De ideologische erfenis van het domineesgezin
Dit artikel maakt deel uit van de serie ‘Het stille contract van het ideale gezin’, waarin we de schijnbaar positieve dynamieken binnen gezinnen blootleggen en onderzoeken wat daaronder verborgen ligt.
De heldenrol vol leegte
Ze is de eerste die arriveert en de laatste die weggaat.
Ze leidt het team, inspireert de jongeren, organiseert retraites, en spreekt op congressen over maatschappelijke betrokkenheid.
Iedereen noemt haar bevlogen, integer, een voorbeeld.
’s Avonds ligt ze wakker.
Niet van de drukte — die kent ze al jaren —
maar van het knagende besef: wat blijft er van mij over als ik hier niets meer beteken?
Ze is niet ongelukkig.
Maar wel moe.
Moe van het dragen, het inspireren, het telkens “ertoe doen”.
Wat begon als een roeping is een rol geworden.
Een rol die ze zelden meer bewust kiest,
maar waarin ze vastzit —
omdat het alternatief een leegte is waar ze liever niet te lang in kijkt.
In gezinnen waarin maatschappelijke of spirituele zingeving een vanzelfsprekend onderdeel van de opvoeding was — zoals domineesgezinnen, familiebedrijven met een missie, of hulpverlenersmilieus — wordt ‘betekenisvol zijn’ vaak gezien als hoogste goed.
En niet zelden als voorwaarde voor bestaansrecht.
“Je bent waardevol als je iets betekent voor een ander.”
“Je doet ertoe als je geeft, leidt, inspireert.”
“Je bent van betekenis als je namens God spreekt.”
Van buitenaf klinkt het bewonderenswaardig.
Van binnenuit kan het een stille last zijn.
Want hoe eervol deze levenshouding ook lijkt,
ze wordt uitputtend wanneer betekenisvol zijn niet voortkomt uit innerlijke vrijheid,
maar uit een diepgewortelde overtuiging dat je alleen dán mag bestaan.
Centrale vraag van dit artikel:
Wat gebeurt er als betekenisvol zijn geen expressie is van overvloed, maar een vorm van existentiële camouflage?
Zelfbeeld als spiegel van andermans noden
Niet de ander staat centraal in dit type zorgzaamheid, maar het zelfbeeld dat ervan afhankelijk is.
De diepgewortelde overtuiging die dit gedrag stuurt, is zelden expliciet geformuleerd — maar des te krachtiger:
“Ik doe ertoe, als ik iets beteken voor een ander.”
Deze overtuiging nestelt zich vroeg, meestal niet door harde afwijzing, maar juist door selectieve waardering:
– applaus voor wie zich inzet,
– bevestiging voor wie verantwoordelijkheid neemt,
– aandacht voor wie bijdraagt.
Wat ontbreekt, is een gevoel van bestaansrecht los van prestatie of betekenis.
De ‘ik’ wordt gevormd in relatie tot het applaus, niet in relatie tot zichzelf.
Compensatoir narcisme: niet grootsheid, maar gemis als drijfveer
In de klinische psychologie wordt dit mechanisme deels beschreven via het onderscheid tussen gezond en compensatoir narcisme.
Gezond narcisme: een stabiel gevoel van eigenwaarde, onafhankelijk van externe bevestiging.
Compensatoir narcisme: een voortdurende behoefte om ‘speciaal’ te zijn, voortkomend uit een gebrek aan fundamentele spiegeling in de vroege kindertijd.
Maar het gaat hier niet om grootheidswaan — integendeel.
Het gaat vaak om sociale of religieuze helden, mensen die zich inzetten voor goede doelen, gemeenschappen, of morele en bijbelse idealen.
Zij zoeken geen bewondering om zich beter te voelen dan anderen, maar om zich überhaupt echt te voelen.
Hun zingeving maskeert een gemis aan innerlijke verankering.
Hun idealisme houdt hen verbonden met een publiek — want in stilte dreigt de leegte.
Identiteit als functie: ik ben wie ik ben voor anderen
Wat op papier klinkt als roeping, is psychologisch gezien vaak een rolversmelting: de persoonlijkheid is de functie.
Je bent niet langer een mens met een rol,
maar je bent de rol:
– de dominee
– de dokter
– de inspirator
– de helper
– de leider
– de verbinder
En zodra die rol dreigt te vervallen — door pensioen, ziekte, mislukking of simpelweg stilte — rijst de vraag:
Wie ben ik als niemand mij nodig heeft?
Het is de valkuil van veel visionairs, politicus, dominees, geestelijken, therapeuten en familieondernemers: betekenis wordt niet beleefd, maar opgevoerd — uit noodzaak, niet uit vrijheid.
De verdoving van zingeving
Betekenisvol leven is op zichzelf niet het probleem.
Het wordt pas pijnlijk wanneer het een verdoving wordt — een manier om niet te hoeven voelen wat eronder ligt:
– eenzaamheid
– gemis aan erkenning
– een leegte die nooit gespiegeld werd
“Als ik bijdraag, besta ik. Als ik stop met bijdragen, verdamp ik.”
Die overtuiging is zelden rationeel, maar leeft diep in het onderbewuste.
