De leugen van: Het komt goed!
Hoe we schijnbare troost gebruiken om pijn te vermijden.
De schaduwzijde van de uitspraak “Het komt goed” – niet als troost, maar als vermijding van de pijn, als een manier om weg te kijken waar we juist zouden moeten blijven.
Er zijn van die zinnen die iedereen kent. Zinnen die snel uitgesproken worden, juist op het moment dat het stil zou mogen zijn. Eén ervan is deze:
“Maar… het komt goed.”
Een goedbedoelde uitroep. Lief bedoeld. Toch is het vaak geen echte troost, maar een afbuiging. Geen steun, maar een subtiele vorm van vermijding. Want wat als het niet goed komt? Of, nog fundamenteler: wat als het op dit moment helemaal niet goed voelt – en dat ook niet mág?
Troost als omweg
Wanneer iemand lijdt – door verlies, angst, ziekte, relatiebreuk of existentiële leegte – is de natuurlijke reflex vaak: sussen. Iets zeggen, iets doen, iets bieden om de pijn te verzachten.
Maar wat we eigenlijk vaak doen, is onszelf geruststellen. De onmacht die we voelen bij het verdriet van de ander, willen we snel kwijt. En dus zeggen we: “Het komt goed.”
We bedoelen: ik hoop dat het overgaat, ik wil dat je weer lacht, ik weet niet wat ik moet zeggen.
Maar wat we zéggen, is: “Dit mag niet te lang duren. Kom alsjeblieft weer uit die diepte.”

Wegkijken van wat er werkelijk is
“Het komt goed” lijkt een bemoediging, maar is vaak een subtiele vorm van wegkijken – van het vermijden van de realiteit zoals die zich in het moment aandient.
Het is een poging om de rauwheid van het leven te verzachten voordat we haar echt hebben aangekeken.
In wezen is het een vorm van ontkenning.
* Ontkenning van onze machteloosheid.
Want wat als we niets kunnen oplossen, niets kunnen doen, niets kunnen zeggen dat écht helpt? In plaats van te blijven bij onze eigen onvermogen, schuiven we snel een zin naar voren – alsof woorden controle geven over wat oncontroleerbaar is.
* Ontkenning van het feit dat pijn, verlies, verdriet en duisternis soms geen oplossing hebben.
Ze willen geen oplossing – ze willen ruimte. Er zijn momenten in het leven die niet gedragen willen worden door een perspectief, maar simpelweg door aanwezigheid. Die niet opgelost willen worden, maar erkend.
* Ontkenning van ons eigen ongemak in de nabijheid van lijden.
Iemands pijn herinnert ons aan onze eigen pijn. Iemands verdriet triggert onze eigen wanhoop. Dus proberen we het te dimmen – niet per se omdat het voor de ander ondraaglijk is, maar omdat het in onszelf iets oproept wat we liever niet voelen.
“Het komt goed” fungeert dan als een pleister op een open wond. Maar een wond die niet mag bloeden, mag ook niet helen.
En het wrange is: we plakken de pleister zelden op de ander.
We plakken hem op onszelf.
Op ons ongemak.
Op onze angst om werkelijk aanwezig te zijn bij wat niet te dragen lijkt.
Zo bouwen we muren van woorden om de pijn heen, terwijl de ander misschien alleen maar iemand nodig heeft die zwijgt en blijft.
Iemand die niet weet wat te zeggen, maar toch niet weggaat.
Iemand die het uithoudt in het niet-weten.
Want hoe goedbedoeld ook, “het komt goed” is zelden een antwoord.
Het is een afbuiging.
Een omweg.
Een manier om te zeggen: ik kan je pijn niet aan.
Maar wat er werkelijk nodig is, is geen oplossing.
Wat er nodig is, is de moed om niet weg te kijken.
Om te blijven bij wat er is.
Zonder licht aan het einde van de tunnel.
Zonder belofte.
Zonder uitweg.
Alleen dan – in dat naakte, ongemakkelijke, soms zelfs troosteloze blijven – ontstaat de mogelijkheid tot echte troost. Niet omdat het goedkomt. Maar omdat het echt is.
