C.G. Jung – Psychologie und Alchemie
Inleiding
In het analytische proces, d.w.z. in de tweespraak tussen het bewustzijn (de menselijke geest) en het onbewuste (de inhouden van het geheugen), vindt een doelgerichte ontwikkeling plaats, die volkomen zelfstandig verloopt.
De ‘imitatio Christi’ betekent een navolgen en een gelijkworden, wat betrekking heeft op de innerlijke mens (de menselijke geest). Door de kerk is van Christus echter een buiten de mens staand cultusobject gemaakt, dat geen betrekking meer heeft op de innerlijke mens.
auteurs: Freek van Leeuwen
website: https://www.geestkunde.net/uittreksels/jung-psych-alch.html
Het gaat echter om de verwerkelijking van het voorbeeld van Christus met eigen middelen – zo God het wil – in het individuele leven. De mens (de menselijke geest) echter is gehecht aan ik (het ikbeeld) en wereld en zich onbewust van de wortel van al het bestaande.
Die gehechtheid aan het uiterlijke gaat zover, dat de prot. theologen het koninkrijk God ‘bij ons’ zoeken i.p.v. ‘in ons’.
Christus heeft zich met de zonden van de wereld beladen en omdat hij buiten is, zijn ook de zonden van de enkeling buiten hem, waardoor de mens de verantwoordelijkheid voor zichzelf uit de weg gaat.
Wanneer de grootste waarde (Christus) en de grootste onwaarde (de zonde) buiten de mens zijn, is de ziel leeg, het ontbreekt de mens aan het hoogste en het laagste.
De houding van het Oosten is tegenovergesteld: het hoogste en het laagste is in het subject.
De ziel heeft de waardigheid van een Wezen, dat in staat is zich van de betrekking met de Godheid bewust te zijn. Zo het oog met de zon samenhangt, zo de ziel met God.
Ieder archetype is in staat zich oneindig te ontwikkelen en de differentiëren. Het kan dus in bepaalde ontwikkelingstoestanden aanwezig zijn.
Bij een uiterlijke religie (exoterisch) waarbij de nadruk op een uiterlijke figuur ligt (Christus), wordt het archetype geprojecteerd en blijft als factor in de ziel onbewust. Wanneer een onbewuste inhoud volledig geprojecteerd is, dan wordt de mogelijkheid uitgesloten er een betrekking door het bewustzijn mee aan te gaan, m.a.w. er is geen mogelijkheid voor een innerlijke beleving. Daarmee is de mogelijkheid tot innerlijke ontwikkeling afgesloten en blijft het onbewuste deel van de ziel archaïsch (onontwikkeld), animaal en infantiel, heidens. Op deze zielstoestand heeft de leer van Christus totaal geen invloed. Het onbewuste van de westerling is onontwikkeld gebleven. Er is slechts kerk en Bijbel, maar geen innerlijke beleving.
De ziel is als het oog, dat er toe voorbestemd is het licht te aanschouwen.
Het is de belangrijkste opgave van iedere (zelf)opvoeding het archetype van het godsbeeld bewust te ontwikkelen. Het heeft geen zin het licht te prijzen en te prediken, terwijl men het niet kan zien. Het is noodzakelijk de mens een kunst van het zien (mystiek) bij te brengen, de innerlijke schouw (intuïtie). De psychologie houdt zich bezig met dit innerlijke zien. Van religieuze zaken begrijpt men niets, wat men niet zelf innerlijk ervaren heeft.
Psychologie is de wetenschap van de ziel. Zij maakt geen onderscheid tussen de verschillende religies.
Het archetype van de godheid wordt in het Westren door de Christusfiguur uitgebeeld, in het Oosten door Atman, Purusha en Boeddha. Jung geeft dit archetype de naam het ‘Zelf’, waarmee de onbeschrijfelijke, menselijke totaliteit (de geest), wordt uitgedrukt in een symbool.
Het ‘Zelf’ is voor de psychologie een centraal begrip. De Christus-figuur en de Boeddha-figuur is het meest ontwikkelde beeld van het Zelf. Het Zelf verbindt het éénmalige met het eeuwige en het enkele met het algemene, het individuele met het collectieve.
Het Zelf is een absolute paradox, daar het these, antithese en synthese voorstelt, tegelijkertijd. In het Zelf zijn het goede en het kwade verenigd.
Het drietal is geen natuurlijke uitdrukking van het geheel, maar het viertal. Maar vaak zijn de drie samengevat en heeft de vierde een uitzonderingspositie. Het centrale idee van de Alchemie is zowel trinitair als kwadratisch. Het is ‘zowel-als-ook’.
Vier is het vrouwelijke, moederlijke, fysische, drie is het mannelijke, vaderlijke, geestelijke.
De ontwikkeling van de ziel leidt uiteindelijk naar de totaliteit van de mens is een weg van de bewustwording van archetypische beelden. De weg naar de vervolmaking, naar het Zelf, gaat spiraalvormig. Daardoor keren droommotieven in bepaalde vormen steeds weer terug.
Het is van belang om te onderzoeken of niet achter iedere macht van het kwade een bijzondere godswil werkzaam is (Herakles, Satanaël) Geloof is een surrogaat voor ontbrekende ervaring.
