Pelgrimeren – de weg naar binnen als noodzakelijke daad
De lege ruimte waar ooit rituelen leefden
In een tijd waarin oude instituties zoals kerk, school en gemeenschap steeds minder richting geven aan ons innerlijk leven, zijn we op onszelf teruggeworpen. De overgangsmomenten die ooit collectief gemarkeerd werden — volwassen worden, verlies, verandering, bezinning — zijn steeds vaker individuele zoektochten geworden. Wat ooit werd gedragen door rituelen, vindt nu plaats in stilte of in het verborgene.
In deze post-rituele samenleving wint de pelgrimstocht aan betekenis. Niet als religieuze plicht, maar als existentiële noodzaak. Pelgrimeren — of het nu te voet, met de fiets of innerlijk gebeurt — biedt een structuur waarin transformatie kan plaatsvinden. Geen toeristische reis, maar een weg naar binnen, gedragen door fysieke beweging, tijd, herhaling en bewustzijn.
Dit artikel onderzoekt waarom pelgrimeren juist nú belangrijk is, en hoe het aansluit bij diepere menselijke behoeften. We benaderen het fenomeen vanuit vijf perspectieven: psychologisch, ontwikkelingsgericht, neurologisch, filosofisch en spiritueel.
Een oeroude weg: pelgrimeren in het joods-christelijke erfgoed
Pelgrimeren is diep geworteld in het joods-christelijke denken, waarin de mens fundamenteel gezien wordt als iemand op weg. Al in Genesis klinkt de eerste grote roep: “Trek weg uit je land, verlaat je familie en het huis van je vader, en ga naar het land dat Ik je zal wijzen” (Genesis 12:1). Met die zin begint Abraham’s tocht — niet naar een vaste bestemming, maar naar een bestaan in vertrouwen. Het is een pelgrimstocht avant la lettre: weg uit het bekende, op pad met niets dan een belofte.
Ook het volk Israël is in essentie een pelgrimerend volk. De uittocht uit Egypte, veertig jaar zwerven door de woestijn, de tocht naar het Beloofde Land — het zijn geen efficiënte routes, maar spirituele processen. Onderweg sterven oude patronen af: slavernij, wantrouwen, afhankelijkheid van menselijke machten. De woestijn wordt zo een leerschool van vertrouwen, waar de mens leert leven van brood dat hij niet zelf bakt, en water dat op onwaarschijnlijke plekken opwelt.
Deze ‘pelgrimstheologie’ zet zich voort in het christendom. Jezus zelf is voortdurend onderweg: geen vaste plek om te wonen, steeds opnieuw op pad tussen dorpen, mensen, grenzen. Zijn roep aan de leerlingen — “Kom, volg mij” — is niet alleen een uitnodiging tot geloof, maar letterlijk een oproep om te gaan. Onderweg gebeurt het: ontmoetingen, omkeringen, genezingen, inzicht.
Pelgrimeren is in deze traditie dus geen uitzondering, maar de norm voor het geloofsleven. De mens is een vreemdeling op aarde, een doortochteling, onderweg naar een stad waarvan God de bouwer is (Hebreeën 11). In de middeleeuwen werd dit beleefd via concrete pelgrimstochten — naar Santiago, Rome of Jeruzalem — maar altijd als uitdrukking van een innerlijk proces: boetedoening, dankbaarheid, zoeken naar vergeving of heroriëntatie op God.
Wat we vandaag missen, is dat deze pelgrimshouding ooit verweven was met het dagelijks leven. Vervoer ging traag — te voet, met paard of wagen — en reizen betekende vertragen, loslaten, overgave. Die fysieke realiteit ondersteunde een innerlijke houding van openheid en ontvankelijkheid. Je was echt onderweg, letterlijk én geestelijk.
In onze tijd zijn we de tragere ritmiek van het onderweg-zijn kwijtgeraakt. We bewegen snel, efficiënt en doelgericht, maar verliezen daarmee de ruimte om tot inkeer te komen. De pelgrimage is vandaag niet vanzelfsprekend, maar misschien juist daarom zo noodzakelijk: als tegenbeweging, als oefening in vertrouwen, als ruimte voor heroriëntatie op wat het betekent om mens te zijn in relatie tot God.
Het afpellen van het zelfbeeld
In de psychologie wordt het ego vaak gezien als een noodzakelijk construct: het geeft ons stabiliteit, identiteit en richting in de wereld. Tegelijk fungeert het als een soort beschermlaag tegen het onbekende — tegen datgene in onszelf wat niet direct zichtbaar of controleerbaar is. Pelgrimeren, juist door zijn eenvoud en traagheid, confronteert ons onvermijdelijk met die beschermlaag. Onderweg verdwijnen de vertrouwde structuren van het dagelijks leven: werk, rol, status, verplichtingen. Wat overblijft, is de ontmoeting met jezelf — buiten de context van wie je “hoort te zijn”.
