Tussen imitatie en integratie: De ware maatstaf van innerlijke groei
In gesprekken over ontwikkeling binnen de theorie van Dabrowski zie ik vaak een verwarring opduiken die — hoe begrijpelijk ook — de essentie van zijn gedachtegoed vertroebelt. Het idee dat bepaalde gedragingen of uitspraken ‘bewijzen’ dat iemand zich op een hoger ontwikkelingsniveau bevindt, is wijdverbreid, maar misleidend. Het doet afbreuk aan de diepgang van Dabrowski’s visie op innerlijke transformatie.
Een baby kan een volwassen woord zeggen, en daar kunnen we hartelijk om lachen — maar het blijft een baby. Een volwassene kan op zijn beurt iets kinderachtigs zeggen, maar dat maakt hem niet minder volwassen. De kwaliteit van ontwikkeling zit niet in wat je zegt of doet, maar in het innerlijke bewustzijn van waaruit het voortkomt.
In dit artikel onderzoek ik het onderscheid tussen gedrag als imitatie en gedrag als uitdrukking van geïntegreerde ontwikkeling. Want je kunt op de grens van België en Nederland wonen, en veel gemeen hebben met beide, maar je bént óf in België, óf in Nederland. Zo ook in psychologische groei: het gaat niet om tijdelijke gedragingen, maar om waar je je wezenlijk bevindt in je innerlijke ontwikkeling.
Voor wie meer wil lezen over Dabrowski’s overexcitabilities, niveaus, of de mythologie rondom labels en ‘fases’, verwijs ik graag naar eerdere artikelen zoals ‘Dabrowski op een rijtje’, ‘De theorie van de overexcitabilities’, en ‘Bewustzijnsniveaus’. In dit artikel ga ik dieper in op wat volgens mij de meest wezenlijke — en vaak over het hoofd geziene — onderscheidingen zijn binnen de toepassing van zijn theorie.
Een stellingname: de essentie van ontwikkeling volgens Dabrowski
In de interpretatie van Dabrowski’s theorie van positieve desintegratie komt een fundamentele misvatting regelmatig terug: de gedachte dat gedragingen of eigenschappen die op het eerste gezicht kenmerken van een hoger ontwikkelingsniveau lijken te zijn, automatisch betekenen dat iemand zich daadwerkelijk op dat hogere niveau bevindt. Zo wordt bijvoorbeeld empathie, analytisch denken, of het vermogen tot zelfreflectie vaak beschouwd als bewijs van een geïntegreerde, volwassen persoonlijkheid volgens Dabrowski.
Maar dit is een onjuiste vereenvoudiging die voorbijgaat aan de kern van zijn theorie.
Dabrowski beschrijft ontwikkeling niet als een lijst van gedragskenmerken, maar als een diepgaande innerlijke reorganisatie van het zelf. Zijn vijf ontwikkelingsniveaus zijn niet zomaar fasen waarin gedrag verandert, maar representeren verschillende lagen van bewustzijn en een hiërarchie van waarden die bepalen vanuit welk innerlijk “motiveer-mechanisme” iemand handelt.
Het wezenlijke onderscheid ligt in de mate van integratie: de samenhang en ordening van interne conflicten, drijfveren, emoties en gedachten. Dit proces noemt Dabrowski “positieve desintegratie”: een diepgaande ontwrichting en herstructurering van het innerlijk leven die leidt tot een nieuw, hoger georganiseerd niveau van functioneren. Pas wanneer lagere, egocentrische en impulsieve niveaus duurzaam ondergeschikt zijn aan een hogere, door reflectie en authentieke waarden geleide structuur, spreken we van een werkelijk hoger ontwikkelingsniveau.
Een concreet voorbeeld: de scholier die de taal van de student spreekt
Stel je een middelbare scholier voor die regelmatig uitspraken doet die klinken als die van een eerstejaarsstudent aan de universiteit. Misschien heeft hij een oudere broer die student is en thuis vaak over zijn studietijd vertelt — indrukwekkende termen, filosofische inzichten, kritische vragen. De scholier gebruikt deze woorden en gedachten, soms zelfs overtuigend, en de omgeving denkt misschien dat hij al een beginnende student is.
Toch zit de scholier nog in een andere ontwikkelingsfase. Zijn taalgebruik en gedrag zijn vooral een imitatie van wat hij hoort en observeert; het is nog niet geworteld in een eigen, diepgaand begrip of in een innerlijke hiërarchie van waarden die kenmerkend is voor de student. Het is eerder een oppervlakkige manifestatie, een tijdelijk uiting die losstaat van een duurzaam geïntegreerd ontwikkelingsniveau.
Net zoals een baby een volwassen woord kan zeggen zonder volwassen te zijn, zo kan de scholier ‘studententaal’ spreken zonder daadwerkelijk te functioneren vanuit het bewustzijnsniveau van die student. De ware maatstaf van ontwikkeling ligt niet in geïmiteerd gedrag, maar in de onderliggende innerlijke structuur die dat gedrag motiveert en stuurt.
Dynamieken in Dabrowski’s theorie ter verduidelijking
Dabrowski onderscheidt onder andere de volgende groeidynamieken die een rol spelen in deze innerlijke herstructurering:
* Positieve desintegratie: het proces waarbij oude, oppervlakkige structuren afgebroken worden om ruimte te maken voor complexere, geïntegreerde structuren.
* Meerlagigheid: het gelijktijdig bestaan van verschillende innerlijke niveaus, vaak in conflict met elkaar. Iemand kan dus kenmerken van lagere en hogere niveaus tegelijk tonen, zonder dat het hogere niveau de leiding heeft.
