In de schaduw – bang voor het licht
Een vreemde paradox
Hoeveel mensen om ons heen stralen werkelijk het licht uit waarvan Paulus sprak? We zeggen vol overtuiging: “God heeft ons vrijgemaakt,” en toch ervaren velen van ons dagelijks een last die voelt als religieuze plicht, schuldgevoel en zelfveroordeling.
Hoe kan het dat we, ondanks de bevrijdende boodschap van het Evangelie, toch zo vaak leven onder de druk van ‘moeten’ en ‘niet goed genoeg zijn’? Waarom is de kerk, en met name veel evangelische gemeenten, zo vaak verstrikt geraakt in het idee dat zij de ‘ware kerk’ zijn en dat ze anderen moeten bekritiseren of bestrijden?
Waarom voelt het soms alsof het geloof meer een instituut is geworden van regels en verplichtingen, dan een uitnodiging tot vrijheid en leven? Is er ook een psychologische kant aan deze ontwikkeling?
Dit artikel onderzoekt de wortels van deze paradox — waarom we soms bang zijn voor het licht dat we claimen te bezitten, en hoe de schaduw van traditie, angst en groepsdwang ons gevangen kan houden.
Wetticisme toen en nu
Paulus waarschuwde al vroeg in zijn brieven — bijvoorbeeld in de Galatenbrief — tegen het terugvallen in het wetticisme: het vasthouden aan de wet als middel om gerechtvaardigd te worden. Voor hem was de wet niet de weg naar vrijheid, maar een keten die mensen gevangen hield in angst, schuld en het zoeken naar eigen gerechtigheid.
Waarom is het zo verleidelijk om terug te vallen op wetten, regels en plichten? De menselijke psyche zoekt namelijk houvast en zekerheid, vooral in een wereld vol onzekerheden. Regels bieden een helder kader: ze zijn concreet, meetbaar en voorspelbaar. Ze scheppen een illusie van controle over het leven en over je eigen ‘heil’.
Genade daarentegen is paradoxaal en ongrijpbaar. Het is een geschenk dat je niet kunt verdienen, iets wat je alleen kunt ontvangen met open handen. Dat vraagt vertrouwen, kwetsbaarheid en een loslaten van zelfredzaamheid — een psychologisch lastige stap voor veel mensen.
In Paulus’ tijd worstelden gelovigen met precies deze spanning. Ze waren opgegroeid in een cultuur van wet en rituelen, waar gehoorzaamheid aan de wet centraal stond voor hun identiteit en relatie met God. Om dan ineens te horen dat het gaat om geloof, genade en innerlijke vrijheid, was schokkend en bevrijdend, maar ook beangstigend.
Vandaag zien we diezelfde dynamiek terug. Veel gelovigen ervaren de genade van God als diep bevrijdend, maar raken tegelijk gevangen in het proberen ‘goed genoeg te zijn’ door het strikt naleven van regels en tradities. Dit leidt vaak tot een innerlijke tweestrijd: aan de ene kant verlangen ze naar vrijheid, aan de andere kant houden ze vast aan de zekerheid van het bekende ‘moeten’.
Wetticisme is dus niet alleen een theologisch probleem, maar ook een psychologisch mechanisme. Het is de menselijke reactie op onzekerheid en angst — de vlucht naar controle — terwijl God juist uitnodigt tot vertrouwen en overgave.
Wetticisme als ontwikkelingsfase: van kind naar volwassenheid
Wetticisme kun je ook zien als een natuurlijke, bijna onvermijdelijke fase in ieders geestelijke en persoonlijke ontwikkeling. Vergelijk het met een kind dat de wereld ontdekt en leert: “Zo hoort het,” “Dit moet je doen,” “Dat mag niet.” Regels, normen en duidelijke grenzen geven houvast, structuur en veiligheid. Zonder die vaste kaders zou het kind verdwalen in chaos en onzekerheid.
Op dezelfde manier functioneert wetticisme vaak als een eerste stap in het geloofsleven. Het is de fase waarin je leert wat ‘goed’ en ‘fout’ is, wat hoort en niet hoort — vaak vanuit de cultuur, de traditie en de kerkelijke context waarin je bent opgegroeid. Deze fase is belangrijk en noodzakelijk: het helpt om grenzen te herkennen, jezelf en je plaats te ontdekken.
