Moeder en Vader en hun kind
De Essentiële Rollen van Vader en Moeder in het Leven van het Kind
(Vanuit systemisch perspectief)
In het systemisch werk erkennen we de diepe, unieke en complementaire rollen van moeder en vader in het leven van hun kind. Beide ouders dragen iets wezenlijks bij aan de levenslijn van het kind – ieder op een eigen moment, ieder op een eigen manier.
De Moeder zegt: “Welkom. Je mag er zijn.”
Vanaf de ontvangenis – en zeker bij de geboorte – is het de moeder die het kind draagt, voedt, koestert en bevestigt in het zijn.
Haar lichaam is de eerste thuisbasis van het kind. De eerste 9 maanden in de buik, en daarna – symbolisch – nog eens 9 maanden op de buik.
De moeder draagt het kind zo, dat het haar aankijkt: het kind leert zichzelf kennen in haar ogen.
Zij is de bedding, de veiligheid, de liefdevolle bevestiging van het bestaan.
De Vader zegt: “Ga. Je kunt het.”
Waar de moeder het kind ontvangt, is het de vader die het kind de wereld in begeleidt.
Als hij het kind draagt, ligt het met het gezicht naar buiten, naar de wereld: “Kijk daar, dat is voor jou.”
De vader nodigt uit tot beweging, richting, daadkracht en zelfstandigheid.
Zijn taak begint vaak later – pas wanneer het kind op eigen benen kan staan.
De moeder is (symbolisch) grotendeels ‘klaar’ rond de leeftijd van 12 jaar, wanneer het kind zichzelf enigszins kent.
De vader is vaak pas ‘klaar’ rond het 15de jaar, wanneer het kind de wereld ingaat en leert hoe daarin te staan.
KORTOM:
- De moeder geeft het kind bestaansrecht: je bent welkom, precies zoals je bent.
- De vader geeft het kind wereldrecht: je hoort erbij, je kunt het aan.
Beide zijn nodig. Eerst zijn, dan gaan. Eerst ontvangen, dan loslaten.
Zonder moeder geen gronding. Zonder vader geen richting.
Wanneer één van beide ontbreekt of niet volledig beschikbaar is, voelt het kind zich óf niet bestaansgerechtigd, óf niet toegerust om te leven.
De Overgang van Moeder naar Vader (12–15 jaar)
Van bestaansrecht naar wereldrecht
Tot ongeveer het twaalfde levensjaar is de moeder de centrale figuur in het leven van een kind. Zij is de bron van veiligheid, nabijheid en bevestiging: “Je bent welkom, je mag er zijn.”
Het kind leert zichzelf kennen in haar ogen, wordt gevoed in lijf en ziel, en bouwt een basisvertrouwen op – als het goed is.
Maar dan komt er een moment waarop het kind zich begint los te maken van de moeder.
Niet uit afwijzing, maar uit een natuurlijke behoefte: de wereld roept.
En dáár ligt de taak van de vader.
De vader wordt nu belangrijker
Rond de 12–15 jaar verschuift de beweging van “binnen” naar “buiten”:
– Van ik ben van mama, naar ik hoor bij de wereld
– Van veiligheid zoeken, naar risico nemen
– Van wie ben ik?, naar wie wil ik zijn in de wereld?
Dit is waar de vader op het toneel stapt met zijn eigen, unieke bijdrage:
“Je kunt het. Ga maar. Ik sta achter je.”
Hij leert het kind richting kiezen, verantwoordelijkheid nemen, grenzen verkennen – en ook fouten maken.
Als deze overgang soepel verloopt, voelt het kind zich stevig genoeg om de puberteit in te gaan met een gezond gevoel van eigenwaarde én autonomie.
Wanneer deze overgang stokt
Als de moeder (onbewust) blijft vasthouden – uit liefde, bezorgdheid of onverwerkt eigen gemis – voelt het kind zich opgesloten.
Of: als de vader niet beschikbaar is (fysiek of emotioneel), ontbreekt de ‘brug’ naar de buitenwereld.
Dan blijft het kind innerlijk hangen:
– Bij de moeder in symbiose
– Of alleen in een losgeslagen, ongerichte puberteit zonder bedding
Deze overgang vraagt dus om heldere innerlijke posities van beide ouders:
– De moeder die zegt: “Ik laat je gaan, met liefde.”
– De vader die zegt: “Ik vang je op als het moet, maar ik laat je zelf gaan.”
Dit is een overgang, geen breuk
Belangrijk om te beseffen: dit is geen afscheid van de moeder.