* Hiërarchie van waarden: echte ontwikkeling betekent dat een nieuw, dieper besef van waarden ontstaat, waarbij impulsieve en egocentrische motieven worden ondergeschikt gemaakt aan deze nieuwe orde.
Dit verklaart waarom gedrag op zich niet de maatstaf kan zijn voor ontwikkelingsniveau: het gedrag is slechts de buitenkant. Het gaat om de innerlijke ordening die dit gedrag mogelijk maakt en stuurt.
Samenvattend: wie gedrag reduceert tot de indicator van innerlijke groei, mist de fundamentele dynamiek van Dabrowski’s visie. Ontwikkeling is geen kwestie van incidentele gedragingen, maar van een blijvende transformatie van het innerlijk zelf — van imitatie naar integratie.
Theoretische basis van Dabrowski
Kazimierz Dabrowski, een Pools-Canadese psychiater en psycholoog, ontwikkelde zijn theorie van positieve desintegratie midden 20e eeuw. Hij baseerde zijn inzichten op klinische observaties van mensen die intensieve innerlijke conflicten ervoeren, vaak gepaard met een verhoogde gevoeligheid voor emoties en prikkels. Deze ervaringen bracht hij samen in een vernieuwend model van persoonlijke groei, waarin innerlijke crisis en desintegratie niet als pathologie, maar als noodzakelijke stappen in de ontwikkeling naar een authentiek zelf werden gezien.
Aanvankelijk oogstte zijn theorie vooral aandacht binnen hoogbegaafdheidsonderzoek en persoonlijkheidspsychologie, maar de complexe en multidimensionale aard maakte brede acceptatie en begrip lastig. Pas in recente decennia groeit de erkenning van Dabrowski’s visie als een diepgravend model dat niet alleen psychologische ontwikkeling, maar ook ethische en existentiële groei verklaart.
De vijf ontwikkelingsniveaus van Dabrowski
Kazimierz Dabrowski onderscheidt vijf ontwikkelingsniveaus die de groei van de persoonlijkheid typeren:
* I: Primaire integratie — een egocentrisch, onbewust functioneren zonder innerlijke conflicten.
* II: Unilevel disintegratie — de eerste fase van innerlijke onrust, met conflicten op hetzelfde niveau, maar zonder diepere hiërarchie.
* III: Spontane meerlagige disintegratie — het begin van innerlijke splitsingen tussen lagere en hogere lagen, met een groeiend bewustzijn van eigen waarden.
* IV: Georganiseerde meerlagige disintegratie — een bewuste ordening en hiërarchisering van innerlijke conflicten en waarden.
* V: Secundaire integratie — het stadium waarin een nieuw, hoger geïntegreerd en authentiek zelf is gevormd.

De meerlagige, niet-lineaire aard van ontwikkeling
Ontwikkeling volgens Dabrowski verloopt niet als een lineaire trap, maar als een complexe, multilevel dynamiek. Meerdere lagen kunnen tegelijk actief zijn, waarbij ze conflicteren en hiërarchisch ten opzichte van elkaar staan. Het ‘meerlagige’ betekent niet simpelweg tegelijkertijd lagere scholier én student zijn, maar betreft de innerlijke dynamiek tussen verschillende bewustzijns- en waardenniveaus — geest, ziel en lichaam — waar groei zichtbaar wordt in vallen, opstaan, zoeken en soms ‘zand happen’. Voor een diepere verkenning van deze lagen en dynamieken verwijs ik graag naar mijn artikelen ‘Dabrowski op een rijtje’ en ‘Bewustzijnsniveaus’.
Kernbegrippen binnen Dabrowski’s theorie
In het hart van Dabrowski’s visie staan een aantal sleutelconcepten:
* Overexcitabilities — verhoogde gevoeligheden die zowel uitdaging als groeipotentieel bieden.
* Dynamismen — innerlijke krachten die de groei aanjagen, zoals positive maladjustment (het vermogen om sociaal conventies kritisch te benaderen), hierarchization (orde scheppen in waarden), en subject-object in oneself (het vermogen tot zelfreflectie en zelfbesturing).
* Ontwikkelingspotentieel — de aangeboren capaciteit van een persoon om door innerlijke conflicten te groeien.
* Persoonlijkheidsideaal — het streven naar een authentiek en geïntegreerd zelf, de ultieme doelstelling van de positieve desintegratie.
Voor wie wil verdiepen in deze begrippen verwijs ik naar mijn uitgebreide artikel ‘De theorie van de overexcitabilities’ en andere gerelateerde stukken op mijn website.
Imitatie is geen integratie: over innerlijke structuur en schijnbaar “hoog” gedrag
De verwarring tussen gedrag en ontwikkelingsniveau ontstaat vaak wanneer we geïsoleerde uitingen (woorden, daden, houdingen) verwarren met diepgewortelde persoonlijkheidsstructuren. Om dit onderscheid scherp te krijgen, zijn de volgende metaforen verhelderend: die van de baby en volwassene, en die van de basisscholier en student. Ze laten zien hoe gedrag op zichzelf misleidend kan zijn als maatstaf voor innerlijke ontwikkeling.
De baby en de volwassene
Een baby kan, door imitatie of toevallig aanleren, een woord gebruiken dat wij associëren met volwassenheid — bijvoorbeeld: “filosofie” of “verantwoordelijkheid.” Als omstanders zijn we vaak vertederd of verbaasd, juist omdat de uiting zo ‘buiten proportie’ lijkt met de ontwikkelingsfase van het kind.