Carl Jung beschreef deze reis naar binnen als een essentieel onderdeel van wat hij individuatie noemde: het proces waarbij een mens zijn ware Zelf leert onderscheiden van het aangeleerde ego. Het pad van individuatie vraagt niet om snelle inzichten, maar om overgave aan een proces. Pelgrimeren biedt precies die voorwaarden: fysieke inspanning, ritme, herhaling en stilte. In de afwezigheid van afleiding komt het onbewuste langzaam naar de oppervlakte — niet als schreeuw, maar als fluistering.
Wat opvalt in pelgrimsverslagen, maar ook in therapeutische praktijken, is dat er onderweg vaak een kantelpunt ontstaat. Tussen dag 10 en 25 — het moment waarop de buitenwereld werkelijk loslaat — komen existentiële thema’s boven drijven: angst, verlies, schuld, rouw, maar ook vergeving, vrijheid en liefde. Deze psychologische dieptezone komt zelden tot stand in een korte retraite of coachsessie. Ze vraagt tijd, ruimte en vooral: leegte. Pas in die leegte krijgt het Zelf de kans zich te tonen — niet als prestatie, maar als openbaring.
Pelgrimage als volwassenwording
Vanuit ontwikkelingspsychologisch perspectief kunnen we pelgrimeren beschouwen als een hedendaagse rites de passage. De antropologen Arnold van Gennep en Victor Turner beschreven dit proces als een drieledige beweging: afscheiding, liminaliteit en re-integratie. Deze structuur vormt de ruggengraat van betekenisvolle overgangen in het leven.
– Afscheiding markeert het vertrek: het bewust loslaten van je vertrouwde omgeving, sociale rollen en vanzelfsprekende kaders.
– Liminaliteit is de tussenzone waarin je nergens meer echt thuishoort — een staat van ontregeling waarin de oude identiteit begint te vervagen, maar de nieuwe nog geen vorm heeft gekregen.
– Re-integratie is de terugkeer: niet simpelweg naar huis, maar naar het leven met een nieuw innerlijk gezichtspunt, vaak subtiel maar wezenlijk anders.
In traditionele culturen werden dit soort overgangen gedragen door rituelen, gemeenschappen en symboliek. Maar in onze huidige, sterk geïndividualiseerde samenleving ontbreken die collectieve inwijdingsmomenten vrijwel volledig — zeker voor volwassenen. We gaan wel van baan naar baan, van relatie naar relatie, van fase naar fase, maar vaak zonder een expliciete ruimte om werkelijk te heroriënteren op wie we geworden zijn, en wat nu wezenlijk richting geeft.
Juist in die culturele leegte kan de pelgrimstocht een unieke rol vervullen. Niet als vlucht uit het dagelijks leven, maar als natuurlijke container voor transformatie. De fysieke reis maakt de innerlijke overgang zichtbaar, tastbaar en voelbaar. Het ritme van gaan, van alleen zijn, van zoeken, geeft de psyche de tijd om zichzelf opnieuw te ordenen.
Pelgrimeren is daarmee meer dan reflectie: het is een belichaamde ontwikkelingsbeweging van ‘wie was ik’ naar ‘wie ben ik nu’. En — misschien nog belangrijker — het stelt de reiziger in staat om zijn of haar innerlijke kompas opnieuw af te stemmen, niet op de normen van buitenaf, maar op dat wat van binnenuit klopt.
Het brein onderweg
De moderne neurowetenschap biedt verrassend veel inzicht in wat er gebeurt wanneer we langdurig wandelen of fietsen, vooral in een eenvoudige, herhalende omgeving. Pelgrimeren is daarmee niet alleen een spirituele of psychologische ervaring, maar ook een ingreep in de neurobiologische toestand van ons brein.
Tijdens ritmische, repetitieve beweging — zoals wandelen in een gelijkmatig tempo — wordt het zogenaamde default mode network (DMN) actief. Dit netwerk is betrokken bij zelfreflectie, dagdromen en autobiografisch geheugen. Onder normale omstandigheden is het DMN vaak overactief bij mensen die piekeren of gestrest zijn. Maar opmerkelijk genoeg laat onderzoek zien dat bij langdurig wandelen het piekergedrag daalt, terwijl het DMN actief blijft. Dit creëert een zeldzame mentale staat: de geest dwaalt, maar niet in angst — eerder in openheid en mild bewustzijn. Precies daar ontstaan vaak de diepere inzichten die pelgrims beschrijven.
