DODENSPRONG
We waren op een prachtige warme voorjaarsdag met de boot naar een eiland gevaren. Toen ik daar zat te mijmeren in de zon, dacht ik aan het persoonlijke ontwikkelingstraject. Hoe zou je dat in verhaalvorm kunnen uit leggen aan mensen. Ik ervaar dat als mensen een eerste daadwerkelijke stap willen zetten, ze dat ervaren als een dodensprong.
Het lijkt wel dat je moet springen zonder garanties om te zwemmen naar de overkant. Op het ene eiland ben je geboren en is alles geregeld, volgens de normen: zo hoort het en zo moet. Zo leer je het leven. Op dat eerste eiland gaat het niet om wat ik wil, wat ik kan of wat ik voel, maar het daar vooral over wat ik heb, wat ik doe en wat andere mensen over mij zeggen. Zo leer je het leven. Als je het leven hebt geleerd, dan moet je dat eerste eiland verlaten en op ontdekkingstocht gaan naar je Ware Zelf, naar wie je ten diepste écht bent.
Er borrelde een verhaal in mij op:
Het Eiland Conformiteit
Het eerste eiland was precies zoals je zou verwachten, al zou niemand het ooit hardop zeggen. Alles had zijn plaats. De straten waren recht, de heggen strak geknipt, en de mensen liepen in gelijkmatige pas – niet omdat het moest, maar omdat het zo hoorde. Je zag het in hun glimlach: een soort beleefde moeheid, als het automatische knikje van een klok die op tijd moet blijven lopen. Eigenlijk had men niets te klagen: er was een huisje, er was een boompje en er was een beestje.
Iedere ochtend klonk er een zachte toon door de lucht – een helder, onmiskenbaar geluid dat je eraan herinnerde dat de dag begonnen was. De bewoners stonden op, maakten hun bedden op zoals hen ooit geleerd was, en begonnen aan taken die ze feilloos beheersten. Ze deden hun werk nauwkeurig, correct, zonder poespas. Fouten waren zeldzaam – en als ze voorkwamen, verdwenen ze geruisloos onder het tapijt van routines en gewoontes.
Er was rust op het eiland, een soort orde die je kon inademen. Niemand sprak te luid. Niemand stelde lastige vragen. Wie iets anders dacht, hield dat meestal voor zich. Soms keek iemand even op, alsof er iets knaagde, maar dan kwam er al snel weer een vriendelijke opmerking, een geplande koffiepauze, een bekende melodie op de achtergrond – en het moment gleed weg, als een steen die nét niet in het water valt.
Aan de rand van het eiland, waar de zee begon, stond een jongen – of was het een meisje? Het gezicht was moeilijk te lezen, alsof het zichzelf nog niet helemaal kende. De voeten in het zand, de ogen op de horizon. Niemand stond daar lang. Er was geen reden toe. De zee was er altijd, maar niemand wist waarom. Je kon er wel naar kijken, natuurlijk. Maar niet te lang. Je zou nog iets kunnen voelen dat niet in het rooster paste.
“Je kijkt weer naar de overkant,” zei Daan, terwijl hij naast hen kwam staan. Hij droeg zijn standaardjas, met het embleem van Toezicht op de borst.
“Daar is niks, hoor. Alleen verhalen.”
De ander haalde de schouders op. “Misschien zijn verhalen ook iets.”
Daan glimlachte, met een blik die tegelijk vriendelijk en streng was. “Je denkt veel de laatste tijd.”
“Misschien. Het valt je op?”
“Ja. En dat is niet erg, hoor. Maar… weet je, teveel nadenken maakt het ingewikkeld. Hier is het simpel. Rustig. Je hoeft alleen maar mee te doen. Dat is toch juist fijn?”
“Misschien verlang ik naar iets anders.”
“Verlangen is gevaarlijk,” zei Daan zacht. “Het maakt mensen ontevreden terwijl ze alles al hebben. Wat heb je daar te zoeken?”
De figuur draaide zich langzaam om. Knikte. En liep mee, zoals altijd.
Zo ging het. Zo hoorde het. En dat wisten ze allemaal – zelfs zij die soms naar de zee bleven kijken, iets te lang.
De Overtocht
Het begon niet met een plan. Het begon met een druppel – een gedachte die zich stilletjes nestelde in de plooien van het dagelijkse. Een vraag die nergens voor nodig leek: Wat als ik daarheen zou gaan? Niemand hoorde het. Het was geen uitgesproken zin, eerder een klank die zich hechtte aan momenten van stilte. Aan de geur van zeezout. Aan het gevoel van zand tussen de tenen.
De dagen bleven hun loop houden, de taken werden volbracht, de blikken uitgewisseld. Maar ergens in die tussenruimtes begon het verlangen te groeien. Niet groots of meeslepend – het had geen vlag, geen slogan, geen lied. Het was eerder als honger die je pas opmerkt als je te lang niet hebt gegeten. Onbenoemd, maar echt.