Maar hoe indrukwekkend het woord ook klinkt, het gebruik ervan zegt niets over het begripsvermogen of de morele ontwikkeling van het kind. De baby beschikt nog niet over de innerlijke hiërarchie van waarden, de zelfreflectie of het ethisch bewustzijn die bij die woorden horen. Er is geen sprake van integratie — alleen van oppervlakkige, toevallige imitatie. De woorden zijn leeg van binnenuit gezien.
Omgekeerd kan een volwassene iets zeggen wat oppervlakkig gezien ‘kinderachtig’ of ‘onvolwassen’ lijkt. Maar wanneer de persoon in kwestie beschikt over een geïntegreerde persoonlijkheidsstructuur — dus over subject-object in oneself, bewuste hierarchisering en een innerlijke ordening van waarden — dan is dit gedrag slechts een tijdelijke uiting binnen een volwassen kader. Het gedrag doet geen afbreuk aan het ontwikkelingsniveau; het is contextueel verklaarbaar binnen een breder, bewust geleefd leven.
De parallel met Dabrowski’s theorie is duidelijk:
* Gedrag op zichzelf is géén betrouwbaar teken van ontwikkelingsniveau.
* Pas wanneer dat gedrag voortkomt uit een duurzame, innerlijk geordende structuur van bewustzijn en waardehiërarchie, kunnen we spreken van functioneren op een hoger niveau.
* De kern ligt dus niet in wat iemand doet, maar vanuit waar iemand handelt.
De basisscholier en de student
Een verwante metafoor: stel je een leerling in groep 8 voor die thuis een oudere broer of zus heeft die net is begonnen aan de universiteit. Deze leerling hoort gesprekken over filosofie, duurzaamheid, of identiteitsvragen, en neemt bepaalde woorden en inzichten over. Soms verrast hij zijn omgeving met “volwassen” taal of diepzinnige opmerkingen. Het lijkt alsof hij al een jonge student is.
Maar dit gedrag is in wezen reflectief, niet structureel: het is het resultaat van imitatie, niet van interne transformatie. De scholier heeft (nog) geen eigen ervaringskader, geen ethische worsteling of cognitieve integratie van die ideeën. Hij speelt met de taal, maar draagt nog niet de verantwoordelijkheid, zelfreflectie en existentiële betrokkenheid die bij het leven van een student horen. Zoals Dabrowski zou zeggen: de gedragingen zijn niet ingebed in een georganiseerde meerlagige structuur van het zelf.
Net als bij de baby is het gedrag hier opvallend, maar oppervlakkig. Het kan zelfs wijzen op ontwikkelingspotentieel, maar het is geen bewijs van ontwikkeling.
De student daarentegen kan soms iets eenvoudigs of zelfs onhandigs zeggen. Maar wanneer hij werkelijk functioneert op niveau IV (georganiseerde meerlagige disintegratie) of V (secundaire integratie), is zijn gedrag doordrongen van een hogere structuur: van zelfbewuste keuzes, van waarden die intern gekozen zijn (en niet enkel sociaal overgenomen), van een diep besef van verantwoordelijkheid voor het eigen handelen.
De psychologische les: gedrag is de buitenkant, integratie is de binnenkant
Dabrowski maakt in zijn werk herhaaldelijk duidelijk dat gedrag nooit los gezien mag worden van de innerlijke dynamiek waaruit het voortkomt. Zijn concept van multilevelness gaat juist over de innerlijke spanning tussen lagen van ontwikkeling. Iemand kan tegelijkertijd sporen van niveau II (unilevel conflict) en niveau IV (bewuste hiërarchie) tonen — niet omdat hij “in twee fasen tegelijk zit,” maar omdat zijn innerlijke conflicten zich op meerdere lagen afspelen.
Het verschil tussen imitatie en integratie is precies het verschil tussen:
– een kind dat een moreel oordeel herhaalt omdat hij het ergens heeft gehoord
– en een jongere die na innerlijke worsteling tot een ethische positie is gekomen die hij zelf heeft gekozen en doorleefd
Het eerste is gedrag, het tweede is groei.
KORTOM: De theorie van positieve desintegratie is bedoeld als innerlijke ontwikkelingspsychologie. Wie haar reduceert tot gedragstypering, mist de essentie. Alleen waar innerlijke conflicten leiden tot zelfreflectie, hiërarchisering en vrijwillige herstructurering van het zelf, is er sprake van échte ontwikkeling. Dabrowski’s visie nodigt ons uit om achter gedrag te kijken — en te vragen: “Wat leeft hier werkelijk van binnen?”
Wat is wél kenmerkend voor functioneel groei
Wie zich verdiept in Dabrowski’s theorie van positieve desintegratie, ontdekt al snel dat zijn aandacht niet primair uitgaat naar wat mensen doen, maar naar waaruit ze handelen. Zijn ontwikkelingsniveaus beschrijven geen gedragsrepertoire, maar een innerlijke structuur — een bewust gekozen hiërarchie van waarden en motieven die door zelfreflectie, innerlijk conflict en groei tot stand is gekomen.
Fase III: Spontane meerlagige disintegratie
In fase III begint de psychologische transformatie zich werkelijk af te tekenen. Hier ontstaat het besef dat waarden op verschillende niveaus kunnen bestaan: het conflict tussen “wat ik wil” en “wat juist is”, tussen egocentrische neigingen en moreel bewuste keuzes vanuit, tussen conformisme en authenticiteit. Dat is vanuit het overlevingsmechanismen handelen naar het volwassen handelen. Dit niveau gaat gepaard met innerlijk lijden en desoriëntatie, maar het is precies dit lijden dat tot groei aanzet.