Daarnaast stimuleert fysieke inspanning de afgifte van neurotransmitters zoals endorfine, serotonine en dopamine — stoffen die bijdragen aan een gevoel van rust, verbondenheid en emotionele balans. Deze natuurlijke ‘chemische cocktail’ helpt het overprikkelde zenuwstelsel tot rust te brengen. Veel pelgrims rapporteren een soort natuurlijke reset, waarin gedachten vertragen en emoties zachter worden.
Ook de omgeving speelt een subtiele, maar essentiële rol. Sensorische eenvoud — zoals een zandpad, een bosrand of een horizon die zich langzaam ontvouwt — vermindert cognitieve belasting. In een wereld vol visuele en auditieve overprikkeling werkt deze eenvoud kalmerend. De hersenen hoeven niet voortdurend te schakelen, en precies daardoor ontstaat ruimte voor dat wat normaal gesproken wordt weggedrukt: vergeten herinneringen, onaffe gevoelens, diepe verlangens.
In neurologische zin is pelgrimeren dus een terugkeer naar een natuurlijke staat van zijn: een toestand van aandacht, vertraging en innerlijke ontvankelijkheid, die ons in het dagelijks leven steeds moeilijker toegankelijk is.
De pelgrim als existentieel archetype
In de filosofie is de pelgrim het archetype van de mens die zich bewust bevindt in de existentiële spanning van het leven. Martin Heidegger beschreef de mens als een ‘geworpen zijn-in-de-wereld’: zonder gekozen te hebben, vinden we onszelf in een wereld die ons vraagt te zoeken naar betekenis. De pelgrim belichaamt deze existentiële conditie; niet door een specifiek doel te bereiken, maar door de reis zelf te bewonen — door aanwezig te zijn in het onderweg-zijn.
Søren Kierkegaard bracht de mens in beeld als een wezen gevangen tussen eindigheid en oneindigheid. Pelgrimeren opent deze spanning: elke stap is eindig en concreet, maar leidt tegelijkertijd naar een oneindige horizon, naar iets wat het begrip overstijgt. Deze dubbele ervaring nodigt uit tot vertraging, bezinning en reflectie — een fundamenteel verzet tegen een cultuur die wordt gedreven door snelheid, efficiëntie en voortdurende productiviteit.
In onze neoliberale tijd, waarin het zelf vaak wordt gereduceerd tot consument, werknemer of maker, stelt pelgrimeren een radicaal alternatief voor: het is een oefening in kwetsbaarheid en vertrouwen. Niet als iemand die presteert, maar als iemand die zoekt en openstaat. Deze eenvoud, deze tijdelijk opgelegde onthechting van het productieve zelf, herstelt iets diepmenselijks: onze waardigheid als zoekende wezens, onze verbondenheid met het mysterie van het bestaan.
Pelgrimeren wordt daarmee meer dan een fysieke tocht: het is een filosofische praktijk waarin het ‘zijn’ opnieuw kan worden beleefd, buiten de kaders van efficiëntie en controle. Het herinnert ons eraan dat het leven niet alleen gaat om aankomst, maar om het bewonen van de weg.
Een uitnodiging tot overgave
De spirituele dimensie van pelgrimeren is een uitnodiging tot overgave — aan het grotere geheel, of dat nu God, de natuur, stilte of het mysterie van het bestaan is. In veel spirituele tradities wordt wandelen gezien als een vorm van gebed, een fysieke meditatie waarin de grens tussen zelf en wereld tijdelijk vervaagt.
Op de pelgrimsweg kunnen onverwachte momenten van eenheid, synchroniciteit en diepe innerlijke vrede ontstaan. Deze ervaringen zijn vaak moeilijk in woorden te vatten, maar worden juist daardoor des te intenser beleefd. Het spirituele aspect van pelgrimeren schuilt niet in dogmatische leerstellingen, maar in de directe, persoonlijke ontmoeting met wat wezenlijk is — met de stilte, het mysterie, het onuitsprekelijke.
In een tijd waarin veel mensen zich vervreemd en losgezongen voelen van een groter geheel, biedt pelgrimeren een eigentijdse mystieke praktijk. Het vraagt niet om geloof of kennis, maar om openheid en ervaring. Het gaat om het terugvinden van verbinding — niet alleen met iets buiten ons, maar ook met de diepste lagen van onszelf.
Pelgrimeren wordt zo een spirituele oefening waarin overgave niet betekent opgeven, maar thuiskomen: in het moment, in het lichaam, en in de stilte van het onderweg zijn.