Behandel je medemensen zoals je het zelf zou wensen, zo ook de zondaren en zeker de zondaar die men zelf is. Door liefde wordt alles verbeterd, door haat slechter, ook bij zichzelf.
Bij het Christendom (theologie) ging het om het ontwikkelen van het dogma door het bewustzijn, maar Alchemie en Astrologie trachten een brug te slaan naar de natuur, d.w.z. naar de onbewuste ziel.
Het laboratoriumwerk van de alchemist was een afbeelding van een parallel verlopend, psychisch proces, dat in de chemische verandering (reacties) werd geprojecteerd.
II Droomsymbolen van het individuatieproces (de zelfverwerkelijking)
Het onbewuste (de geestelijke wereld) is het objectief-psychische, het bewuste het subjectief psychische (de menselijke geest). Het onbewuste is in hoge mate onafhankelijk, terwijl het bewuste zich als een papegaai laat dresseren.
De zee is een symbool van het collectieve onbewuste.
Een droom is a.h.w. een intuïtieve doorbraak van het onbewuste in het bewustzijn, een psychose is een pathologische overweldiging.
De uitingen van het onbewuste moeten niet aan het rationalistische oordeel van het bewuste worden onderworpen, maar moeten voor het bewuste een ‘beleving op zich’ zijn. Dit is voor het verstand erg moeilijk, het vereist nl. een opoffering van het intellect. Het gaat erom een juiste verhouding te vinden voor de correlatie tussen bewuste en onbewuste deel van de ziel, waarbij de persoonlijkheid, het ik, een middenpositie moet leren innemen.
Het conflict tussen bewuste en onbewuste laat zich niet door begrijpen oplossen, maar door te beleven. Iedere trap van de ontwikkeling moet beleefd worden.
De weerstand van het bewuste tegen het onbewuste zowel als haar onderschatting is een ontwikkelingsnoodzakelijkheid, want anders had het bewuste zich nooit uit het onbewuste kunnen ontwikkelen. Maar het bewuste deel van de ziel moet zich niet te ver van haar grond, het onbewuste, verwijderen.
Het beleven van het onbewuste is een persoonlijk geheim, dat moeilijk aan anderen mee te delen is; daardoor isoleert het (maakt het eenzaam).
De anima verschijnt als een ‘onbekende vrouw’ (in de droom, de ‘animus’ als een onbekende man).
Het onbewuste personifieert (drukt zich uit in beelden).
De opgang langs de zeven planeten (de zelfverwerkelijking) naar de zon betekent een terugkeer van de ziel naar de zonnegodheid (hereniging), waar men uit ontstaan is. Dit heet in de Alchemie de ‘solificatio’.
Het kinderland of de kindertijd duidt op de oertoestand, waarin het bewuste zich nog niet van het collectieve onbewuste afgescheiden heeft. De afscheiding heeft echter tot gevolg, dat het persoonlijke onbewuste infantiel en onontwikkeld blijft en een bron wordt van kinderlijke neigingen en impulsen. Hoe groter de verwijdering, hoe meer verlies van instinct optreedt, totdat het begrip ‘ziel’ geheel leeg wordt.
Het kinderlijke bewustzijn is steeds met de vader of de moeder verbonden.
Het symbool van de trappen en de ladders duidt op het veranderingsproces in de ziel.
Men kan zich alleen van de kindsheid bevrijden door zich er uitvoerig mee bezig te houden en alles wat onverwerkt is te verwerken, d.w.z. her te beleven.
In het persoonlijk onbewuste kan men nog levende stukken van de kinderlijke persoonlijkheid vinden. Alleen als ze met het volwassen bewustzijn worden verbonden, d.w.z. bewust worden gemaakt, kan men ze corrigeren. Dit persoonlijke onbewuste moet eerst worden opgeheven, voor men het collectieve onbewuste kan benaderen.
De zeven duidt op de hoogste trap van ontwikkeling (de Zon).
Mercurius bezit een dubbele natuur en is hermafrodiet. Als kwik staat hij dicht bij de zon, maar ook is hij het goud. In kwik echter lost goud op (amalgaamvorming) waardoor de glans van het goud verloren gaat.
Mercurius was een dienstbare, behulpzame geest, soms een dienstknecht of slaaf, maar betoverende geest en plaaggeest, die op de duivel leek.
Mercurius is als ‘prima materia’ het laagste en als ‘lapis philosophorum’ het hoogste (hij stelt dus in feite een ontwikkeling voor).
De moderne mens wordt door het verstand bezeten (eenzijdigheid).
Mephistofeles is het diabolische aspect van iedere psychische functie die uit de natuurlijke volgorde zich losmaakt en onafhankelijk (eenzijdig) wordt.
De moeder is de eerste draagster van de Anima, daarna de zuster, nicht enz. tot uiteindelijk de vrouw.
Wordt de zelfverwerkelijking onmogelijk gemaakt, dan betekent dat de geestelijke dood.
Het Zelf wordt echter in de loop van het leven niet geschapen, het wordt alleen bewust. Vóór alles is het al aanwezig, maar alleen latent, d.w.z. onbewust. Aanvankelijk is het Zelf onbewust van zichzelf! Het onbewuste zelf groeit uit tot een zelfbewustzijn.