Wat deze fase kenmerkt:
* Innerlijke reflectie: de persoon ontwikkelt het vermogen zichzelf van binnenuit te observeren en kritisch te bevragen (subject-object in oneself).
* Bewust conflict met lagere neigingen of maatschappelijke normen: deze conflicten zijn niet alleen cognitief, maar ook existentieel.
* Hiërarchische ordening: waarden worden niet meer willekeurig gekozen of overgenomen, maar geordend volgens een innerlijk kompas (hierarchization).
* Zelfstandige dynamiek: keuzes komen niet langer voort uit externe druk, maar uit een zich ontwikkelend innerlijk principe – Dabrowski’s befaamde third factor. Deze ‘derde factor’ is het innerlijk vermogen om los te komen van zowel biologische aanleg als sociale conditionering, en zelfstandig richting te kiezen.
Meerlagigheid betekent hier dus: het actief sturen van het zelf, met een bewuste voorkeursstructuur die hogere waarden voorrang geeft boven lagere impulsen — ook als dat pijn, verlies of sociale frictie oplevert. Het zijn de lagen in mij én de lagen buiten mij (in familie, werk, etc) die voor conflicten zorgen en om bewuste keuzes vragen.
Deze kenmerken zijn uitgebreid beschreven in wetenschappelijke publicaties. Daarin wordt onderstreept dat fase III een kritisch keerpunt vormt: de ontwikkeling wordt niet langer gestuurd door externe factoren, maar door interne motivatie tot groei en integriteit.
Fase IV: integratie, autonomie, innerlijke stabiliteit
In fase IV wordt deze hiërarchie van binnen en buiten, van boven en beneden, zodanig verankerd, dat lagere impulsen of neigingen geen bedreiging meer vormen voor en worden herkend in het functioneren. Er is geen sprake meer van innerlijke strijd, omdat de persoonlijkheid tot rust is gekomen in een zelfgekozen, duurzaam geïntegreerd waardenstelsel.
Kenmerken van deze fase:
– Integratie van lagere impulsen: deze zijn óf getransformeerd, óf onder bewuste controle, waardoor regressie vrijwel uitgesloten is.
– Eenheidsbeleving en morele helderheid: de persoon leeft vanuit innerlijke samenhang, niet als resultaat van externe normen, maar als expressie van een diep doorleefde zingeving.
– Altruïsme en dienstbaarheid: handelen is niet gericht op zelfbehoud of status, maar op het welzijn van anderen, vaak in de vorm van creatieve, morele of spirituele bijdragen.
– Authentieke autonomie: de persoonlijkheid is niet meer afhankelijk van erkenning, sociale bevestiging of ego-gerichte doelen.
Gedrag zonder structuur is oppervlakte
Deze beschrijving maakt één ding glashelder: gedrag alleen is nooit voldoende als bewijs van ontwikkeling.
* Een kind dat iets verstandigs zegt, een volwassene die empathisch lijkt, of een cliënt die moreel taalgebruik hanteert — het kan allemaal voorkomen zonder dat er sprake is van innerlijke herstructurering.
* Zolang die gedragingen niet voortkomen uit een doorleefde, bewuste, autonome waardestrategie, blijven ze oppervlakkig. Ze zijn het resultaat van imitatie, ervaring of sociale conditionering — geen tekenen van fase III ofIV
Pas waar gedragingen in lijn zijn met een innerlijke, geïntegreerde structuur, en gedragen worden door interne conflicten die geleid hebben tot bewuste keuzes, kunnen we spreken van functioneren op een hoger niveau.
KORTOM: Functioneren op een hoger niveau in de zin van Dabrowski’s theorie betekent niet dat iemand af en toe empathisch is, wijs spreekt of sociaal bewust handelt. Het betekent dat iemand van binnenuit, op basis van zelfgekozen waarden, duurzaam en bewust functioneert, waarbij lagere impulsen ondergeschikt zijn gemaakt aan een hoger innerlijk principe. Zónder die innerlijke hiërarchie is gedrag slechts gedrag. Met die structuur is het de vrucht van echte ontwikkeling.
Misvattingen en gevolgen voor de theorie
Gedrag ≠ Ontwikkeling
Een hardnekkige misvatting die de theorie van positieve desintegratie ondermijnt, is het idee dat gedrag op een hoger niveau automatisch wijst op innerlijke ontwikkeling. Wanneer empathie, kritisch denken, of spiritueel taalgebruik als bewijs worden gezien van een hoger ontwikkelingsniveau, zonder dat er sprake is van innerlijke herstructurering, raakt de essentie van Dabrowski’s werk uit zicht.
Het gevolg is ernstig:
De theorie wordt dan gereduceerd tot een observatie van prestatie of presentatie, alsof het een checklist is van gedragingen die we kunnen afvinken om onszelf of anderen te classificeren. Daarmee verliest de theorie haar unieke diepgang: ze verandert van een innerlijke groeileer in een uiterlijk meetinstrument — precies wat ze niet is.
Een wezenlijk andere ontwikkelingspsychologie
Dabrowski’s Theorie van Positieve Desintegratie (TPD) is wezenlijk anders dan klassieke ontwikkelingsmodellen zoals die van Erikson of Piaget, die een meer lineaire en universele volgorde van ontwikkeling beschrijven. Dabrowski’s fasen zijn géén universele ontwikkelingsstappen die iedereen automatisch doorloopt. De hogere niveaus (III, IV en V) zijn uitzonderlijk — slechts weinigen (1:6) gaan werkelijk op pad, omdat ze een vrijwillige, innerlijke herstructurering vereisen, vaak onder druk van existentieel lijden en moreel conflict.
