geen diploma’s. ‘Ik doe maar wat. Ik probeer maar wat. Meer willen ze toch niet betalen.’
Hij zou schatrijk kunnen zijn, als hij voor zichzelf zou opkomen.
Maar geld interesseert hem nauwelijks. Wat hem drijft, is: dat het klopt.
Hij wordt er depressief van. Wat is dit voor wereld? Hij had er zoveel mooier uit kunnen zijn, als die daarboven met die dure auto’s en dat veel geld hun verantwoordelijkheid nemen. Wat zijn dat voor werknemers, die zo de kantjes er vanaf lopen en hun hand ophouden om geld te krijgen? Wat is dat voor overheid die zoveel belasting vraagt, terwijl ik dag en nacht moet werken?
Om het onrecht vol te houden, krijgt Ruben pilletjes van de dokter. Het helpt hem iets: klein beetje beter slapen, klein beetje minder de dingen aantrekken, klein beetje minder voelen en nog net niet stoned zijn.
Het moment van erkenning – als alles ineens klopt (en dat ondraaglijk is)
Wanneer iemand als Ruben eindelijk werkelijk gezien wordt en daardoor zichzelf ziet, volgt er níet onmiddellijk rust. Integendeel: de depressie verdiept zich.
“Dus ik bén niet gek? Dus het klopt, dat mensen de kantjes eraf lopen, dat systemen krom zijn, dat niemand verantwoordelijkheid lijkt te nemen?” en: “Wil ik wel in zo’n wereld leven?”
Dat is geen bevrijding, maar een bevestiging van zijn diepste angst: de wereld is inderdaad niet eerlijk en niet zuiver en ík wil eerlijk en zuiver leven!
Hij heeft altijd gedacht dat het probleem in hém zat — dat hij te gevoelig, te moeilijk, te traag was.
Maar als blijkt dat hij juist goed ziet wat anderen niet willen zien, dan valt de illusie weg dat er ooit nog een ‘rechtvaardige wereld’ op hem wacht.
En precies daar begint het rouwen.
Ruben lijdt niet aan een depressie omdat hij niets voelt, maar omdat hij té veel voelt — omdat zijn waarneming dieper reikt dan zijn macht.
De Cirkel van Invloed – lijden aan het grotere geheel
Hoogbegaafden als Ruben hebben een enorm ontwikkelde morele radar.
Ze zien niet alleen dat iets stuk is, maar ook waarom.
Ze zien hoe een foutje in een protocol uiteindelijk een machine beschadigt, hoe gemakzucht in een team uiteindelijk onveiligheid creëert, hoe hebzucht bovenin een systeem de werkvloer uitholt.
Ze lijden niet aan het kleine, maar aan het grote geheel, omdat ze altijd (als kind) hebben opgekeken naar anderen.
Ze dragen het leed van de wereld alsof het hun eigen verantwoordelijkheid is. Maar daarin nemen ze niet de juiste maat in: ze worden te klein ingeschat én ze zijn in hun denken te groot, alsof ze God Zelf zijn.
Dat maakt de Cirkel van Invloed — wat kan ik wél, wat niet — zo’n essentieel thema.
Niet als oppervlakkige timemanagementtool, maar als existentieel kader: tot waar reikt mijn verantwoordelijkheid, en waar begint overgave?
Want Ruben probeert de wereld te repareren met zijn handen, terwijl zijn hart langzaam scheurt onder het gewicht van alles wat hij niet kan dragen.
De afschuwelijke pijn van het ‘te lage niveau’
Daar komt nog iets bij: zijn omgeving, zijn werk, het opleidingsniveau waarop hij functioneert.
Ruben bevindt zich dagelijks in contexten waar men niet praat over waarden, verantwoordelijkheid of systeemdenken — maar over uurtarieven, planningen en een borrel.
Zijn diepte botst op hun oppervlakkigheid.
Zijn wijsheid wordt niet gespiegeld, dus ze keert naar binnen.
Dat verklaart zijn cynisme: “Voor alles moet je een diploma hebben. Je kunt niks zonder papiertje, ook al weet je precies hoe het zit.”