Het leven is geen leven als men niet weet dat men leeft. En slechts het bewustzijn kan het leven ervaren (m.a.w. het bewustzijn is het hoogste: de geest) Het doel is, zoals overal, de herverbinding van de mens met de natuurlijke levensbron (religie, van L. religare, herverbinden). De zon is een symbool van de levensbron en van de totaliteit van de mens. Voor de vroege Christenen was Christus nog identiek met de zon, vooral de opgaande zon.
De schedel heeft een kogelvorm en is de zetel van hersenen en ziel. Daarom moet het alchemistische vat rond zijn.
De ontmoeting en tweespraak tussen bewustzijn en onbewuste gelijkt op een van Hercules’ (Herakles’) werken.
De Mandalasymboliek
De mandala (Sanskriet: kring) is steeds een kwaternair systeem, een ‘quadratura circuli’.
De mens is het waard dat hij zich om zichzelf bekommert, want de mens heeft een ziel, waaruit iets kan worden ontwikkeld door zelfbezinning.
In het onbewuste is de eeuwigheid te vinden.
De meest gedifferentieerde functie is de ‘ik-drager’ (ook: de Persona), de minderwaardige functies (de onbeheerste vermogens) zijn onbewust. Het middelpunt van de vier functies valt niet samen met het ‘ik’, maar is het ‘Zelf’ (Jung noemt de onontwikkelde toestand ‘ik’ en de ontwikkelde toestand ‘Zelf’. Niet het vermogen draagt de geest, maar omgekeerd). Het ‘middelpunt’ is een allegorie voor het wezen van God. In de Upanishads is het Zelf de persoonlijke Atman, maar ook de kosmische Brahman.
Ook in de Gnosis vinden we het idee van het Zelf terug in de Anthropos (Mens), het Pleroma (Volheid) en de Monade, de lichtvonk. De mono-genes is de Gods-zoon, de ‘gewordene’ God.
De alchemisten hadden de gedachte, dat de eeuwig in de Vader wonende en de als godsgeschenk zich in de mensheid openbarende Zoon iets was, dat deed mens, zo God het wil, zèlf uit de eigen natuur kon ontwikkelen. Maar aan de ziel hangt een ketting die de mens aan de aarde bindt. Maar de aardverbondenheid betekent niet, dat men niet groeien kan: zij is voor de groei zelfs de conditio sine qua non (de onvermijdelijke voorwaarde, het onvermijdelijke vereiste).
Het Zelf is niet alleen een juweel (lapis) maar ook een metgezel, die naast en met ons door het leven gaat. Het ‘eenzame ik’ wordt in het leven door het Zelf vergezeld.
“Beschut mij en ik zal jou beschutten. Schenk mij wat mij toekomt, opdat ik je help” (Rosarium, door Hermes gesproken).
“Je moet mij het mijne schenken, opdat ik je help”. (Ars chimica)
De traditionele apotheek met zijn glazen en retorten is een laatste zinnebeeldige rest van het alchemistische laboratorium (panacee bereiding).
“Het eeuwige water ontspringt uit de allerkostbaarste steen”. Het levenswater is goedkoop, iedereen bezit het zonder de waarde ervan te kennen. Ieder neemt door projectie aan, dat het goede steeds ergens anders en buiten ons is (blijf bij jezelf!).
Ded weg naar God voert naar de dierlijke instinctlaag van het menselijke wezen (Christus is in de stal geboren). Het innerlijk van de Gouden Bloem is een kiemplaats, waar het diamantlichaam wordt ontwikkeld.
De Alchemie ziet in Mercurius datgene, wat ontwikkeld moet worden. Mercurius is de volkomenheid, die uit vier elementen bestaat. De ontwikkeling is van de Egyptische Toth (de god met de apekop) over de Hellenistische Hermes naar de Alchemistische Mercurius.
Een van de aspecten van Mercurius is het dierlijke, de aap ‘simia dei’ en het duivelse. Het behoort tot het wezen van de ontwikkelingssubstantie dat het het goede en het kwade bevat. De ontwikkeling (van de éne geest) loopt van het diepste naar het hoogste, van het dierlijk-archaïsch-infantiele naar mystieke hoogten (het ‘Zelf’).
Het gaat in de Alchemie om de poging de verwijdering tussen het bewuste en het onbewuste, dat de eigenlijke levensbron is, op te heffen en een her-vereniging (re-ligio) van het individu met de moederbodem te verwerkelijken.
De autonomie en de zelfbewustheid van het bewuste zijn weliswaar de eigenschappen, zonder welke het niet eens zou kunnen ontstaan, maar zij betekenen eveneens het gevaar van isolering en vereenzaming (neurose).
Het bewuste wordt aan alle kanten omgeven door het onbewuste.
Om de zelfverwerkelijking tot stand te laten komen, is de concentratie op het Midden, de plaats van de scheppende verandering, noodzakelijk. Het vat moet goed (‘hermetisch’) gesloten worden, opdat datgene wat erin zit, niet vervliegt (nl. de aandacht, die anders wordt afgeleid).
De Alchemisten projecteerden hun eigen innerlijke ontwikkeling in stoffelijke processen, en hoe meer zij zich daarmee bezighielden, hoe verder zij zich van hun eigen innerlijk verwijderden.