Op een avond, met de lucht paars van het invallende duister, zat de figuur bij het water. Alleen. In stilte. En toen kwam de stem. Niet van buiten, maar van binnen.
“Je gaat alles verliezen,” zei het kalm, bijna bezorgd.
“Denk je echt dat je daar gelukkiger zult zijn?”
“Ik weet het niet,” antwoordde de figuur, hardop, zonder zich ervan bewust te zijn. “Maar ik moet het proberen.”
“Ze zullen denken dat je ondankbaar bent. Of gek. Je laat iedereen in de steek.”
“Ik weet het.”
“En wat als het daar erger is? Wat als het helemaal niet bestaat?”
“Ik weet het niet, maar ze zeggen dat daar je Ware Zelf op je wacht.”
“Wat een onzin! Ben je niet tevreden met wie je bent? Je bent succesvol! Je bent talentvol! Iedereen vind je nu geweldig! “
“Ik weet het niet. Iets in me zegt dat ik daar moet zijn”
“Je bent egoïstisch.”
Een lange stilte volgde. Toen:
“Of misschien… is het eindelijk eerlijk.”
Die nacht sliep de figuur nauwelijks. Beelden flitsten voorbij – het bekende bed, het ochtendgeluid, de gezichten die knikten en lachten omdat het zo hoorde. Alles in hem schreeuwde om te blijven. Alles, behalve dat kleine stuk dat zei: Je leeft maar half.
En dus, op een ochtend, vroeg genoeg dat de lucht nog grijsblauw was, stond hij opnieuw aan de rand van het eiland. Geen medestander. Geen toezichthouder. Alleen de wind, de golven, en het pulserende weten dat het nu moest gebeuren.
Een stap naar voren. Toen voelde de figuur: “dit voelt niet goed!” en deed een stap terug.
“Maar ik moet!” De figuur deed nog een stap naar voren.
Een laatste blik op het water.
Zonder verder na te denken en te voelen of het goed voelde, volgde: de sprong.
De kou sloeg in als een klap. Het water was zwaarder dan verwacht, de afstand groter. Met elke slag groeide de twijfel. Waarom doe ik dit? Had ik niet gewoon kunnen blijven? Wat als ik faal? Wat als ik nooit aankom?
De zee leek het te weten – ze duwde terug, trok, ranselde het lichaam met golven van herinnering: beelden van oude gewoontes, stemmen die “nee” fluisterden, het warme gevoel van erbij horen.
De zwemmer begon te huilen, al mengde het zich met het zout van de zee. De wanhoop was rauw, de adem schokkerig.
“Keer terug,” fluisterde de stem. “Er is nog tijd. Niemand zal het je kwalijk nemen.”
Maar het verlangen antwoordde, fluisterend terug:
“Dat is precies waarom ik niet terug kan.”
En ergens in dat drijvende moment, tussen verleden en bestemming, brak er iets open: de realisatie dat het verlangen sterker was dan de angst. Niet omdat het makkelijker was, maar omdat blijven niet langer een optie was.
En dus ging de beweging door. Niet snel. Niet krachtig. Maar echt.
Het Eiland Authenticiteit
De kust kwam niet met fanfare. Geen ontvangstcomité, geen bord dat zei: Welkom. Alleen een strand, grijs en ongenaakbaar, met voetstappen die al snel werden weggevaagd door de wind. De zwemmer stond op, uitgeput en onzeker, het lichaam nog trillerig van de strijd tegen de zee.
Maar de stilte was anders dan op het eerste eiland. Er was geen rust, geen geruststellende routine. Hier was alles rauw, onvoorspelbaar, een landschap dat zich bleef verschuiven onder elke stap. De lucht was anders, scherp, het zand voelde zwaarder onder de voeten. Er was geen pad, geen richting, alleen maar ruimte om te vallen en weer op te staan. Hier had je geen controle, geen zekerheid. Hier moest je iedere dag opnieuw beginnen.
En in die stilte begon de twijfel opnieuw. De stem die ooit als geruststelling had geklonken, was nu een fluistering van angst.
“Dit voelt niet goed! Ga terug!”
De figuur zei: “Het is onbekend! Natuurlijk voelt dat niet goed!”.
“Waarom doe je dit jezelf aan?” vroeg de stem, die als altijd van binnenuit kwam, maar nu sterker klonk.
“Ik weet het niet,” antwoordde de figuur, met een trilling in de stem die niet te verbergen was. “Maar het voelt alsof ik verder moet gaan. Er is iets meer. Iets wat ik nog niet begrijp.”
“Wat als je nu alles verliest? Wat als je niet kunt doorgaan?”