Wie alleen gedrag observeert en dat gebruikt om ontwikkelingsniveaus toe te wijzen, ondergraaft dus niet alleen de diepte van de theorie, maar ook haar ethische fundering: dat ontwikkeling voortkomt uit bewuste keuzes, innerlijke strijd, en de vrijwillige herordening van het zelf.
De bron van de misvatting: de drang tot onderscheid
Waarom maken we deze vergissing zo snel? Waarom willen we zo graag ‘zien’ wie er op een hoger niveau functioneert?
De diepere reden is ongemakkelijk:
We willen ons onderscheiden. We willen ergens op de ladder staan — en liefst een trede hoger dan een ander. We verlangen naar bevestiging dat we ‘verder’ zijn. Maar dat verlangen zélf — de behoefte om jezelf als hoger of beter te positioneren — is nu juist kenmerkend voor fase I: de fase van primaire integratie, waarin egocentrische zelfhandhaving en externe status de drijfveren zijn van het functioneren.
Dit is de ironie:
Wie Dabrowski’s theorie gebruikt om zichzelf of anderen te ‘plaatsen’ op een ladder, functioneert daarmee precies vanuit het niveau dat nog géén sprake is van innerlijke hiërarchie. De behoefte om te categoriseren, te labelen, en te vergelijken komt voort uit het onvermogen om te leven vanuit een intern gekozen waardensysteem. In fase IV en V verdwijnt deze behoefte — daar is het zelf genoeg, en wordt waarde gemeten aan trouw, waarheid en dienstbaarheid, niet aan vergelijking of status.
Echte ontwikkeling vraagt om zelfconfrontatie
Dabrowski’s theorie is niet ontworpen om onderscheid tussen mensen te maken, maar om zelfontwikkeling te begrijpen en te begeleiden. Het gaat niet over “wie is hoger ontwikkeld”, maar over:
* Wat gebeurt er vanbinnen als je oude structuren loslaat?
* Hoe ontstaat er ruimte voor een hoger, ethischer functioneren?
* Waar botsen je waarden, en hoe orden je die van binnenuit?
Dat is geen pad van status, maar van verlies. Zoals ik in een eerdere artikel verwoordde: “Wie zijn leven verliest, zal het vinden.”
De weg omhoog is een weg naar binnen. En de enige juiste maatstaf is de mate waarin iemand zich bewust laat vormen door conflict, waarheid, lijden en liefde.
Onderbouwing vanuit psychologie en filosofie: waarom gedrag niet volstaat
Hoewel Dabrowski’s theorie een unieke stem heeft binnen de ontwikkelingspsychologie, staat zijn centrale idee — dat ware ontwikkeling voortkomt uit innerlijke transformatie, niet uit uiterlijk gedrag — in lijn met bredere psychologische en filosofische stromingen.
Innerlijke groei vereist conflict en zelfconfrontatie
In veel psychologische modellen die zich richten op persoonlijke groei — van existentiële therapie tot humanistische psychologie — wordt benadrukt dat werkelijke verandering pas ontstaat wanneer de mens zichzelf durft te confronteren met innerlijke tegenstrijdigheden. Carl Rogers sprak van “congruentie” als doel: het op één lijn brengen van het innerlijk met het uiterlijke. Viktor Frankl zag in de menselijke zoektocht naar betekenis het ware fundament van geestelijke gezondheid. Jung beschreef het individuatieproces als een strijd tussen schaduw en bewustzijn, niet als het aanleren van goed gedrag.
Dabrowski sluit hierbij aan met zijn nadruk op desintegratie als noodzakelijk tussenstadium: alleen waar oude patronen losraken, ontstaat ruimte voor bewustere ordening van binnenuit. Iemand die sociaal wenselijk gedrag vertoont zonder innerlijk conflict, zit niet in een hoger ontwikkelingsstadium — hij functioneert mogelijk nog volledig binnen het conventionele kader.
Filosofisch: ontwikkeling als morele en existentiële opgave
Ook filosofisch is het onderscheid tussen gedrag en innerlijke ontwikkeling fundamenteel. Aristoteles maakt al in zijn Ethica onderscheid tussen handelen uit gewoonte en handelen uit inzicht. Pas wanneer de mens leert kiezen op basis van deugd en redelijkheid — en niet uit gewoonte of angst — is er sprake van een volwassen moreel leven. Kierkegaard beschrijft de mens als geroepen tot existentiële zelfwording, maar die oproep vereist angst, twijfel, en persoonlijke verantwoordelijkheid. Heidegger spreekt over “eigenlijkheid” als het moment waarop de mens zijn leven niet langer uitleeft volgens sociale conventies, maar zichzelf radicaal terugroept tot een bewust gekozen bestaan.
Al deze denkers wijzen in dezelfde richting: ontwikkeling is geen kwestie van meer weten of beter doen, maar van anders zijn — van binnenuit.
Psychologische structuur boven gedragsuiting
Vanuit deze denktraditie wordt duidelijk dat gedragsverandering zonder innerlijke transformatie slechts oppervlakkig is. Iemand kan empathisch lijken, spiritueel klinken of rationeel redeneren — maar als deze uitingen niet ingebed zijn in een herstructurering van motieven, waarden en zelfbeeld, blijft het op het niveau van imitatie, aanpassing of aangeleerd gedrag.
Dabrowski’s begrip van developmental potential en third factor vraagt juist om dieper te kijken:
* Komt dit gedrag voort uit een doorleefde waarde?
* Is het het resultaat van een strijd tussen lagere en hogere motieven?
* Is er sprake van bewuste zelfreflectie en zelfsturing?