De vierde functie is met het onbewuste verbonden en wanneer zij bewust wordt gemaakt, trekt zij onbewuste inhouden met zich mee. Er ontstaat dan een tweegesprek tussen bewuste en onbewuste in een poging een synthese te bereiken, de belangrijkste opgave van de Alchemie.
De vereniging van beiden is een soort zelfbevruchting.
Het gord gesloten vat heeft eenzelfde betekenis als de beschermende kring (mandala). In beide gevallen moet het innerlijk beschermd worden tegen het binnenvallen en de bijmenging van het uiterlijke, zoals het ook bewerken moet dat het innerlijk niet in het uiterlijke verdwijnt. De hierbij beoefende ‘imaginatio’ (verbeelding) is ‘inbeeldingskracht’, i.t.t. de ‘fantasie’. De imaginatie is een actief oproepen van innerlijke beelden (denken als verbeelding).
‘imaginatie’, L. imago, beeld: het beheerste denken of verbeelding.
‘fantasie’, Grieks ‘fantasma’, beeld: het onbeheerste denken, de onbeheerste verbeelding.
Het gaat bij het Alchemistische werk om het levend-maken van de Geest, m.a.w. om een geboorte.
Het ‘vat’ is het ‘innerlijke’ of de ‘ziel’, zo ook de baarmoeder, waarin het kind, de Geest, ontstaat.
Het gaat om de individuatie, dat het proces is, dat de westerse mens in het leven van Christus steeds weer voor ogen wordt gesteld. Daarbij ligt het accent echter op de historische realiteit van het leven van de Verlosser, waardoor de symbolische betekenis in het duister blijft.
Symbolen van het Zelf
Het onbewuste ontwikkelingsproces beweegt zich spiraalvormig om het centrum, het Zelf, terwijl het dat centrum langzaam nadert, waarbij de eigenschappen van het middelpunt zich steeds duidelijker aftekenen. Het middelpunt werkt a.h.w. als een magneet op het ontwikkelingsproces.
Het midden zelf is onkenbaar, het is slechts in symbolen uit te drukken, waaronder voornamelijk de vierheid.
Koolstof heeft vier valenties, amorf koolstof, grafiet, is zwart, gekristalliseerd koolstof is diamant. Van koolstof is het biologische leven afhankelijk.
a. Een materialistisch standpunt zou kunnen zeggen dat het Midden eenvoudig de plaats is, waar de psyche onkenbaar wordt vanwege de overgang in het stoffelijke.
b. Een spiritueel standpunt daarentegen zegt dat het ‘Zelf’ de geest is, die ziel en lichaam beleeft.
Ieder leven is uiteindelijk de verwerkelijking van een geheel, nl. van het ‘Zelf’, waardoor men die verwerkelijking ook individuatie zou kunnen noemen (m.a.w. individuatie is (zelf)verwerkelijking). Want leven is aan het individu en de verwerkelijking van dat individu verbonden.
“Het natuurlijkste en volmaaktste werk is zichzelf te verwerkelijken”. (Alchemie)
III De verlossingsvoorstellingen in de Alchemie
“Voor ieder, die het zinnebeeld kent, wordt de ontwikkeling eenvoudiger”. (Mylius)
Wat de alchemist in de stof ziet, zijn zijn eigen onbewuste inhouden, die hij daarin projecteert, terwijl zijn eigen psychologische natuur hem(!) onbewust is. Maar aan het einde van de Alchemie trad er een splitsing op tussen het fysische (chemie) en het mystische.
Het ‘water’ waaruit alles ontstaat, wat alles beheerst, waar de vergissing in wordt begaan en waarin de vergissing weer wordt goedgemaakt. Het filosofische water is de Steen en de prima materia zelf.
Projectie wordt nooit willekeurig gedaan, zij geschied onbewust. In het duister van iets uiterlijks vind ik, zonder het zelf te weten, mijn eigen innerlijke duisternis.
Alchemie is de projectie-beleving van de afzonderlijke onderzoeker. De laborant had tijdens de uitvoering van het chemische experiment bepaalde psychische belevenissen. Hij beleefde zijn eigen projectie als eigenschap van de stof (een fascinatie, geboeidheid).
De Astrologie is eenzelfde belevenis als de Alchemie, maar de projectie vindt daarbij plaats in de Zodiak.
Tijdens het chemische experiment kreeg de laborant hallucinatoire of visionaire waarnemingen; ook werden dromen als bronnen genoemd.
De geestelijke instelling t.o.v. het werk
“Uit het andere zul je nooit het Ene maken, als je niet zelf eerst het Ene bent geworden” (Dorneus).
“Alle dingen kwamen uit het Ene voort door meditatie van het Ene, zo werden alle dingen geboren” (Tabula smaragdina).
“Richt je geest op het verborgen geheim. Want alleen in de geest is de wetenschap en het belangrijkste en diepste geheim aanwezig” (Rosarium).
“Richt je aandacht alleen op de geest” (Klumrath) “Het werk moet met de ware imaginatie en niet met de fantasie worden gedaan” (Rosarium).
Het wezenlijke geheim van de kunst is in de menselijke geest verborgen, d.w.z. in het onbewuste. Belangrijk is ernstige studie en meditatie.
Het alchemistische werk is een moreel-intellectuele verandering van de mens (Dorneus).
