De waarde van ‘wij’ in een tijd van ‘ik’
De waarde van ‘wij’ in een tijd van ‘ik’: Zuilen, individualisering en de paradox van gelijkheid
In het hedendaagse discours over gelijkheid, diversiteit en inclusie is het opvallend hoe vaak het accent ligt op het individu. Zelfontplooiing, persoonlijke keuzes en autonomie staan centraal. Toch rijst de vraag of we in deze hypergeïndividualiseerde samenleving niet iets fundamenteels zijn kwijtgeraakt: het collectieve gevoel van ‘wij’. Dit artikel verkent hoe de vroegere verzuiling – vaak afgedaan als beklemmend en verdeeld – ook een belangrijke sociale en psychologische functie vervulde, en hoe het verdwijnen ervan tot nieuwe spanningen leidt in onze zoektocht naar verbondenheid en verschil.
De verzuiling: meer dan ideologische scheiding
Nederland was tot ver in de twintigste eeuw sterk verzuild: katholieken, protestanten, socialisten en liberalen leefden in gescheiden werelden, met eigen scholen, kranten, vakbonden, sportverenigingen en omroepen. Deze scheiding wordt vaak beschouwd als beperkend en verstikkend, maar ze bood ook structuur, herkenning en gemeenschapszin. In een zuil wist je wie je was, bij wie je hoorde, en waar je steun kon vinden. Die collectieve identiteit gaf houvast en geborgenheid.
De zuilen creëerden duidelijke ‘wij-zij’-verhoudingen, maar binnen de eigen groep was er ruimte voor verschil. Er werd niet van je verwacht dat je je identificeerde met een universeel neutrale norm; juist het feit dat je anders was – katholiek tegenover protestant, arbeider tegenover bourgeois – werd erkend en zelfs gekoesterd. Binnen je eigen zuil mocht je jezelf zijn, met je eigen waarden, rituelen en wereldbeeld.
Individualisering en de druk van gelijkheid
Sinds de jaren zestig is de verzuiling geleidelijk verdwenen, mede door secularisering, ontzuiling en de opkomst van het neoliberalisme. In de plaats van collectieve identiteiten kwam het individu centraal te staan. Persoonlijke vrijheid, keuzevrijheid en zelfontplooiing werden de nieuwe heilige waarden. Iedereen werd in beginsel gelijk, en verschillen werden steeds minder verbonden aan collectieve structuren.
Deze ontwikkeling heeft veel positieve kanten: meer ruimte voor persoonlijke keuzes, minder sociale druk, en meer tolerantie voor afwijking. Maar er is ook een keerzijde. Juist doordat iedereen ‘gelijk’ moet zijn, ontstaat er een subtiele druk tot conformiteit. Verschillen mogen er zijn, zolang ze niet botsen met de dominante normen van neutraliteit, redelijkheid en universaliteit. Hierdoor ontstaat een paradox: in een samenleving waarin iedereen zogenaamd gelijk is, wordt het moeilijker om echt anders te zijn.
De psychologische behoefte aan gemeenschap
De mens is een sociaal wezen. We hebben niet alleen behoefte aan autonomie, maar ook aan verbondenheid. De oude zuilen boden mensen een anker: een gemeenschap waarin men zich erkend en gedragen voelde. In de huidige samenleving ontbreekt dat vaak. De klassieke instituties die mensen verbonden – zoals kerken, verenigingen of vaste ideologische kaders – zijn verzwakt of verdwenen. Wat resteert, is een versnipperd landschap waarin individuen zelf hun identiteit en verbindingen moeten vormgeven, vaak via losse netwerken of tijdelijke verbanden.
Tegelijkertijd zien we een hernieuwde zoektocht naar gemeenschap, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe ideologische bubbels, subculturen of lifestyle-groepen. Op sociale media ontstaan echokamers waarin mensen zich opnieuw verbinden op basis van gedeelde waarden of interesses. Maar deze netwerken missen vaak de duurzaamheid, diepte en sociale verantwoordelijkheid van de vroegere zuilen.
De noodzaak van een nieuw ‘wij’
Het is tijd om de waarde van een ‘wij’ opnieuw te erkennen – niet als een rigide of uitsluitende categorie, maar als een bron van identiteit, steun en erkenning. Dit vraagt om een herwaardering van het collectieve zonder terug te vallen in dogmatische verdeeldheid. We zouden kunnen streven naar nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid waarin verschil wordt gevierd zonder dat het individu oplost in de massa, en waarin collectieve verbanden ruimte bieden aan persoonlijke diversiteit.
Misschien ligt de oplossing in wat we ‘inclusieve verzuiling’ zouden kunnen noemen: netwerken of gemeenschappen die wel degelijk duidelijke waarden en structuren hanteren, maar die tegelijkertijd openstaan voor dialoog, migratie tussen groepen, en wederzijds respect. Het is een uitdagende balans, maar noodzakelijk in een samenleving waarin mensen niet alleen willen bestaan als losse individuen, maar ook als deel van een betekenisvol groter geheel.
Conclusie
De verzuilde samenleving had zijn beperkingen, maar ook zijn sociale en psychologische waarde. In onze huidige tijd, waarin individualisering en gelijkheid centraal staan, zien we nieuwe spanningen ontstaan rondom identiteit, verbondenheid en verschil. Misschien is het tijd om opnieuw te erkennen dat mensen niet alleen vrijheid nodig hebben, maar ook houvast. Niet alleen autonomie, maar ook gemeenschap. En niet alleen gelijkheid, maar ook ruimte voor betekenisvol verschil. Alleen dan kunnen we de balans hervinden tussen het ‘ik’ en het ‘wij’.