De vraag bleef hangen, zwaar als een steen in het water. Maar de figuur keek naar de horizon, naar de golven die steeds maar bleven komen, en voelde de beweging in zich. Er is meer. Er moet meer zijn.
“Wat als ik niet verder ga?” vroeg de stem zachtjes, “Wat als ik alles opgeef voor iets dat misschien niet bestaat?”
“Misschien bestaat het inderdaad niet,” zei de figuur, “maar wat als ik dat nooit weet als ik hier blijf?”
De stem verstomde even, maar kwam toen terug, harder, als een oude wijsheid die het niet zo makkelijk opgaf: “En wat als je gewoon faalt? Wat als alles wat je nu hebt, alles waar je ooit voor hebt gewerkt, verdwijnt? Is dat de prijs voor wat je zoekt?”
“Dat is wat ik me afvraag,” zei de figuur, de twijfels die nu sterk naar voren kwamen. “Wat als ik niet genoeg ben? Wat als ik de verkeerde keuze maak? Wat als ik iets achterlaat waar ik later spijt van krijg?”
Er was geen antwoord, geen geruststelling. Er was alleen de harde werkelijkheid van het onzekere pad dat voor hen lag.
“Waarom niet gewoon blijven?” vroeg de stem verder. “Je hebt alles wat je nodig hebt. Je bent in controle. Hier weet je wie je bent. Wat als je je geluk verliest in het zoeken naar iets dat misschien niet eens bestaat?”
“Wat als ik mezelf verlies door hier te blijven?” zei de figuur bijna in zichzelf, terwijl de wind hun woorden leek weg te nemen.
Het was geen eenvoudige vraag. Het was niet de onbeantwoorde wens om ergens ‘meer’ te vinden, maar de scherpe bezorgdheid over wat het zou kosten. Er waren momenten waarop het leek alsof de oceaan hen terug wilde trekken, hen zou kunnen beschermen van de onzekerheid, hen zou kunnen terugbrengen naar het bekende eiland waar alles op zijn plek leek. Maar er was ook iets in hun borstkas dat bleef trekken, een onmiskenbare drang om verder te gaan, ondanks de twijfel.
“Wat als ik niet sterker ben dan de angst?” vroeg de figuur, zuchtend. “Wat als de pijn van het onbekende me verslindt?”
En toch, ergens diep van binnen, was het antwoord dat steeds weer opkwam, hoe zacht ook: Ik moet het proberen. Het is het enige wat ik weet.
De stem fluisterde opnieuw: “Maar wat als je niet genoeg bent voor wat daar komt? Wat als je alles opgeeft, maar je eindigt met lege handen?”
“Misschien eindig ik wel met lege handen,” zei de figuur, “maar misschien is dat de enige manier om eindelijk iets te vinden dat niet vastligt in wat anderen van me verwachten.”
De twijfel was niet verdwenen. Ze was slechts veranderd in iets dat steeds weer opkwam, als een golf die niet stopt met rollen. Soms was de twijfel zo zwaar, dat het voelde alsof het helemaal niet mogelijk was om door te gaan. Maar telkens als de figuur zichzelf afvroeg: Wat als ik niet verder ga?, kwam het antwoord niet in de vorm van zekerheid, maar als een gevoel van open ruimte – de mogelijkheid dat verder gaan een kans was, geen garantie.
Het proces was geen constante vooruitgang. Het was een serie sprongen, niet altijd even groot, maar elke keer weer een stap de diepte in. Soms was het als vallen. Soms was het een pauze, een moment van ademhalen, een terugtrekking naar de veilige oever van het oude eiland. Maar altijd, in de stilte van die momenten, kwam de vraag opnieuw: Als ik hier blijf, mis ik dan iets wat ik niet weet?
En dus ging de reis door, stap voor stap, met de voortdurende sprongen in het onbekende, niet met zekerheid, maar met de vastberadenheid om te blijven zoeken. De sprongen werden kleiner, maar het proces was niet minder intens. Iedere keer was er twijfel, iedere keer was er angst, maar de figuur bleef verder gaan, niet omdat het makkelijk was, maar omdat het de enige weg was die hen naar zichzelf kon brengen.
Het Eiland van de Ontwikkeling (Vervolg)
Terwijl de figuur verder wandelde over het nieuwe eiland, voelde figuur opnieuw de diepte van de eenzaamheid die hem had achtervolgd. Maar dit keer was het anders. De eenzaamheid van het oude eiland was eenzaamheid uit verplichting, gedreven door de verwachtingen van anderen. Hier, op dit eiland, voelde de eenzaamheid niet als een last. Het was de stilte die nodig was om de stem van het hart te horen. De ruimte om zichzelf te ontdekken, zonder de constante druk van de wereld om zich heen.
“Beter eenzaam van buiten en vol liefde van binnen,” dacht de figuur bij zichzelf, “dan aangepast op het eiland Conformiteit, met een eenzaam en verdwaald hart.”