Maar het gevaar is dat je in die fase blijft steken. Dan wordt de wet een keurslijf, een rigide systeem waarbinnen je probeert te voldoen aan verwachtingen — van God, van de kerk, van jezelf. Je identiteit wordt dan vooral bepaald door het ‘goed naleven’ van regels, in plaats van door innerlijke vrijheid en authenticiteit.
De bijbelse boodschap — en vooral Paulus’ oproep — is dat we mogen groeien voorbij dat kinderlijke wetticisme naar volwassenheid in geloof. Dat betekent: loslaten van de veiligheid van het ‘moeten’ en ontdekken wat werkelijk bij jou hoort, hoe Gods liefde en genade jou persoonlijk vormen.
Het is de uitnodiging om als volwassen mens je eigen relatie met God aan te gaan, geleid door de Geest en niet door externe regels alleen. Zoals Paulus schrijft in Galaten 3:23-25: “Voordat het geloof kwam, waren wij gevangen onder de wet, opgesloten tot het geloof zou worden geopenbaard. Zo is de wet onze pedagoog geweest tot Christus kwam, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden. Nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een pedagoog.”
Dus wetticisme is niet iets slechts op zichzelf, maar een fase in het groeiproces. Het doel is volwassenheid, vrijheid, een authentiek leven als kind van het licht — waarin de regels niet meer een last zijn, maar als richtlijnen mogen dienen die je leven verrijken.
3. De psychologie van slavernij
Ondanks de bevrijdende boodschap van het Evangelie kiezen veel mensen onbewust toch voor controle boven vrijheid: wij doen het zo! Dit fenomeen is diepgeworteld in de menselijke psyche en verklaart waarom wetticisme zo hardnekkig is.
Er is een innerlijke stem die fluistert: “Ik ben niet goed genoeg.” Die stem voedt twijfel, schaamte en angst — niet alleen voor de afwijzing door anderen, maar ook door God zelf. Dit gevoel van ontoereikendheid kan zo sterk zijn dat mensen zich vastklampen aan regels, rituelen en prestaties om hun waarde te bewijzen. In die poging zoeken ze veiligheid, erkenning en controle over hun bestaan. Dat zijn overlevingsmechanismen.
Psychologisch gezien is dit een vorm van slavernij: de gevangenschap in angst, zelfveroordeling en het voortdurend moeten voldoen aan externe normen. Het is een keten die ons gevangen houdt in het verleden (in de kindfase) en onze authenticiteit ondermijnt, omdat we ons persoonlijk ontwikkelingswerk niet kunnen doen daardoor.
In de Bijbel wordt deze innerlijke strijd duidelijk zichtbaar. Paulus spreekt over de ‘oude mens’ die gevangen zit in zonde en wet, en de ‘nieuwe mens’ die bevrijd wordt door de Geest (Romeinen 7 en Efeziërs 4). Petrus moedigt gelovigen aan om hun onzekerheden los te laten en vol vertrouwen te leven als geliefde kinderen van God (1 Petrus 2:9).
De angst voor afwijzing is niet alleen een persoonlijke worsteling, maar ook een sociale. De kerk kan deze angst soms versterken door nadruk te leggen op ‘hoe het hoort’ in plaats van op genade en liefde. Daardoor raken mensen verstrikt in een schaduwwereld waar het licht moeilijk kan doordringen.
Herstel van vrijheid vraagt om het leren horen en geloven van een andere stem — die van Gods onvoorwaardelijke liefde en acceptatie. Het is een proces van innerlijke transformatie, waarbij de ketens van controle en angst worden doorbroken en het ware Zelf mag opstaan.
De kerk als systeem: genade als boodschap, niet altijd als praktijk
Door de eeuwen heen heeft de kerk een complexe relatie gehad met de boodschap van genade. Hoewel genade het hart van het evangelie is — de onvoorwaardelijke liefde en vergeving die God schenkt zonder verdienste — is het niet altijd eenvoudig geweest om dit ook in praktijk te brengen.