Het is een beweging van binding naar vrijheid.
Wat de moeder heeft gegeven, reist altijd mee.
Maar nu is het tijd dat de vader ook gaat geven: richting, kracht, vertrouwen in de wereld.
De kracht van rituelen
In veel traditionele culturen – waaronder het jodendom – bestaan rituelen die precies deze overgang markeren: van kind naar jongvolwassene, van de binnenwereld naar de buitenwereld, van afhankelijkheid naar verantwoordelijkheid. Systemisch gezien vervullen deze rituelen een essentiële functie: ze erkennen en bevestigen de innerlijke ontwikkeling van het kind en ondersteunen het systeem in het maken van die beweging.
In veel oude tradities wordt de overgang rond de twaalfde levensjaar niet aan het toeval overgelaten.
Die fase – waarin een kind het oude achter zich laat en het nieuwe nog niet volledig kent – wordt gemarkeerd, begeleid en bekrachtigd door rituelen.
In het jodendom is er de Bar Mitzva (voor jongens) en Bat Mitzva (voor meisjes):
– Rond het 12e (meisje) of 13e (jongen) levensjaar
– Het kind wordt ‘zoon of dochter van het gebod’ – en daarmee verantwoordelijk voor zijn/haar eigen keuzes
– Het wordt als het ware uit het domein van de ouders gehaald en geplaatst in de gemeenschap, als zelfstandig lid
Dit is exact wat systemisch nodig is in deze fase:
– Een erkenning van de innerlijke beweging die gaande is
– Een symbolisch moment van loskomen van de moeder
– Een publieke bekrachtiging van de vader (of de gemeenschap) die zegt: “We zien je. Je hoort erbij. Je bent klaar voor het leven.”
Wat gebeurt er als dit ontbreekt?
In moderne Westerse samenlevingen zijn dit soort overgangen vaak niet meer ritueel gemarkeerd.
De overgang blijft dan impliciet, stil, vaak verwarrend:
– Het kind zoekt grenzen, maar vindt ze niet
– Ouders houden (onbewust) vast, of laten los zonder bedding
– De puberteit wordt een strijd, in plaats van een overgang
Zonder ritueel kan een kind blijven hangen in een innerlijke onduidelijkheid:
Ben ik nog kind, of mag ik groot zijn?
Hoor ik nog bij mama, of mag ik gaan?
Ben ik welkom in de wereld?
Wat vraagt dit van ouders?
Idealiter nemen ouders rond deze leeftijd een symbolisch moment om te zeggen:
– Van moeder naar kind: “Ik heb je gedragen, gevoed, geborgen. Nu laat ik je gaan.”
– Van vader naar kind: “Ik zie je. Je bent klaar. Ik ga met je mee, maar jij gaat voorop.”
Als dit expliciet gebeurt – of via een zelfgekozen ritueel – ervaart het kind een innerlijke toestemming om te groeien.
Het wordt gezien in zijn overgang, en dat maakt een wereld van verschil.
De Puberteit – Een Tweede Geboorte
Een nieuwe fase van loslaten, spiegelen en richting geven
Waar de geboorte de fysieke losmaking van moeder en kind is, markeert de puberteit de innerlijke, emotionele en seksuele losmaking.
Het is een fase van ‘ontwaken’ waarin het kind zichzelf opnieuw gaat ontdekken – niet meer als deel van een ouder, maar als op zichzelf staand, uniek mens met verlangen, grenzen en richting.
In systemische zin is dit een tweede geboorte – en opnieuw zijn beide ouders daarbij onmisbaar, elk met hun eigen taak.
Voor het meisje:
Het meisje komt los van de moeder (de identificatie) en wendt zich naar de vader.
Ze zoekt bij hem erkenning, bevestiging, en zelfs bewondering.
Het is aan de vader om de grens te trekken: “Ik ben je vader, niet je vriendje.”
Hij mag haar zien in haar groeiende vrouw-zijn, maar blijft stevig in zijn eigen plek staan.
Daarmee helpt hij haar een gezonde grens te ervaren: tussen liefde en verlangen, tussen erkenning en afwijzing, tussen nabijheid en afstand.
En hij zegt uiteindelijk – liefdevol, krachtig –: “En nu mag je naar een vriendje. De wereld in.” Hij zegt: Ga! Je kunt het! En doe alleen wat jij echt wil!
Hij bevestigt haar vrouw-zijn, zonder het in te nemen. Daarmee leert zij gezonde eigenwaarde, grenzen, en het vermogen tot echte verbinding.