Op het oude eiland was de eenzaamheid een verborgen pijn, een gevoel van afwezigheid dat altijd ergens op de achtergrond sluimerde. Daar was iedereen om je heen, maar je voelde je toch nooit helemaal gezien. Het was het soort eenzaamheid dat voortkwam uit het voortdurend voldoen aan andermans verwachtingen, het verbergen van wie je werkelijk was, om erbij te horen. Het hart was gevuld met twijfel en onzekerheid, en elke stap leek geforceerd, alsof je altijd een beetje aan het proberen was om in een vorm te passen die niet van jou was.
Maar hier, op dit eiland, was de eenzaamheid anders. Hier was er ruimte om te zijn, zonder de schaamte van wat anderen dachten. De stilte voelde niet meer als een lege ruimte, maar als een plek van groei en mogelijkheid. Wat voorheen eenzaamheid was, werd nu een moment van ontdekking. In de ruimte van de eenzaamheid, was er de mogelijkheid om de liefdevolle stem van het hart te horen – iets wat altijd al aanwezig was, maar nooit eerder gehoord was door het constante rumoer van de buitenwereld.
En wat hem opviel, was dat hij niet de enige was die deze reis maakte. Hij begon anderen te ontmoeten die dezelfde worstelingen hadden doorgemaakt, die dezelfde twijfels hadden ervaren. Maar wat hen verbond, was niet alleen hun ervaring van het onbekende, maar de manier waarop ze met elkaar omgingen. Er was geen oordeel, geen druk om zich aan te passen aan een bepaald idee van wie je zou moeten zijn. Er was alleen liefde en acceptatie, op een manier die ze nooit eerder had ervaren.
Een vrouw die ze ontmoette, vertelde hem over de momenten van twijfel, over de angsten die haar bijna hadden laten terugkeren naar het oude eiland. “Ik dacht ook dat ik niet sterk genoeg was,” zei ze, “maar ik ontdekte dat kracht niet komt van perfectie of controle, maar van het vermogen om met liefde en openheid te zijn, ook wanneer alles onzeker is.”
En dat was het verschil. Op dit eiland, omgeven door mensen die hun eigen zoektocht hadden doorgemaakt, voelde de figuur voor het eerst dat ze niet hoefde te voldoen aan een ideaal of een verwachting. Er was geen “juiste” manier om te zijn. Iedereen was welkom, juist omdat ze authentiek waren. Er was geen behoefte om te bewijzen wie je was of waar je vandaan kwam. Wat je had doorgemaakt was niet belangrijk, het ging erom wie je nu was, in dit moment.
En telkens wanneer ze een nieuwe ontmoeting had, ontdekte hij iets in de ander dat zijn hart raakte. Het was de openheid, de kwetsbaarheid, de bereidheid om zonder oordeel te kijken, gewoon met nieuwsgierigheid en bemoediging. Ze realiseerde zich dat liefde hier geen voorwaarde was – het was de basis, de grond waaruit alles voortkwam.
“Het gaat niet om de bestemming,” zei een man met een rustige stem, terwijl ze samen naar de horizon keken. “Het gaat om de reis zelf, om wie je wordt tijdens het lopen. Wat je onderweg ontdekt, wat je van jezelf leert, wat je van anderen leert. En vooral, dat je niet hoeft te zijn wie anderen willen dat je bent. Jij bent genoeg, precies zoals je bent.”
En dat was het. De liefde die ze hier vond was geen idee van perfectie. Het was een acceptatie van alles wat je meebrengt: je twijfels, je worstelingen, je momenten van falen en van groei. Alles was welkom. Alles was toegestaan.
Ze begreep dat het niet nodig was om zichzelf te bewijzen of te voldoen aan een bepaalde standaard. Het enige dat echt belangrijk was, was het vermogen om met liefde en zonder angst aanwezig te zijn – voor zichzelf, voor anderen, en voor de reis die je maakte.
Hij begreep nu dat hij niet langer hoefde te kiezen tussen eenzaamheid en verbinding. Op het oude eiland was de eenzaamheid gevuld met de leegte van niet kunnen zijn wie je was. Maar hier, op dit eiland, was de eenzaamheid vol van het ontdekken van wie je echt was, van het vinden van jezelf in de ruimte die je jezelf gaf. En de verbinding die hij nu voelde met de anderen was niet de verbinding die kwam uit conformeren, maar uit echt begrijpen, uit werkelijk luisteren en elkaar zonder oordeel accepteren.
“Misschien was dit altijd al de bedoeling,” dacht de figuur, terwijl hij verder liep, een beetje meer zichzelf dan de dag ervoor. “Niet om alles te begrijpen, maar om me open te stellen voor wat het leven me brengt. En soms is dat genoeg.”