Waarom we niet willen blijven
De echte reden dat we zo snel naar troostwoorden grijpen, is zelden de pijn van de ander alleen. Het is de pijn in onszelf die geraakt wordt. De echo van onze eigen wonden, onze eigen angsten, onze eigen momenten van verlatenheid.
Het is niet de ander die ons doet wegkijken – het is wat de ander in ons oproept.
Want het onverdraaglijke zit vaak niet in het verdriet van de ander, maar in het feit dat we dat verdriet niet kunnen oplossen.
Dat we er geen richting aan kunnen geven. Geen betekenis aan kunnen hangen. Geen tijdlijn op kunnen plakken.
Het roept machteloosheid op – en dat is een gevoel waar we in deze maatschappij niet mee hebben leren zijn.
Bij iemand blijven die zich verloren voelt, of verslagen, leeg of troosteloos, betekent dat je zélf ook een stukje van die bodemloze leegte moet betreden. Niet als redder, niet als helper, niet als coach, maar als mens naast mens.
Zonder oplossingen.
Zonder lichtpunt.
Zonder plan.
Het vraagt van ons:
* Stilte. Niet de stilte van afwezigheid, maar de aanwezigheid die niets hoeft te zeggen.
* Ruimte. Innerlijke ruimte om niets te moeten invullen of forceren.
* Een open hart. Een hart dat niet direct wil herstellen, maar eerst wil erkennen. Eerst wil voelen.
En precies die drie zijn we kwijtgeraakt in een wereld waarin:
– Stilte verdacht is.
– Ruimte efficiënt moet worden benut.
– Een open hart als zwak wordt gezien.
We leven in een cultuur van snelheid, van oplossingen, van maakbaarheid. Waar elk probleem een plan nodig heeft, elke emotie een strategie, elk ongemak een quick fix.
En dus, wanneer we geconfronteerd worden met rauw menselijk lijden, grijpen we terug naar onze reflex: “Het komt goed.”
Niet omdat het waar is. Maar omdat we het niet aankunnen als het níét goed komt – of als het gewoon een tijd lang níet goed ís.
Daarom willen we niet blijven.
Daarom zeggen we liever iets dan dat we samen zwijgen.
Daarom leggen we liever een hand op een schouder dan dat we in de ogen van de ander durven blijven kijken en fluisteren:
“Ik weet het ook niet. Maar ik ben hier.”
Want dát vraagt moed.
Dat vraagt zelfkennis.
En dat vraagt dat we onze eigen schaduw aankijken, voordat we werkelijk naast de schaduw van een ander kunnen staan.
De kracht van blijven bij wat is
Wat een mens in pijn werkelijk nodig heeft, is geen projectie op morgen, maar aanwezigheid in vandaag.
Niet de belofte dat het lichter wordt, maar de ruimte om te erkennen dat het nú donker is.
We zeggen vaak:
“Het komt goed.”
Maar wat er werkelijk nodig is, is:
“Ja. Dit is zwaar.”
We zeggen:
“Blijf positief.”
Maar wat werkelijk heelt, is:
“Je mag nu alles voelen wat er is.”
We zeggen:
“Je moet het loslaten.”
Maar de waarheid is:
“Laat het er eerst maar helemaal zijn.”
Want in het blijven — in het volledig aanwezig zijn bij wat rauw, ongemakkelijk of pijnlijk is — daar begint werkelijke heling.
Niet door te herstellen.
Niet door te fixen.
Maar door te erkennen.
Door te zeggen:
“Je hoeft hier niet doorheen te rennen. Je mag hier zijn. Ik ben hier ook.”
Want als iemand in diepe pijn is, is het niet hoop die eerst nodig is.
Het is erkenning van het lijden.
Het is de moed van een ander die durft te blijven staan, terwijl alles in je schreeuwt om weg te gaan.
De aanwezigheid van iemand die de stilte niet invult, maar draagt.
Die niet probeert op te lossen, maar liefdevol aanwezig blijft bij wat geen oplossing kent.
Dat is geen zwakte.
Dat is de meest helende kracht die een mens kan bieden.
Aanwezig blijven bij wat er nú is, klinkt eenvoudig. Maar in onze dagelijkse realiteit — vol afleiding, verwachtingen en onbewuste drijfveren — is het misschien wel de moeilijkste oefening die er is.