Historisch gezien heeft de kerk vaak de nadruk gelegd op schuld, zonde en bekering. Deze thema’s zijn onmiskenbaar belangrijk, want ze maken ons bewust van onze behoefte aan verlossing. Tegelijkertijd ontstond er binnen veel kerkelijke tradities een cultuur van prestatiedruk, regelgeving en morele eis, die de genade soms naar de achtergrond drukte.
Genade is namelijk radicaler en confronterender dan het lijkt. Het betekent niet slechts ‘goed nieuws’, maar ook een diepgaande omwenteling van ons zelfbeeld en onze levenshouding. Genade zegt: “Je hoeft niets meer te verdienen; je bent geliefd zoals je bent.” Voor veel mensen is dit niet alleen bevrijdend, maar ook ongemakkelijk. Want het doorbreekt het oude systeem waarin we onszelf voortdurend moesten bewijzen, waarin identiteit en waarde afhankelijk waren van ‘goed gedrag’ of ‘prestaties’.
Binnen kerkelijke instituten leidt dit soms tot een paradox: men verkondigt genade, maar leeft volgens wetten en tradities die diezelfde genade beperken. Dit kan zorgen voor spanning en verwarring, waardoor mensen in een geestelijke slavernij blijven vastzitten, ondanks het Evangelie van vrijheid.
Het vraagt moed en visie om deze diepgewortelde patronen te doorbreken. Om van genade niet alleen een mooie boodschap te maken, maar een levende praktijk waarin mensen daadwerkelijk bevrijd worden van schuld, angst en wetticisme. Zo kan de kerk weer het ‘licht’ zijn waar Paulus over sprak — een gemeenschap die getuigt van vrijheid en liefde te midden van een wereld vol duisternis.
In veel kerkelijke tradities heeft de angst voor zonden, begeerten en het falen een te grote plek ingenomen — soms zelfs meer dan het vertrouwen op genade. Deze focus op het vermijden van zonde en het beheersen van verlangens leidde vaak tot een streng, wettisch klimaat. Het gaf mensen het gevoel voortdurend op hun hoede te moeten zijn, zichzelf te moeten controleren en te moeten voldoen aan hoge standaarden.
Hierdoor werd genade soms een abstract begrip, iets dat men belijdt maar niet altijd ervaart. In plaats van bevrijding en rust, bracht het angst, schuld en zelfveroordeling met zich mee. De genade die juist uitnodigt tot openheid, kwetsbaarheid en vertrouwen werd overschaduwd door een cultuur van prestatie en controle.
Dit betekent niet dat zonde en morele richtlijnen onbelangrijk zijn, maar het vraagt een goede balans waarin genade het fundament blijft — de bron waaruit kracht en moed voortkomen om verandering mogelijk te maken. Zonder die balans dreigt de kerk een plek te worden waar mensen niet vrij durven te leven, maar juist gevangen blijven in de schaduw van angst.
De oude mens, gevormd door onze overlevingsmechanismen, beweegt zich vaak tussen twee uitersten: de rebel en de engel. De rebel zegt: “Het is waar wat ik denk over mezelf, al die negatieve stemmen en overtuigingen.” Dit leidt tot destructieve patronen, zelfafwijzing en soms zelfs rebellie tegen God en anderen. De engel daarentegen probeert de pijn en onzekerheid te vermijden door controle, perfectie en faalangst — een constante strijd om te bewijzen dat je beter bent dan die negatieve gedachten. Beide houdingen houden ons gevangen in het oude systeem van slavernij aan oordeel en angst.
Alleen genade doorbreekt dit patroon. Maar genade kan alleen worden ontvangen door een open en kwetsbaar hart, een hart dat bereid is los te laten wat het ‘Valse Zelf’ aan bescherming en controle had opgebouwd. Genade nodigt uit tot een diepgaande innerlijke transformatie — niet door onze eigen inspanningen, maar door de liefdevolle werking van Gods Geest. Het opent de weg naar het Ware Zelf, waar we vrij zijn om te leven zoals God ons oorspronkelijk bedoelde.
Wat betekent het dan echt om in het licht te wandelen?