Zonder deze elementen is gedrag geen teken van groei, maar hooguit een aanwijzing van wat mogelijk aangeleerd of gewenst is in de gegeven context.
KORTOM:
De onderliggende boodschap van Dabrowski’s theorie wordt breed gedragen binnen zowel psychologische als filosofische tradities: ware ontwikkeling is innerlijk werk. Het vraagt om bewustwording, morele keuzes, en een herstructurering van het zelf die niet zichtbaar is aan gedrag alleen. Daarom is het essentieel dat we het model van positieve desintegratie niet reduceren tot gedragstypering — daarmee zouden we precies missen waar het in de kern om draait.
Overtuigende argumenten: waarom het onderscheid ertoe doet
Om recht te doen aan de diepgang en precisie van Dabrowski’s theorie, is het noodzakelijk om een aantal fundamentele uitgangspunten helder te formuleren. Deze argumenten vormen de kern van een volwassen interpretatie van zijn werk en voorkomen dat de theorie vervlakt tot een gedragsmatige classificatie.
Gedrag ≠ Ontwikkelingsniveau
Gedrag alleen is geen betrouwbare graadmeter voor psychologisch functioneren. In de context van Dabrowski’s theorie betekent dat:
Gedrag zonder innerlijke hiërarchie is niet betekenisvol.
Een empathische daad kan voortkomen uit sociale conditionering, eigenbelang, imitatie of diepe morele overtuiging. Pas wanneer die daad wortelt in een bewust gekozen waarde, gedragen door een innerlijke structuur waarin hogere motieven de lagere reguleren, spreken we van een hoger ontwikkelingsniveau. Zonder dit innerlijke fundament is gedrag slechts expressie, geen transformatie.
Integratie vereist hiërarchie
Fase IV wordt vaak verkeerd begrepen als een soort “harmonieuze mix” van alle eerdere niveaus. Maar het is geen eclectische verzameling van gedragingen of stijlen. Het is een herstructurering van het zelf, waarin alle delen van de persoonlijkheid (inclusief de lagere impulsen) hun plaats hebben gevonden in dienst van een zelfgekozen, intern consistent waardehiërarchie.
Integratie is geen optelsom, maar een ordening.
Zonder hiërarchie is er geen integratie — alleen chaos of imitatie. Werkelijke integratie betekent dat lagere neigingen niet verdwijnen, maar onder controle komen van hogere motieven, en hun plaats krijgen binnen een bewuste ethische richting.
Bewustzijn als onderscheidend criterium
Een cruciaal moment in de ontwikkeling is de overgang naar fase III, waarin de zogenaamde subject–object in oneself-dynamiek ontstaat. Vanaf dat moment wordt het mogelijk om op zichzelf te reflecteren, zichzelf te beoordelen, en bewuste keuzes te maken tussen conflicterende innerlijke motieven.
Pas wanneer iemand zichzelf als object van reflectie ervaart, kan er sprake zijn van ontwikkeling.
Zonder dit innerlijk bewustzijn en morele conflict is er geen sprake van groei, maar van aanpassing. Wat lijkt op ontwikkeling, is dan in feite slechts het effect van sociale of culturele invloeden.
Verwarring ondermijnt de theorie
Wanneer deze onderscheidingen niet zorgvuldig worden gemaakt, verwatert Dabrowski’s werk. Termen als desintegratie, persoonlijkheidsontwikkeling of integratie verliezen hun betekenis wanneer ze worden gebruikt om gedrag te beschrijven dat niet verankerd is in innerlijke structuur.
Zonder nuance wordt de theorie oppervlakkig en onbruikbaar.
De kracht van Dabrowski’s theorie ligt in haar diepgang, haar aandacht voor het onzichtbare innerlijke werk, en haar respect voor de complexiteit van menselijke ontwikkeling. Wie haar reduceert tot een gedragsmodel, verliest precies datgene wat haar uniek en waardevol maakt.
Samenvattend:
Het is niet voldoende om te kijken wat iemand doet; we moeten vragen waarom iemand het doet — en vooral: vanuit welke innerlijke structuur die keuze voortkomt. Zonder deze vragen wordt Dabrowski’s theorie misbruikt als etiket, in plaats van begrepen als uitnodiging tot persoonlijke transformatie.
Toepasbaar voorbeeld: wanneer gedrag iets anders betekent dan het lijkt
Om het verschil tussen gedrag en ontwikkelingsniveau duidelijk te maken, is het helpend om twee fictieve karakters naast elkaar te zetten in een vergelijkbare situatie. Beide tonen gedrag dat op het eerste gezicht nobel lijkt — maar de innerlijke motivatie en de reactie onder druk vertellen een ander verhaal.
Karakter A – Conform altruïsme zonder innerlijke herstructurering
Situatie: Karakter A werkt in de zorg en staat bekend als empathisch en hulpvaardig. Hij is vriendelijk voor cliënten, werkt hard, en spreekt over het belang van menselijkheid.
Gedrag: In normale omstandigheden is hij toegewijd en zorgzaam. Hij gebruikt regelmatig woorden als “respect”, “liefde” en “verbinding”, en lijkt hoog ontwikkeld in zijn sociale gedrag.
Onder druk: Wanneer er druk ontstaat (bijvoorbeeld conflicten in het team, bezuinigingen, of morele dilemma’s), vervalt A snel in conformistisch gedrag. Hij past zich aan aan de groep, zwijgt als hij onrecht ziet, en verdedigt zijn keuzes achteraf met: “Zo werkt het nu eenmaal” of “Ik kan er toch niets aan veranderen”.