En daarin zit iets tragisch.
Want hij kan niet anders dan zien, maar er is geen plek waar dat zien van waarde is.
Zijn scherpte wordt zelfdestructie.
Hij blijft zitten “als Job”, krabt aan zijn zweren en zegt: “Zie je wel, niemand begrijpt het.”
De overgang: van strijd naar richting
Dat is de cruciale drempel.
Hier moet je als coach — voorzichtig, met respect — het gesprek verschuiven.
Niet meer over de wereld die niet klopt, maar over de mens die nog kan kiezen binnen die wereld.
Niet: “laat het los”, maar: “hoe zorg je dat het jou niet vernietigt?”
De vraag wordt: “Als je weet dat de wereld niet rechtvaardig is, hoe kun jij dan zélf rechtvaardig leven — zonder eraan onderdoor te gaan?”
Dat is de verschuiving van strijd naar richting: van tegen iets zijn, naar voor iets staan.
De embodio’s
Wat iemand als Ruben daarbij extra in de weg zit, zijn de onzichtbare innerlijke valkuilen die veel hoogbegaafden delen — de zogenoemde embodio’s, zoals Tessa Kieboom ze noemt. Lees hierover: embodios-van-tessa-kieboom/
Het zijn geen tekortkomingen, maar verankerde reacties die ooit functioneel waren, en nu belemmerend werken.
Ze ontstaan vaak al vroeg, in een wereld die te traag, te oppervlakkig of te weinig spiegeld is.
Bij Ruben zijn er een paar van die embodio’s duidelijk actief: ze versterken zijn gevoel van vervreemding en maken het bijna onmogelijk om zijn waarneming vruchtbaar te maken:

Waarom deze embodiment-patronen schadelijk zijn voor Ruben
– Door “zichzelf als norm te zien” komt hij voortdurend in conflict — met anderen, met systemen, maar ook met zichzelf wanneer hij merkt dat hij niet in zijn eigen norm voldoet.
– De angst of onmogelijkheid om fouten te maken betekent dat zijn perfectionisme zijn vrijheid blokkeert — hij durft misschien niet los te laten of keuzes te maken waarvan hij niet 100 % zeker is.
– De executieve uitdagingen maken dat hij wel kwaliteit levert, maar niet volgens de tempo’s of verwachtingen van zijn omgeving — wat leidt tot de ervaring “traag, lastig, eigenwijs”.
– De weerstand tegen autoriteit of systeem is in zijn geval zowel kracht als valkuil: kracht omdat hij de waarheid van zijn waarneming trouw blijft; valkuil omdat hij daardoor werkrelaties en stabiliteit verliest.
– De neiging tot isolatie betekent dat hij weinig steun krijgt in zijn beleving — niemand die werkelijk ziet wat hij ziet, of die zijn norm aanspreekt zonder hem gelijk te geven of weg te duwen.
Van onrecht naar waarheid
Ruben en de wereld die hem nog moet leren zien
Ruben zal nooit een eenvoudig leven hebben. Zijn scherpte, zijn vermogen om te zien wat anderen ontgaat, zal altijd een tweesnijdend zwaard zijn. Maar het kan geen last meer zijn die hem verteert; het kan een kompas worden dat hem leidt.
Herstel betekent niet dat hij minder ziet of voelt. Integendeel: het betekent dat hij leert zijn waarneming te doseren, niet om zich aan te passen, maar om zijn eigen plek in de wereld met waardigheid in te nemen. Om keuzes te maken die hem voeden in plaats van leegzuigen. Om trouw te blijven aan zijn kennis en gevoel, zonder zichzelf kapot te werken voor een wereld die zijn maatstaven niet kan bevatten.
Zijn strijd tegen onrecht, tegen incompetentie, tegen de hypocrisie van systemen — dat vuur blijft. Maar het vuur wordt nu zijn gids in plaats van zijn folteraar. Hij leert dat hij de wereld niet recht kan maken, maar dat hij wel de waarheid kan dienen waar hij kan. Niet voor de erkenning, niet voor geld, maar voor het simpele, diepe gevoel dat hij doet wat klopt.