In het licht wandelen betekent niet simpelweg je best doen om ‘goed genoeg’ te zijn, alsof je jezelf moet bewijzen. Het gaat om leven vanuit een diepgewortelde identiteit die je al hebt ontvangen door het geloof in Christus — een identiteit als geliefd kind van God, vrijgemaakt uit het rijk van duisternis.
Zondebesef blijft een onderdeel van het leven, want niemand is perfect. Maar in het licht leidt dat besef niet tot verlammende schuld of zelfveroordeling. Integendeel, het nodigt uit tot bekering: het bewust keren van de weg van afstand en verwarring naar de weg van liefde en groei. Schuld verandert van een last in een kompas dat je helpt om koers te houden.
Vrijheid in het licht is daarom geen vrijbrief om te doen wat je wilt, maar een uitnodiging om verantwoordelijkheid te nemen — niet uit angst of verplichting, maar uit liefde en dankbaarheid. Het is een vrijheid die je bewust maakt van je plaats in Gods grote verhaal, waarin je handelt vanuit trouw, compassie en eerlijkheid.
Leven in het licht is dus niet harder je best doen, maar juist toestaan dat Gods liefde en genade je vormgeven, elke dag opnieuw.
Want de weg van het Valse Zelf naar het Ware Zelf is geen rechte lijn van perfectie, maar een diepgaand proces van innerlijke transformatie. Het Valse Zelf is gevormd door onze overlevingsmechanismen — de patronen die ontstaan zijn uit pijn, angst en de behoefte aan controle in onze kindertijd. Het is vaak een masker, een beschermlaag die ons veilig probeert te houden, om zo van onze ouders te krijgen wat we nodig hadden, maar die ons ook gevangen houdt in onwaarheden over wie we werkelijk zijn.
Het Ware Zelf is de authentieke, door God bedoelde geschapen mens, compleet met fouten en tekortkomingen. Het omarmen van het Ware Zelf betekent niet dat je deze tekortkomingen wegpoetst of ontkent, maar dat je ze erkent en aanvaardt als onderdeel van je mens-zijn, terwijl je jezelf niet laat definiëren door je gebreken.
Deze overgang vraagt moed: het vraagt een openhartige ontmoeting met God, die in Zijn genade en liefde onze diepste wonden kent en wil helen. Het is een uitnodiging om je vast te klampen aan Gods beloften, en te leven vanuit de zekerheid dat je geliefd bent, niet vanwege wat je doet, maar vanwege wie je bent in Hem.
Paulus noemt dit proces ‘het afleggen van de oude mens en het aantrekken van de nieuwe mens’ (Efeziërs 4:22-24). Het is een werk van Gods Geest, die in ons harten werkt om ons steeds meer te vormen naar het beeld van Christus. Dit betekent dat we dagelijks keuzes maken om niet terug te keren naar onze oude patronen, maar te wandelen in de waarheid van onze nieuwe, werkelijke identiteit — een identiteit zoals we bedoeld zijn, die vrij is, heel, en geliefd, ondanks fouten en tekortkomingen.
Wanneer Paulus spreekt over de nieuwe mens én over Christus die in ons leeft, gebruikt hij niet psychologische taal zoals wij vandaag gewend zijn, maar theologische en existentiële taal. Wat lijkt op een tegenstelling — “ik leef niet meer zelf” vs. “ik ben een nieuwe schepping” — is in zijn denken juist een diepe eenheid.
Nieuw én Christus in mij — waarom deze ogenschijnlijke paradox?
“Nieuw” = niet iets ánders worden, maar herboren worden naar je oorsprong
In de antieke wereld betekende “nieuw” vaak: hersteld, vernieuwd, geheiligd, tot volle bloei gekomen. Het Griekse woord kainos (nieuw) betekent dan ook niet “spiksplinternieuw” in de zin van nooit eerder bestaand, maar: vernieuwd in kwaliteit, een oorspronkelijke bedoeling hersteld.
Dus: de nieuwe mens is niet een vervreemding van wie je bent, maar een herstel van wie je ten diepste al bent — geschapen naar Gods beeld (Genesis 1:26). Het oude — gevormd door zonde, angst, overlevingsstrategieën — wordt afgelegd, en de ware, oorspronkelijke mens komt tevoorschijn.