Analyse volgens Dabrowski:
Hoewel het gedrag op het eerste gezicht past bij hogere morele ontwikkeling, ontbreekt de innerlijke hiërarchie. Karakter A heeft geen zichtbare subject–object in oneself-dynamiek, en maakt geen keuzes op basis van intern doorleefde waarden. Zijn altruïsme is sociaal gewenst, mogelijk aangeleerd of ingegeven door opvoeding of cultuur. Er is geen sprake van een innerlijke herstructurering of bewuste ordening van motieven.
Conclusie: Het gedrag is niet onoprecht, maar komt niet voort uit innerlijke integratie. Er is geen sprake van transformatie, maar van aanpassing. Karakter A functioneert op niveau I of II.
Karakter B – Innerlijke ordening en consistentie ondanks druk
Situatie: Karakter B werkt in dezelfde zorginstelling. Ook zij is vriendelijk en betrokken, maar op een meer stille, doordachte manier. Ze stelt soms kritische vragen over beleid of werkdruk, ook als dat weerstand oproept.
Gedrag: Haar keuzes lijken niet altijd efficiënt of ‘meegaand’, maar ze zijn trouw aan haar waarden. Ze kiest ervoor om in gesprek te blijven met cliënten die als ‘moeilijk’ worden bestempeld, en verdedigt hun waardigheid zelfs als dat haar positie bemoeilijkt.
Onder druk: Wanneer de organisatie haar op de vingers tikt of collega’s haar niet begrijpen, blijft ze kalm. Ze benoemt haar overwegingen, erkent haar emoties, en blijft trouw aan haar keuzes — ook als dat betekent dat ze haar functie opgeeft of haar loopbaan verandert.
Analyse volgens Dabrowski:
Karakter B laat kenmerken zien van fase III. Er is sprake van een bewust-zijn waarin eigen waarden zwaarder wegen dan externe erkenning of veiligheid. Haar gedrag is niet altijd sociaal wenselijk, maar het is moreel coherent en innerlijk gedragen. Ze functioneert op basis van een actief moreel kompas, met doorleefde keuzes, zelfs onder druk.
Conclusie: Bij karakter B is sprake van transformatie. Haar gedrag komt voort uit een innerlijk geordend waardenstelsel. Wat zij doet, is een expressie van wie zij geworden is. Ze leeft in overeenstemming met een persoonlijkheidsideaal.
Reflectie:
Beide karakters tonen gedrag dat op het eerste gezicht ‘goed’ oogt. Maar alleen bij karakter B is dat gedrag verankerd in een doorleefde innerlijke structuur. Het is deze hiërarchie van motieven, gedragen door zelfreflectie, die Dabrowski beschrijft als kenmerk van hogere ontwikkeling. Zonder dat fundament blijft gedrag oppervlakkig, aanpasbaar, en kwetsbaar voor regressie.
Conclusie en aanbevelingen
De theorie van positieve desintegratie verdient het om met precisie, diepgang en respect gehanteerd te worden. In een tijd waarin termen als “persoonlijke ontwikkeling” en “hoog niveau van functioneren” snel en vaak gratuit worden gebruikt, is het des te belangrijker om het onderscheid tussen gedrag en innerlijke structuur helder te houden.
Mijn centrale correctie — dat gedrag alléén geen maat is voor psychologische ontwikkeling — is geen detail, maar essentieel om de integriteit van Dabrowski’s gedachtegoed te behouden. De kracht van zijn theorie ligt juist in het onzichtbare: in de stille worstelingen, de morele conflicten, de bewuste keuzes, en het vrijwillig doorleven van desintegratie op weg naar een hoger, persoonlijk gekozen waardenstelsel.
Wie deze diepgang reduceert tot gedragsclassificatie of uiterlijk taalgebruik, doet afbreuk aan wat Dabrowski werkelijk beschrijft: de innerlijke herstructurering van de persoonlijkheid, in dienst van waarheid, medemenselijkheid en autonomie.
Een oproep tot zorgvuldigheid
Aan iedereen die werkt met deze theorie — als coach, therapeut, schrijver, docent, begeleider of gewoon als denkend mens — doe ik een oproep tot zorgvuldigheid:
* Gebruik Dabrowski’s niveaus niet om gedrag te labelen, maar om innerlijke dynamiek te verstaan.
* Stel jezelf en anderen niet de vraag: “Op welk niveau zit jij?”, maar: “Welke conflicten leven er in jou, en welke richting begint daaruit te ontstaan?”
* Wees terughoudend met het toewijzen van ‘fase IV’ — en wees eerlijk over de zeldzaamheid en diepte die daarbij hoort.
Aanbeveling: leer het verschil zien
Voor wie met deze theorie werkt of erover schrijft, is het van groot belang om het verschil te leren herkennen tussen toevallig gedrag en geïntegreerde ontwikkeling.
Wat we zien aan de buitenkant kan intelligent, empathisch of spiritueel lijken — maar alleen wie innerlijk door conflict heen tot hiërarchische ordening komt, ontwikkelt zich werkelijk volgens Dabrowski’s visie.
Tot slot: Dabrowski’s werk vraagt ons niet om te oordelen, maar om te onderscheiden. Niet om te labelen, maar om te luisteren — naar dat wat in onszelf en in de ander op weg is naar iets hogers. Laten we zijn taal van desintegratie en integratie zuiver gebruiken, en haar daarmee bewaren als wat ze is: een diep menselijk en moreel kompas voor innerlijke groei.