Toch is het blijven in het hier en nu precies waar transformatie begint. Zowel psychologisch als lichamelijk. Niet door iets te doen, maar door niet meer weg te gaan. Niet van onszelf. Niet van het moment. Niet van onze ervaring.
1. Psychologisch: ruimte voor integratie
Als je werkelijk in het nu blijft — ook (of juist) als het pijnlijk is — gebeurt er iets essentieels: je stopt met vechten.
En pas dan kan de psyche doen waarvoor ze gemaakt is: verwerken, integreren, helen.
Wanneer je gevoelens als verdriet, boosheid, wanhoop of leegte toelaat en ze niet onderdrukt of afleidt, geef je je systeem de kans om:
– Erkenning te geven aan wat gevoeld wil worden.
– Oude ervaringen te doorvoelen, zodat ze geen nieuwe sporen trekken.
– Inzicht te laten ontstaan – niet mentaal, maar vanuit gevoelsbewustzijn.
In het nu zijn betekent dat je geen energie meer verspilt aan controle, vermijding of projectie.
Het ontlast je psyche. Je hoeft niets meer op te houden. En daar, in die verzachting, ontstaat rust.
2. Lichamelijk: regulatie van je zenuwstelsel
Blijven in het hier en nu heeft een directe impact op je lichaam, met name op het autonome zenuwstelsel.
Ons lichaam is ontworpen om gevaar te herkennen en te reageren: vechten, vluchten of bevriezen. Maar in emotionele pijn maakt het lichaam geen onderscheid tussen een werkelijke bedreiging en innerlijk ongemak.
Door in het nu te blijven — en dus niet te vluchten naar de toekomst of het verleden — geef je je lichaam het signaal:
“Ik ben veilig genoeg om te voelen.”
En dat activeert:
– De ventrale vagus (onderdeel van het parasympathische zenuwstelsel), die zorgt voor rust, verbondenheid, ademruimte.
– Spanning ontlading via trilling, tranen of diepe ademhaling.
– Zelfregulatie, waardoor je emotioneel veerkrachtiger wordt.
Je lijf krijgt de kans om uit de alarmstand te komen. Om te ontladen. Om te landen.
3. Waarom dit moeilijk is
We zijn getraind om uit het nu te vluchten.
We vullen stilte met woorden.
We vermijden leegte met prikkels.
We sussen emoties met eten, scrollen, presteren of spiritualiteit.
Dat is geen zwakte, dat is een overlevingsstrategie. Maar zolang we vluchten, blijven we gevangen in herhaling. In het hier en nu blijven betekent: uit het overleven stappen en het leven weer toelaten.
4. Wat het je brengt
Door werkelijk aanwezig te zijn bij wat er is — ook al is dat ongemakkelijk, rauw of onzeker — ontwikkel je:
– Zelfbewustzijn: je leert je reacties kennen zonder je ermee te identificeren.
– Emotionele volwassenheid: je draagt je innerlijke pijn, zonder dat die de regie overneemt.
– Verbinding: met jezelf, je lichaam, én met anderen – want wie zichzelf durft te voelen, kan ook de ander echt ontmoeten.
– Diepe innerlijke rust: niet omdat alles opgelost is, maar omdat je nergens meer naartoe hoeft.
Blijven is geen passiviteit. Het is actieve overgave.
In het nu blijven is niet hetzelfde als niets doen.
Het is een daad van moed.
Van vertrouwen.
Van liefde voor dat wat in jou leeft – ook als dat pijn is, gemis of wanhoop.
Het is zeggen:
“Ik loop niet meer weg van mezelf.”
En in dat blijven, daar begint leven. Ten volle.
Lijden dat niet erkend wordt, wordt lijden dat blijft
Pijn die genegeerd wordt, verdwijnt niet.
Ze kruipt dieper het lichaam in.
Ze gaat in de spieren zitten, in de darmen, in de ademhaling.
Ze sluimert onder de huid, wachtend tot ze wél gezien mag worden.
Verdriet dat niet gehuild wordt, droogt niet op.
Het zakt naar binnen, wordt zwaarte, wordt moeheid, wordt hardheid.
Het onttrekt zich aan de ogen, maar nestelt zich in het hart.
Angst die niet gevoeld mag worden, wordt geen moed.
Ze muteert. Ze verkrampt.