Door de projectie is er een onbewuste identiteit (onbewuste vereenzelviging) tussen de ziel van de laborant en de stof, d.w.z. de geest is door de projectie in de stof gevangen (hij is eraan gehecht. Het gaat er nu om de geest te bevrijden uit de stof, m.a.w.: de projectie terug te nemen door bewustwording).
De belangstelling moet steeds bij het werk zijn (het werk is a.h.w. een mantra, waarop de aandacht gericht kan worden gehouden).
Zoals in de ziel uit de veelvuldige zintuiglijke waarnemingen de eenheid en enkelvoudigheid van het idee ontstaat (door te denken), zo ontstaat uit het Water uiteindelijk het Vuur als etherische substantie, door de werking van de geestelijke toestand op de stof.
“In het menselijke lichaam is een zekere metafysische substantie verborgen, aan weinigen bekend, welke geen geneesmiddel nodig heeft, want het is zelf een zuiver geneesmiddel. Dit heeft een drievoudige natuur: geestelijk, psychisch en lichamelijk”. (Dorneus) Dit geneesmiddel is de ‘Waarheid’.
De kunst van de Waarheid bestaat daarin, dat de geest uit zijn boeien bevrijd wordt, d.w.z. de geest moet uit het lichaam vrij gemaakt worden”. “Verander je van een dode steen in een levende, filosofische steen”. (Dorneus)
“Om het gouden inzicht te verkrijgen, moet men met de ogen van de geest het innerlijke licht, dat God van de aanvang af in onze natuur en in ons hart heeft aangestoken, bezien”. (Aquarius sapientium)
“Weet, dat je deze wetenschap niet kunt bereiken voor je in je hart alle onvolmaaktheid hebt opgeruimd en je geest voor God hebt gereinigd”. (Alphidius)
“De Hermetische wijsheid is op 14 deugden: gezondheid, deemoed, heiligheid, kuisheid, kracht, zege, geloof, hoop, liefde, goedheid, geduld, matigheid, een geestelijke instelling en gehoorzaamheid”. (Aurora consurgens)
“Reinig de afschuwelijke duisternis van je geest”. (Pseudo-Thomas)
“De Alchemist moet niet grof of hard zijn, noch gierig of hebzuchtig, noch onbescheiden of wankelmoedig. Ook moet hij zich niets inbeelden. Maar hij moet volhardend zijn, geduldig, mild, matig”. (Rosarium) Ook: “vroom, rechtschapen, vriendelijk”. “Mijn zoon, voor alles maan ik je, God te vrezen, op wie al je inspanningen gericht moeten zijn”. (Rosarium)
“De wetenschap wordt slechts bereikt door geduld en deemoed, door vastberadenheid en liefde”. (Morienus)
“De chemische handeling richt de Kunstenaar op meditatie op hemelse zaken” (Symbola)
Meditatie en imaginatie
“Het woord ‘meditatie’ betekent, dat men met een onzichtbaar innerlijk iemand een tweegesprek heeft, alsook met God, met zichzelf of met de goede engel”. (Lex Alchemiae) Voor de psychologie is dit een vertrouwde aangelegenheid, het is namelijk de techniek voor de ontmoeting met het onbewuste. Dit komt weer overeen met de exercitiën van Ignatius van Loyola. Door alle alchemisten wordt het belang van meditatie beklemtoond. Dit is een scheppend tweegesprek.
Mediteren betekent dat de Steen door het tweegesprek met God nog meer aandacht toevloeit, waardoor de steen nog verder vergeestelijkt.
De betrekking met de onzichtbare machten van de ziel, maakt het eigenlijke geheim van het werk uit.
Het onbewuste was, voor zover geactiveerd, in de stof geprojecteerd en trad de mens zo door het oog weer tegemoet.
De ziel functioneert door het lichaam, maar een groot deel van haar functies heeft ze buiten het lichaam (in de projectie). Deze eigenschap is goddelijk, want de geestelijke wijsheid is slechts gedeeltelijk in het wereldse lichaam ingesloten.
De ziel is een ‘anima corporalis’, die in het bloed woont, maar ook een ‘anima spiritualis’. De ziel is slechts gedeeltelijk in het lichaam gevangen, zoals ook God slechts gedeeltelijk in de wereld is ingesloten.
De ziel ie slechts gedeeltelijk met het empirische bewustzijn verbonden, maar voor het overige geprojecteerd. Dit geprojecteerde is het ‘hogere’, wat het lichaam niet vatten kan. Het gaat bij de Alchemie om de verbeelding (imaginatie) en de verwerkelijking van dit hogere, d.w.z. om de verwerkelijking van die inhouden van het onbewuste, die ‘extra naturam’ zijn, dat is: onsterfelijk zijn, nl. de archetypen.
De methode
De methode in de Alchemie is een grenzeloze amplificatie.
Spreekt de alchemist van Mercurius, dan bedoelt hij uiterlijk het kwik, innerlijk de in de stof verborgen of gevangen wereldscheppende geest. De alchemisten herhalen voortdurend dat het Werk uit één ding voortkomt en weer naar Eén terugkeert. Het is dus een kringloop, zoals de slang, die zichzelf in de staart bijt (ouroboros).