Zie Kolossenzen 3:10: “Bekleed u met de nieuwe mens, die vernieuwd wordt naar het beeld van zijn Schepper.”
“Christus in mij” = God in mij maakt mij werkelijk mij
Als Paulus zegt: “Niet ik leef meer, maar Christus leeft in mij” (Galaten 2:20), bedoelt hij niet dat zijn identiteit is uitgewist. Integendeel — hij bedoelt dat zijn ware identiteit eindelijk tot leven komt. Christus leeft in hem door geloof en door liefde, en dát maakt zijn eigen ik pas echt levend.
Deze gedachte sluit aan bij een centrale lijn in Paulus’ theologie: God maakt door de Geest woning in de mens (zie Romeinen 8). In de Joodse traditie betekende Gods tegenwoordigheid altijd: bestemming, roeping, heiliging. In Christus komt die bestemming binnen in de mens wonen.
Je zou kunnen zeggen: Christus leeft in mij, niet in plaats van mij — maar ten volle in míj.
De taal van toen: mystiek én concreet
Voor Paulus en zijn tijdgenoten (zowel Joods als Grieks) waren innerlijke transformatie en goddelijke inwoning geen vreemde ideeën. In de mysterieculten spraken mensen over ‘wedergeboorte’, in de Joodse apocalyptiek over ‘licht’ en ‘geest’. Paulus verbindt deze tradities en vult ze met een radicaal christelijke inhoud: leven uit genade, door de Geest, in gemeenschap met Christus.
Daarom zegt hij: “Als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping” (2 Kor. 5:17).
En tegelijkertijd: “Christus in u, de hoop op de heerlijkheid” (Kol. 1:27).
Samengevat: geen tegenstelling, maar een eenheid in lagen
Je bent nieuw, omdat je oude conditionering (valse zelf, angst, prestatie) niet meer je ware identiteit is.
Christus leeft in jou, niet om je te vervangen, maar om je Ware Zelf tot bloei te brengen.
Of zoals Augustinus eeuwen later zou zeggen: “God is meer mijzelf dan ikzelf ben.”
Slot – Weg uit de schaduw
Paulus zei niet: “Word kinderen van het licht.”
Hij zei: “Jullie zijn kinderen van het licht — dus wandel daarin” (1 Thess. 5:5).
Dat lijkt een nuance, maar het is fundamenteel. Hij sprak zijn lezers niet aan op hun gebreken, maar op hun ware identiteit. Niet als een opdracht die je moet verdienen, maar als een uitnodiging om te leven vanuit wie je in Christus al bent.
Leven in het licht betekent: je hoeft niet langer te vechten tegen jezelf, te voldoen aan systemen, of je te verstoppen in schaamte. Je mag tevoorschijn komen. Met alles wat je bent — ook je littekens, je fouten, je verlangens.
De weg uit de schaduw is geen sprint, maar een groeiend bewustzijn:
Ik ben geliefd. Ik ben bedoeld. Ik ben vrij. En ik mag leven in het licht, omdat het Licht zelf in mij leeft.
Het licht overweldigt niet, het nodigt uit.
Het brandt niet af, het maakt zichtbaar.
Het veroordeelt niet, het onthult en vernieuwt.
Zoals Marianne Williamson schreef:
“Onze diepste angst is niet dat we onmachtig zijn. Onze diepste angst is dat we mateloos machtig zijn. Het is ons licht, niet onze duisternis, dat ons het meest beangstigt.”
We zijn vaak geneigd onszelf klein te houden, omdat grootsheid verplicht. Maar in Christus is onze grootsheid geen arrogantie — het is deel hebben aan zijn heerlijkheid. Het is leven als mensen waarin Gods beeld weer zichtbaar wordt.
“Sta op, word verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid van de HEERE gaat over u op.”
— Jesaja 60:1
De schaduw heeft geen laatste woord.
De uitnodiging blijft: Kom in het licht. En wees wie je werkelijk bent.
LEES OOK:
* leef-als-kinderen-van-het-licht/
* van-vals-zelf-naar-ware-zelf/