Ze komt terug als paniek, als controlezucht, als perfectionisme.
Als de drang om alles in de hand te houden — juist omdat niets gevoeld mocht worden.
Machteloosheid die niet gedeeld wordt, blijft niet stil.
Ze wordt cynisme. Bitterheid. Passieve agressie.
Ze verandert in de overtuiging dat niemand luistert, dat het toch geen zin heeft, dat het leven oneerlijk is.
En zo lopen we als volwassenen nog steeds rond met het kind in ons dat in de steek gelaten werd in zijn verdriet.
Niet omdat er niemand was.
Maar omdat diegene die er was, te snel zei:
“Niet huilen.”
“Kom op, je bent toch sterk?”
“Ach joh, het komt goed.”
Het was geen afwijzing met opzet.
Het was overschreeuwen uit onvermogen.
Een poging om troost te bieden aan iets wat geen troost vroeg, maar erkenning.
En zo hebben we geleerd dat voelen gevaarlijk is.
Dat verdriet ‘te veel’ is.
Dat angst ‘zwak’ is.
Dat je alleen liefde krijgt als je je herpakt.
Maar wat we daarmee hebben geleerd, is om onszelf in de steek te laten.
Steeds opnieuw.
Tot het lichaam begint te spreken.
Tot de relaties beginnen te knellen.
Tot het leven ons stilzet en zegt:
“Voel nu maar. Je hoeft het niet meer in te houden.”
Wat er nodig is: radicale aanwezigheid
Echte troost begint niet met woorden.
Niet met advies. Niet met oplossingen. Niet met perspectieven.
Werkelijke troost begint daar waar het verhaal stokt.
Waar er niets meer te zeggen is.
Waar alleen nog maar stilte overblijft — en aanwezigheid.
Daar, precies daar, ontstaat ruimte voor heling.
Als je naast iemand kunt zitten en zeggen:
“Ik weet niet wat ik moet zeggen.”
“Ik voel me net zo machteloos.”
“Wat je voelt, mag je voelen.”
“Je hoeft het nu niet op te lossen.”
Dan laat je het verhaal los — en stap je in het mens-zijn zelf.
Je bent geen helper meer, geen redder, geen fixer.
Je bent gewoon… aanwezig.
Dat vraagt geen antwoorden.
Dat vraagt aanwezigheid.
Dat vraagt moed — de moed om bij de duisternis te blijven zitten, zonder haar te willen verjagen.
Om niet te vluchten in licht, maar het donker zachtjes bij de hand te nemen, en te zeggen:
“Ik ben hier. Met jou. In dit.”
Dat is troost in zijn puurste vorm.
Geen belofte dat het beter wordt.
Maar een belofte dat je niet alleen bent — precies waar het niet beter is.
En soms is dat precies wat iemand redt.
Niet omdat de pijn verdwijnt.
Maar omdat hij eindelijk iemand tegenkomt die niet wegloopt.
Slot: Laat het niet goedkomen. Laat het waar zijn.
Soms is het grootste geschenk dat je iemand kunt geven:
dat het niet goed hoeft te komen.
Dat wat er is, er mag zijn – rauw, ongefilterd, pijnlijk en echt.
Zonder haast. Zonder oordeel. Zonder reddingsboei.
Want alleen dat wat volledig erkend wordt, kan zich werkelijk transformeren.
Niet omdat we het duwen richting licht,
maar omdat het in het donker eindelijk ruimte krijgt om zichzelf te zijn.
Dus als je voelt dat je de woorden “Het komt goed” op het punt staat uit te spreken,
stel jezelf dan even deze vragen:
* Kan ik hier echt zijn, zonder iets te hoeven oplossen?
* Durf ik aanwezig te zijn bij het niet-weten, het niet-fixen, het niet-kunnen?
* Kan ik liefdevol zwijgen, als dat meer zegt dan duizend woorden?
Want het ware wonder zit niet in wat voorbij de pijn ligt.
Het ware wonder zit in de ontmoeting te midden van de pijn.
Niet in het einde van het verhaal,
maar in de moed om het verhaal uit te houden, zin voor zin, stilte voor stilte.
Het ware wonder gebeurt niet doordat iets goedkomt.
Het ware wonder is dat we blijven. Samen.
Ook als het niet goed is.