Mercurius staat aan het begin en aan het einde van het Werk. Het Werk komt uit één wortel voort, breidt zich in velerlei zaken uit en keert weer tot één terug. Mercurius moet uit de onvolkomen, slapende toestand worden omgezet.
God heeft de mens, die zich uit de natuurlijke (onvolmaakte, slapende) toestand der ‘anoia’ (onbewustheid) wil bevrijden, de gelegenheid gegeven zich in ‘nous’ (geest) onder te dompelen en daardoor de hogere toestand der ‘ennoia’ (de verlichting, hogere bewustheid) deelachtig te worden.
Een onbewust proces, dat door het bewuste niet gevat wordt, beeldt zich toch op een bepaalde manier en ergens uit: bv. in dromen, visioenen en fantasieën.
De voorstelling van de Godszoon, die als Geest in de stof verzinkt en zich daaruit weer bevrijdt om als heilmiddel alle zielen te redden, komt bij de alchemisten overeen met de onbewuste, in de stof geprojecteerde inhoud. Deze inhoud is een autonoom complex. Door uiterlijke analogieën wordt dit direct daarin projecteert.
(In de Kabbalah is God in de wereld verzonken in de vorm van zielevonken (scintillae). Ook de Gnosis kende de ‘spinter’, de vonken)
De ziel werd door de stof verslonden tot op de ‘pneuma’, de geest. Deze is echter buiten de mens. Hij is autonoom (aer = pneuma = nous) en identiek met de god Anthropos. Hij buigt zich naar aarde en water over. Op de aarde valt zijn schaduw, in het water weerspiegelt zich zijn beeld. Zo ontvlamt de liefde voor de elementen (gehechtheid) en hemzelf bevalt de goddelijke schoonheid van het spiegelbeeld dermate (Narcissus), dat de geest in de stof wil gaan wonen (zich eraan hecht). Maar nauwelijks is de geest in der stof afgedaald, of de stof omarmt de geest met bronstige liefde (dit is onmogelijk, de stof weet van niets, het is de geest die dat doet!) Hieruit ontstaat de hermafrodiet Mercurius (de zich onbewust vereenzelvigende en ook weer bevrijdende mens).
In zulke visionaire beelden drukt zich het onbewuste gebeuren van de projectie van een autonome inhoud uit, de Anthropos ziet zijn spiegelbeeld (in het stoffelijke).
Zoals in het Christendom de Godheid zich in de knechtgestalte van Christus verbergt, zo in de Alchemie in de Steen.
Het verlossingswerk
Daar nu al deze beelden een drama van de menselijke ziel aan de andere kant van het bewuste schilderen, is de mens zowel ‘het te verlossen’ als ‘de verlosser’ zelf. De eerste formule is de Christelijke, de laatste de alchemistische. In beide gevallen is de verlossing een werk.
In het Christelijke geval is het het leven en dood van de godmens, die als eenmalig offer de verzoening van de verlossingbehoeftige, in de stof verloren mens bewerkt. De mystieke werking van de zelfopoffering van de godmens strekt zich tot alle mensen uit, maar is slechts werkzaam in hen, die zich in geloof onderwerpen (en zo waarde hechten aan het uitgebeelde archetype, maar dit blijft een projectie).
Door een synchronistisch gebeuren wordt de mens, als dragen van een in de stof verzonken ziel, ‘in potentie’ met God verbonden op het moment waarop God zich in Maria, als de aarde, laat neerdalen; en is in potentie volledig verlost op het moment waarop de eeuwige godszoon door het lijden van de offerdood weer naar de Vader terugkeert.
De ideologie van dit mysterie wordt geanticipeerd door de mythen van Osiris, Orpheus, Dionysos en Herakles en de joodse profetie aangaande de Messias.
De mens blijkt hoopvol en vertrouwensvol in geloof op naar de Verlosser en houdt zich bezig met een ‘imitatio’, die echter nooit zover gaat, dat de mens zelf ook Verlosser of Zelfverlosser wordt. Hoewel een algehele ‘imitatio’ toch noodzakelijkerwijze tot dit besluit moet voeren! Het brood betekent het lichaam, de wijn betekent als bloed de ziel.
Wanneer God zich verwaardigt de menselijke natuur aan te nemen, zo mag de mens zich waardig achten aan de goddelijke natuur deel te nemen.
Als de priester door de consecratiewoorden (heiliging, wijding) de verandering van brood en wijn in lichaam en ziel bewerkstelligt, verlost hij brood en wijn van hun onvolmaaktheid. Dit idee is echter bij uitstek alchemistisch. Want voor de alchemist is niet de mens in de eerste plaats degene die verlost moet worden, maar de geest die in de stof woont.
In het onbewuste is alles met elkaar vermengd; wegens het ontbreken van kenbare eigenschappen kan de ene inhoud niet van de andere onderscheiden worden. De identiteits- en identificatieverschijnselen in het sociale leven berusten op de gemeenschappelijkheid (de ononderscheidbaarheid) van onbewuste inhouden.
Daar een geprojecteerde inhoud tot het geheel van de persoonlijkheid behoort en door de projectie slechts schijnbaar uit die samenhang verdwenen is, vindt tussen het bewustzijn en de geprojecteerde inhoud een aantrekking plaats in de vorm van een fascinatie (L. fascere, binden).