En dan rijst de vraag: hoeveel Rubens lopen er rond in onze maatschappij, onzichtbaar, verkeerd begrepen, gevangen tussen hun eigen wijsheid en de beperkingen van hun omgeving? Hoeveel talenten, inzichten en gevoelige waarnemers worden dagelijks klein gehouden door een wereld die te snel of te oppervlakkig is om hen te bevatten?
Misschien is het tijd om te leren zien. Om te luisteren. Om te erkennen dat sommige mensen geen fouten maken; ze maken alleen de wereld zichtbaar in zijn volledigheid — en dat dát misschien wel het grootste geschenk is dat iemand ons kan geven.
De paradox van de onzichtbare hoogbegaafde
Want Ruben is inderdaad geen uitzondering. In mijn praktijk (sinds 2004) kom ik jaarlijks minimaal 1, maar zeker 2 tegen.
Ooit belde een bedrijfarts mij op en zei mij: “waar haal jij het gore lef vandaan om tegen iemand te zeggen, die zijn hele leven al het laagst betaalde baantje bij de gemeente heeft, dat hij hoogbegaafd is. Nu zit hij depressief thuis!” Ik antwoordde: “waar haalt u het lef vandaan om iemand niet te erkennen in wie hij echt is, ook al doet dat pijn!’
Er zijn veel volwassenen die ooit als “beperkt” of “niet leerbaar” werden gezien, maar in werkelijkheid buitengewoon scherp en diepzinnig zijn.
Ze werken vaak in praktische beroepen, waar hun perfectionisme en rechtvaardigheidsgevoel zowel een zegen als een vloek zijn.
Hun wijsheid is niet academisch, maar existentieel.
Ze zien wat klopt en wat niet — in systemen, in mensen, in structuren.
Maar ze hebben nooit geleerd hoe ze die wijsheid kunnen gebruiken zonder eraan onderdoor te gaan.
“Ik vecht met mensen, met onrecht, met regels, met geld, met alles wat krom is,” zegt Ruben.
“Het gaat iets beter met dat pilletje, maar het haalt het niet weg. Ik ben gewoon klaar met al dat gezeik.”
Wat hij nog niet beseft, is dat hij niet vecht tegen de wereld — maar tegen de plek die hij daarin nooit gekregen heeft.
Wat we kunnen leren
Hoogbegaafdheid is geen privilege en geen meetbaar getal.
Het is een manier van waarnemen die soms te diep gaat voor de wereld waarin we leven.
En als die waarneming niet gezien of begrepen wordt, verandert helderheid in frustratie, en idealisme in strijd.
Ruben leert langzaam dat zijn kracht niet ligt in sneller werken of meer verdienen, maar in eigenaarschap.
Dat hij zijn wijsheid niet hoeft te verdedigen, maar mag belichamen.
En dat hij, door te kiezen wat van hem is, eindelijk grip krijgt — niet op de wereld, maar op zichzelf.
Waarom dit ertoe doet
Ruben staat symbool voor een groep die we zelden zien: de onherkende hoogbegaafde.
Mensen die ooit verkeerd getest zijn, en daardoor een leven lang tegen hun eigen potentieel vechten.
Het vraagt van ons — ouders, scholen, hulpverleners, werkgevers — om verder te kijken dan cijfers en gedrag.
Om stil te staan bij dat ene kind in de klas dat weinig zegt, dromerig lijkt, en volgens de test “gemiddeld” is.
Om te durven vragen: klopt dit wel?
Want soms zie je het al in één oogopslag: dat een kind niet traag is, maar bedachtzaam.
Niet dom, maar diep.
Niet ongeïnteresseerd, maar overweldigd.
En als we dat leren herkennen, kunnen we voorkomen dat nog meer mensen als Ruben hun hele leven blijven proberen te bewijzen dat ze níét dom zijn — terwijl ze in werkelijkheid briljant zijn op een manier die geen enkele IQ-test ooit kan meten.