Terug naar de bron van mens-zijn
Pelgrimeren is geen luxe of hobby voor wie er tijd voor heeft; het is een fundamentele, existentiële daad van herinnering. In een tijd waarin collectieve rituelen steeds meer verdwijnen, biedt pelgrimeren een noodzakelijke ruimte om transformatie werkelijk te doorleven en te integreren. Of je het nu bekijkt vanuit psychologisch, neurologisch, filosofisch of spiritueel perspectief, de reis naar binnen blijkt een van de meest volledige en diepgaande vormen van innerlijke arbeid.
In een wereld die draait om versnellen, optimaliseren en presteren, staat de pelgrim als een radicaal ander archetype: iemand die durft te vertragen, te verdwalen, en vooral te luisteren — naar zichzelf en naar de stilte om zich heen.
Misschien is dat precies wat we nú nodig hebben: een herontdekking van het onderweg zijn, niet als middel tot een doel, maar als bron van mens-zijn.
Anna’s pelgrimstocht naar binnen
Anna (42) kwam bij mij in coaching met een gevoel van vastzitten. Ze werkte als manager in een drukke organisatie, waar ze veel verantwoordelijkheid droeg. Ondanks succes voelde ze zich leeg, vermoeid en verloren. De dagelijkse ratrace eiste haar tol, en gesprekken of korte retraites boden maar tijdelijk verlichting. Haar hele leven had ze boven verwachting voldaan aan het stramien/script van: zo hoort het en zo moet het. Ze werd bewonderd door iedereen. Ze werd op een voetstuk gezet.
Tijdens de sessies nodigde ik Anna uit om een pelgrimstocht te overwegen. Niet als vlucht, maar als bewust proces: zes weken wandelen, zonder vaste agenda, enkel met de intentie om te vertragen en zichzelf te ontmoeten.
De eerste dagen waren zwaar. Anna worstelde met fysieke vermoeidheid en de onrust in haar hoofd. Haar oude patronen van ‘moeten’ en ‘controle houden’ kwamen pijnlijk naar boven. Maar rond dag tien veranderde iets: ze merkte dat de constante stroom aan gedachten afnam. In plaats daarvan trad een nieuwe ruimte aan, waarin herinneringen, emoties en inzichten opkwamen.
Op dag twintig vertelde ze over een ervaring van diepe verbondenheid met de natuur en een gevoel van vrede dat ze lang niet had gekend. Oude angsten werden minder dominant; ruimte ontstond voor acceptatie en mildheid naar zichzelf.
Toen ze terugkeerde, was Anna niet dezelfde. Ze had niet alle antwoorden, maar ze droeg een nieuw innerlijk kompas bij zich. Haar zelfbeeld was genuanceerder, minder gekleurd door externe verwachtingen. In haar werk en relaties kon ze nu vaker kiezen voor zachtheid en echtheid, in plaats van strijd en prestatie.
Anna’s pelgrimstocht illustreert hoe het langdurige onderweg-zijn een diep psychologisch en spiritueel proces op gang brengt. Het is een herontdekking van het Zelf, die tijd, ruimte en overgave vraagt — precies wat in onze versnelling zo schaars is. Eén ding is zeker voor haar geworden: “Een pelgrimstocht is niet te organiseren, niet te creëren. Het enige wat rest, is mijn overgeven aan het ritme van mijn eigen voetstappen en het leven.”
Uit het dagboek van Anna
Dag 5:
“Ik dacht dat ik de tocht kon plannen, alles onder controle houden. Maar het pad laat zich niet sturen. Het vraagt om overgave, om meegaan met het ritme van mijn voetstappen zonder te weten waar het eindigt.”
Dag 8:
“Ik verlangde naar grote inzichten, een plotselinge doorbraak. Maar die komen niet zomaar. Het lijkt alsof het tijd nodig heeft — geduld, langzaam naar binnen zakken, laag voor laag.”
Dag 12:
“Het ongemak is soms moeilijk te verdragen: pijn in mijn voeten, eenzaamheid, twijfels. Maar ik begin te zien dat dit ongemak geen vijand is, maar juist de deur naar iets nieuws.”
Dag 15:
“Ik merk dat ik teveel gefocust was op het doel. Ik wil aankomen, iets bereiken. Maar de reis ís het doel. Elke stap is belangrijk, ook de twijfel, de leegte.”
Dag 18:
“De stilte en het alleen zijn confronteren me met mezelf. Het is soms beangstigend, maar ook waarachtig. Pas in die ruimte hoor ik mijn eigen stem weer.”
Dag 22:
“Het herhalende lopen, dat monotone ritme — dat had ik onderschat. Het werkt als een soort ademhaling, mijn gedachten worden rustiger, mijn hart kalmer. Het is bijna meditatie.”
VERVOLG: de-innerlijke-burcht-als-pelgrimstocht-van-de-ziel/