De tweeheid in het ‘Ene’ is een universeel idee: Tau is yang en yin, (Brahman is Shiva en Shakti), ‘nous’ is hermafrodiet (Nicomachos), de schepper is een VaderMoeder (Valentinus), pneuma is mannelijk-vrouwelijk (Ophiten) (’theo’ is mannelijk-vrouwelijk)
Het onbekende deel van een tegendeel moet door het bewuste geactiveerd worden, waarbij echter het in de onbekende ruimte van het onbewuste doorstotende bewuste niet door de archaïsche machten van het onbewuste moet worden overmand (psychose).
Het doel van het afdalen in het onbewuste is in iedere heldenmyte daardoor gekenmerkt, dat in het gevaarlijke gebied (waterdiepten, hol, woud, eiland, burcht, enz.) de moeilijk te verkrijgen kostbaarheid (schat, jonkvrouw, levensdrank, enz.) te vinden is. Iedere afschuw en weerstand, die de natuurlijke mens tegen een te diep afdalen in zichzelf voelt, is in de grond de angst voor de ‘Hadesvaart’, de afdaling in het dodenrijk.
Van het onbewuste gaat echter een fascinerende aantrekkingskracht uit.
Zolang het bewuste zich niet naar het onbewuste wenst, blijven de tegenstellingen in het onbewuste latent. Door het bewustzijn echter worden ze geactiveerd, waardoor de ‘koninklijke zoon’, de geest, logos of nous door het stoffelijke verslonden wordt, zoals Jonas in de walvis.
Als verlosser maakt de Filosoof (alchemist) een heelvaart. Hij komt in aanraking met een ‘broeihitte’ (Filokalia) die overeenkomt met de toestand van zelfbebroeding tijdens meditatie. In de yoga spreekt men van ’tapas’. Het doel van tapas is hetzelfde als die der alchemistische meditatie: verandering en opstanding.
De ‘duif’ verheft zich uit de vier elementen als een symbool van de uit het stoffelijke bevrijde geest.
De aarde is als ‘materia prima’ geen dood lichaam, maar in haar woont de Geest, die het leven en de ziel van de aarde is (Valentinus). Hart en bloed zijn de zetel van de ziel (Maier).
De Lapis-Christus parallellen
De prima materia bevat de geest of heilige geest of nous, die in de omarming met het stoffelijke door de duisternis verslonden werd (onbewust werd). Nous en fysisch zijn in de prima materia ononderscheidbaar één geworden.
Men kan het geheime weten slechts door Gods ingeving of door een Meester ontvangen en niemand kan het werk volbrengen dan door Gods hulp.
De Alchemie vergelijkt de gezochte substantie, de Steen, met Christus. Het is geen identificatie maar een analogie, die voor de middeleeuwse mens echter een geheime identiteit betekent.
Het vuur is een beeld van Christus (imago Dei).
Maar voor de alchemist is het niet Christus die het werk in hem zoekt, maar God zelf. De alchemie lijkt dus op een zich in de duisternis van het onbewuste voortzettende Christelijke mystiek.
Niet de alchemist als zijn ik, maar als zijn Zelf heeft, zoals Christus, het Werk op zich genomen, niet de mens, maar God te verlossen. (d.w.z. de bevrijding van de goddelijke aandacht uit de gehechtheid aan lichaam en ziel) Voor de alchemist is Christus een symbool van het Zelf. Dit komt geheel overeen met de geest van de Upanishads.
Het geheim van de Gouden Bloem komt geheel overeen met de Alchemie.
Adam komt overeen met Thot, de Egyptische Hermes. De innerlijke, geestelijke mens in hem wordt ‘phoos’, licht genoemd.
Als tegenspeler van de godszoon verschijnt Antimimos, de naäper, het boze principe. Hij houdt zich ook voor een godszoon. De in de godheid aanwezige tegendelen treden hierdoor duidelijk naar voren. Als een geest van de duisternis bevindt hij zich in het lichaam van de mens en dwingt de ziel alle zondige neigingen te volgen. In overeenstemming met deze tegenstelling is de dubbelnatuur van Mercurius, uitgebeeld in de Ouroboros, de draak die zichzelf opeet, zichzelf paart, zichzelf zwanger maakt, zichzelf doodt en zichzelf weer laat opstaan. Mercurius is zowel de opvoeder als datgene, wat moet worden opgevoed, zowel vader als zoon.
“Zo vaak moet de Hemel op de Aarde herhaald worden tot de aarde hemels en de hemel aards en met de aarde verbonden wordt, dan is het Werk volbracht.” (Philosofia chemica) (Het gaat om de éénheid van hemel en aarde, van het mannelijke en vrouwelijke)
De oorzaak van de ‘onvruchtbaarheid’ van de mens is gelegen in de projectie van het onbewuste, dat zich niet verder ontwikkelen of bevrijden kan, wanneer het niet in het bewuste geïntegreerd wordt.
De adelaar is het symbool van de uit de stof opstijgende geest (Schorpioen, Johannes) De ‘boom’, waardoor de wedergeboorte plaatsvindt, is het kruis van Christus.
De pauw (adelaar) is een oudchristelijk symbool voor de Verlosser, nauw verwant met de Phoenix (en de fazant).