Dabrowski’s theorie vraagt veel van wie haar serieus neemt. Ze is geen kant-en-klare meetlat, geen ladder van succes, geen diagnose-instrument. Ze is een uitnodiging tot innerlijke arbeid, tot vallen en opstaan, tot zelfonderzoek, tot bewust kiezen. En bovenal: tot een eerlijk leven — eerlijk tegenover jezelf, je motieven, je mislukkingen en je diepste waarden.
In mijn eigen werk, en in de vele gesprekken die ik voer met mensen die zich herkennen in deze theorie, zie ik steeds weer dezelfde worsteling:
Hoe weet je of iets werkelijk van binnenuit komt? Hoe herken je schijn van zijn? Hoe blijf je trouw aan een innerlijke ontwikkeling, zelfs als de buitenwereld applaudisseert voor wat eigenlijk slechts imitatie is?
Dabrowski was daar helder over. In zijn visie is ontwikkeling niet vanzelfsprekend, en zeker niet lineair. Hij schreef: “Desintegratie verloopt in twee stappen: eerst moet de lagere, primaire integratie ontmanteld worden; vervolgens kan er een her-integratie plaatsvinden op een hoger functioneringsniveau.”
En wanneer dat hogere niveau eenmaal bereikt is, is er iets fundamenteels veranderd: “Een terugval naar een eerder niveau is dan niet meer mogelijk: de lagere niveaus zijn ontmanteld… met hun verdwijning wordt regressie uitgesloten.”
Tegelijk waarschuwde hij voor simplificatie: “Dit is geen fasetheorie… de doorgang voorbij niveau één is allerminst universeel… en deze vooruitgang voltrekt zich niet in een vaste, lineaire volgorde.”
Dat is ook de reden dat ik dit artikel schreef: Niet om scherp te zijn, maar om zuiver te blijven. Niet om te oordelen, maar om ruimte te maken voor diepgang.
Voor wie werkt met deze theorie — of zich erdoor laat raken — is mijn uitnodiging eenvoudig, maar wezenlijk:
Kijk niet te snel naar gedrag. Zoek de stilte achter de woorden. En blijf vragen:
Wat draagt dit gedrag? Waar komt het vandaan? En: wat draagt het bij aan het persoonlijkheidsideaal?
Want dát is de weg die Dabrowski wijst. En die weg is zelden makkelijk, maar altijd echt.
MISVERSTAND – miscommunicatie
a-synchrone ontwikkeling ≠ Dabrowskiaanse ontwikkeling
A-synchrone ontwikkeling — zoals die in de wereld van hoogbegaafdheid wordt gebruikt — heeft te maken met ongelijkmatige rijping binnen de menselijke ontwikkeling als organisme: lichamelijk, cognitief, emotioneel, sociaal. En inderdaad: dat is leeftijdsgebonden.
Denk aan:
– Een kind dat wiskunde op vwo-niveau kan, maar emotioneel nog in groep 5 zit.
– Of dat diepe zorgen heeft over de dood, maar zichzelf nog niet kan reguleren als hij zijn knuffel kwijtraakt.
Deze vorm van ontwikkeling hoort bij het groeien als mens — in tijd, in jaren, in bewustzijn.
En ja, die ongelijkheid in tempo kan een voedingsbodem zijn voor innerlijke conflicten later.
Maar op zich is het nog geen zielswerk.
Dabrowski gaat over iets totaal anders
Dabrowski’s fasen (of beter: niveaus) zijn niet leeftijdsgebonden. Ze beschrijven geen rijping, geen biologische ontwikkeling en zelfs geen intellectuele capaciteiten op zich.
Wat hij beschrijft, is een innerlijk ontwikkelpad van de ziel — waar iemand zijn vanzelfsprekende zelfbeeld, verlangens, overtuigingen en reacties durft te ontmantelen,
om vervolgens vanuit innerlijk conflict en keuze een nieuwe, moreel gedragen persoonlijkheid op te bouwen.
Dat proces:
– Gebeurt niet vanzelf;
– Gebeurt niet bij iedereen;
– En heeft weinig te maken met hoe “ver” iemand cognitief of emotioneel is op een bepaalde leeftijd.
Dus: verwarring ontstaat als men deze twee lijnen kruist
Veel mensen — zeker in de wereld van hoogbegaafdheidsbegeleiding — zien een kind met “diepe vragen”, grote verantwoordelijkheidszin, of filosofische uitspraken,
en denken: “Ah! Dat kind is al in fase III.”
Maar wat dan over het hoofd wordt gezien, is: “Dabrowski heeft het niet over leeftijden, maar over het ontwikkelen van de ziel.”
Het is niet de inhoud van de gedachte, maar de bron van waaruit die gedachte voortkomt,
die bepalend is voor het ontwikkelingsniveau.
Asynchrone ontwikkeling | Dabrowskiaanse ontwikkeling |
---|---|
Ongelijkmatige rijping op cognitief, emotioneel, sociaal vlak | Innerlijk conflict en transformatie van motieven |
Leeftijdsgebonden (kindertijd, puberteit) | Levensloop-onafhankelijk |
Komt veel voor bij hoogbegaafde kinderen | Komt bij relatief weinigen voor, ongeacht HB |
Kan leiden tot spanningen of overprikkeling | Kan leiden tot desintegratie en her-integratie |
Helpt het mens-zijn zich vormen | Richt zich op de zielsmatige ontwikkeling |
Samenvattend:
– Asynchrone ontwikkeling helpt je groter worden in de wereld.
– Dabrowski’s pad helpt je verdiepen in wie je in wezen bent — en wie je wilt worden.
Twee totaal verschillende dimensies. En die moeten we niet door elkaar halen, juist om beide hun waarde te laten behouden.