Voor de jongen:
De jongen is tot dan toe vaak nog verbonden met zijn moeder – in comfort, koestering, soms zelfs verleiding.
Hij leert haar ‘om zijn vinger te wikkelen’ – en zij laat zich daar soms (te) graag in meevoeren.
Maar dan is daar de vader. Hij staat op, en zegt tegen zijn zoon:
“Kom. Genoeg gespeeld bij moeder. Tijd om op eigen benen te staan.
Zoek je eigen vriendinnetje. Word man.”
Hier maakt de vader de jongen los uit de symbiose met de moeder. Niet grof, niet hard – maar duidelijk. Hij stelt grenzen, biedt richting, daagt uit.
Hij begeleidt de jongen de wereld in – naar verantwoordelijkheid, risico, en zelfontdekking.
Wat leren de ouders?
De puberteit is niet alleen een overgang voor het kind, maar óók voor de ouders.
– De moeder leert om haar zoon los te laten – ook als hij haar charmeert en haar hart steelt.
– De vader leert om zijn dochter te zien in haar vrouw-zijn, zonder haar te claimen of af te wijzen.
– De vader leert grenzen trekken.
– De moeder leert vertrouwen geven.
Dat vraagt innerlijk werk. Dat raakt aan eigen thema’s, eigen geschiedenis. En juist daarom is de puberteit een kans voor groei – voor het hele systeem.
Ouders geven alles aan hun kinderen.
Vanuit systemisch perspectief klopt dat volledig.
Ouders geven wat ze hebben. Wat ze kunnen. Wat ze zijn.
Niet meer. Niet minder.
Ze geven hun liefde, hun leven, hun beperkingen, hun dromen, hun wonden – en vaak ook hun gemis.
Zelfs ouders die tekortschieten, doen dat vanuit hun eigen systeem, hun eigen geschiedenis.
Wat gegeven wordt, is altijd het maximum dat binnen hun bereik lag.
Kinderen komen altijd tekort.
De pijnlijke paradox: Kinderen verlangen vaak meer dan ouders kunnen geven.
– Meer aandacht.
– Meer erkenning.
– Meer veiligheid.
– Meer beschikbaarheid.
En ze krijgen nooit alles.
Daar ontstaat het existentieel tekort.
Niet als verwijt – maar als realiteit.
En juist daar, in dat tekort, groeit het kind verder. Het tekort wordt bodem voor ontwikkeling.
Het tekort is niet het einde van de liefde, maar het begin van het eigene.
En ouders geven ook wat te veel is – wat hun eigen pijn verzacht in plaats van het kind dient.
Ze geven wat niet gevraagd wordt, of wat niet passend is bij de ziel van het kind: hun angsten, hun dromen, hun ongeleefde leven.
Ook dát wordt doorgegeven, vaak onbewust.
En het kind – trouw als het is – neemt alles aan, ook wat eigenlijk niet van hem is.
Tot het moment komt waarop het kind mag zeggen:
“Dit is van jou. Ik laat het bij jou. En ik neem alleen wat mij versterkt.”
Alleen van je wonden draag je vrucht.
Waar het tekort heeft gekrabd, waar de pijn heeft geslagen, waar het gemis zich heeft genesteld – dáár ontstaat potentie.
Maar ook waar je te veel hebt ontvangen – wat niet van jou was, wat je niet kon dragen, wat jou verwondde of overlaadde – dáár ligt een opgave.
Dáár, in dat spanningsveld tussen tekort en teveel, groeit iets unieks.
De mogelijkheid om iets te brengen in de wereld wat authentiek, doorleefd en vruchtbaar is.
Niet ondanks de wond, maar dankzij.
Systemisch gezien:
– In je wond leer je je grens kennen.
– In je gemis ontdek je je verlangen.
– In het teveel leer je terug te geven wat niet van jou is.
– In je pijn ontdek je je kracht.
=> Je draagt vrucht waar je gebroken bent – als je leert dragen wat van jou is, en teruggeeft wat niet bij jou hoort.
KORTOM:
– Ouders geven altijd alles – en toch is het nooit genoeg.
– Kinderen komen altijd tekort – en toch groeien ze verder.
– Wie zijn wond draagt, kan vrucht dragen.
Als dit erkend wordt – zonder oordeel, zonder schuld – ontstaat er ruimte voor mildheid.
Voor dankbaarheid naar wat wél was.
Voor verantwoordelijkheid voor wat nu is.
En voor volwassenheid: het nemen van het leven zoals het is.