De Alchemie zocht in laatste instantie het ‘corpus subtile’, het verlichte opstandingslichaam, het geestelijke lichaam. (Hetzelfde doel wordt beschreven in de Chinese Alchemie: het Geheim van de Gouden Bloem)
De alchemistische symboliek in vergelijking met de geschiedenis der religie
De onbewuste ziel is onbekend, want zij heet met recht: het onbewuste (hier beseft Jung zelf niet het feit dat hij zelf zijn eigen ‘onbewustheid’ projecteert in het ‘onbekende’).
Van het bestaande kan niets gekend worden, wanneer er gen ‘kennende’ ziel zou bestaan. Alleen door het psychische kan er over een ‘zijn’ worden gesproken.
Het bewuste bevat slechts een deel van het eigen wezen, omdat het een product van een psychisch leven is, welk, als voorbewust, het bewustworden mogelijk maakt. Hoewel het bewuste steeds weer de vergissing begaat dat het denkt uit zichzelf ontstaan te zijn, weet de wetenschap dat iedere bewustheid op voorbewuste voorwaarden berust. (het bewuste deel der ziel ontwikkelt zich aanvankelijk door zintuigelijke prikkels uit de omgeving en door ingevingen uit het ‘collectief onbewuste’ door intuïtie)
De Eenhoorn in de Veda’s. ‘Manu’ betekent mens. Zijn gestalte komt in veel opzichten overeen met de hellenistische Anthropos. Hij is de vader van de mensheid en stamt direct af van de godheid, de ‘Zelf-zijnde’, Brahman. Hij is de godmens Prajapati.
Alchemistisch zijn Leeuw en Eenhoorn symbolen van Mercurius, zoals ze kerkelijk allegorieën van Christus zijn. Leeuw en Eenhoorn zijn uitingen van de innerlijke tegendelen van Mercurius.
Zo zijn Behemoth en Leviathan twee verschijningsvormen van Jahweh. De macht van de godheid openbaart zich niet alleen in de geest, maar ook in de wilde dierlijkheid van de natuur binnen en buiten de mens. De godheid is ambivalent, zolang de mens in de samenhang met de natuur staat.
De eenzijdige betekenis van God als ‘summum bonum’ is duidelijk tegennatuurlijk. Mercurius is daarentegen ambivalent, terwijl Christus, uitsluitend geestelijk en symbolisch gedacht, ook buiten de samenhang met de natuur staat.
Daarentegen verraad het bestaan van de Tegenstander, de ‘Heer van de wereld’ (Overste van de wereld), de door de menswording aangeduide tweeheid van de in de Zoon openbaar geworden God.
De draak is de laagste vorm van Mercurius, de Phoenix de hoogste vorm.
Epiloog
Het bewuste deel van de menselijke ziel verandert voortdurend, het onbewuste deel blijft eeuwig dezelfde.
Het alchemistische proces was een op zich chemisch onderzoek waarmee zich, door de projectie erin, onbewuste inhouden vermengden. Vanwege de onpersoonlijke, zuiver zakelijke natuur van de stof, vinden projecties van onpersoonlijke, collectieve archetypen plaats.
Het Christelijke Werk is de werkzaamheid van de mens, die de verlossing nodig heeft ter ere van de verlossende God. Het alchemistische Werk is de verlossende werkzaamheid van de mens om de in de stof slapende wereld-ziel te bevrijden.
Het gaat hier om het tegenstellingenpaar collectiviteit-individualiteit of gemeeschap-persoon. De kerk is collectief, de alchemist individueel.
Het gaat om de bevrijding van een tot dusver onbewust deel van de ziel. (dus niet om: de ontwikkeling van een van je vermogens!) Maar iedere toename van bewustheid bergt het gevaar van inflatie in zich: de Übermensch is de hoogmoed of overmoed van het individuele bewuste. (De een zegt: Wat ben ik al ver t.o.v. de anderen (overmoed); de ander zegt: Wat moet ik nog ver t.o.v. de anderen voor mij (ontmoediging).)
De ziel is in de tijd van de Verlichting (eind 16e eeuw) en het wetenschappelijke rationalisme identiek met het bewuste geworden. Ziel werd dat, wat ik weet. De ziel was nergens anders dan bij mijn ik.
Een opgeblazen ik is echter altijd egocentrisch en slechts zijn eigen tegenwoordigheid bewust. Omdat het zich van de natuur heeft afgesloten is het niet in staat te leren uit het verleden, het heden te begrijpen en juiste beslissingen te nemen voor de toekomst. Daarom is het aan het noodlot overgeleverd en aan katastrofen onderhevig, die het ik zo nodig doodslaan.
Inflatie is paradoxaal genoeg een onbewust worden van het bewustzijn. (Door de vereenzelviging met de inhouden van het bewuste is het bewustzijn zich niet meer bewust van het ‘bewust zijn op zich’, van zichzelf) Deze terugval treedt op wanneer het bewustzijn het onderscheidingsvermogen wat innerlijke zaken betreft, verliest. Het onderscheidingsvermogen is conditio sine qua non voor bewustheid.
Dié mens is in duisternis gehuld, wiens bewustheid nog niet zover ontwikkeld is, dat het weet heeft van zijn niet-weten, het onbewuste.
De alchemist heeft het individuatieproces in het stoffelijke proces, de chemie, geprojecteerd.