En zolang die onbewust blijft, blijft zingeving niet een expressie van wie je bent,
maar een voorwaarde om jezelf te mogen zijn.
Betekenis als hechtingsmunt
De roeping om “ertoe te doen” ontstaat zelden uit vrije keuze.
Ze wortelt in een vroeg leerproces waarin liefde en bestaansrecht worden gekoppeld aan betekenisvol gedrag: je mag er zijn, als…
Het kind als moreel verlengstuk
In gezinnen waar idealisme, geloof, zorgzaamheid of maatschappelijke betrokkenheid centraal staat — denk aan domineesgezinnen, leerkrachtenfamilies, hulpverleners of ondernemers met een missie — is de sfeer vaak warm en geëngageerd. Maar ook impliciet normerend.
Het kind wordt er niet alleen grootgebracht, maar mede verantwoordelijk gemaakt voor het grotere morele project van het gezin.
– Niet: “Wie bén jij?”
– Maar: “Wat dóe jij met wat je gekregen hebt?”
Dat klinkt nobel — en vaak is het dat ook —
maar voor het kind is het psychisch ingewikkeld:
het leert al vroeg dat zijn bestaansrecht niet vanzelf spreekt,
maar afhangt van bijdrage, betrokkenheid en beschikbaarheid.
Liefde is niet onvoorwaardelijk, maar een reactie op inzet.
Hechting op basis van bruikbaarheid
Zeker bij ambivalente hechting (waar de beschikbaarheid van ouders emotioneel onvoorspelbaar is) leert een kind snel wat werkt om nabijheid te krijgen:
– verantwoordelijk gedrag
– sociaal aangepast zijn
– zorg dragen voor de stemming of reputatie van het gezin
Zorgzaamheid, betekenisvol zijn, ‘groot’ doen — het wordt een strategie voor verbinding.
Niet omdat het kind daarvoor kiest, maar omdat het voelt: “Dan ben ik veilig.”
De prijs?
Het kind ontwikkelt zich tot een betrokken en capabel persoon,
maar verliest het contact met iets fundamenteels:
het gevoel dat hij of zij ook zonder betekenis gewoon mag bestaan.
Parentificatie 2.0: geëngageerd moeten zijn
In klassieke parentificatie neemt het kind de rol van de ouder op zich.
Maar in gezinnen met een moreel-maatschappelijk ideaal ontstaat een subtielere variant:
Het kind hoeft geen verzorgende rol te spelen,
maar wél een bewuste, geëngageerde.
Het voelt zich verantwoordelijk voor:
– het dragen van de familienaam
– het uitdragen van de missie
– het zich niet permitteren van onverschilligheid
En het leert: “Ik hoor erbij als ik iets beteken — en als ik niet betrokken ben, val ik erbuiten.”
Geen ruimte voor zinloosheid
In deze dynamiek is er vaak weinig psychologische ruimte voor:
– doelloosheid
– rust
– afhaken
– ‘niets bijdragen’
“Ledigheid is des duivels oorkussen”
Behoeftes die niet in lijn zijn met de collectieve missie (zoals autonomie, rust, of eigenheid) worden vaak niet expliciet afgewezen, maar wél genegeerd of niet gespiegeld.
Zelden wordt gevraagd: “Wat heb jij nodig?”
Vaker klinkt het: “Wat kun jij betekenen?”
Latente gezinsboodschappen (herkenbaar in toon of gedrag):
– “Jij hebt zoveel gaven — doe er iets mee!”
– “Bij ons thuis zitten we niet stil.”
– “Iedereen moet iets bijdragen aan de koninkrijk van God.”
– “Je talent is geen bezit, het is een opdracht.”
Deze uitspraken zijn zelden hard — ze zijn juist liefdevol bedoeld.
Maar voor het jonge kind betekenen ze:
“Wie ik ben, doet er pas toe als ik iets beteken.”
Het beloningssysteem van onmisbaarheid
De drang om “er toe te doen” heeft niet alleen een psychologische basis — hij is ook stevig geworteld in onze hersenbiologie.
Betekenisvol zijn activeert krachtige beloningsmechanismen die ons motiveren om deze rol te blijven vervullen, maar die ons ook gevangen kunnen zetten.
Dopamine: de biologische bekrachtiging van relevantie
Wanneer we gewaardeerd worden of iets bereiken dat anderen helpt, komt dopamine vrij — de stof die ons een gevoel van plezier, motivatie en beloning geeft.
In de context van betekenisvol-zijn betekent dat:
– Elke erkenning, elk compliment, elke keer dat je iets ‘belangrijks’ doet, activeert dit systeem.
– Dit leidt tot een positieve bekrachtiging van het gedrag: “Ik doe ertoe als ik presteer, help of leid.”
Deze beloning motiveert, maar maakt het ook moeilijk om los te laten — de hersenen leren dat onmisbaarheid een levensbelangrijke bron van welzijn is.
Chronische stress door continu ‘aanstaan’
Het gevoel van altijd nodig moeten zijn, permanent bereikbaar, en constant presteren om bestaansrecht te behouden, leidt tot chronische activering van het stresssysteem.
De HPA-as (hypothalamus-hypofyse-bijnier-as) wordt langdurig geprikkeld, wat resulteert in verhoogde cortisolproductie.
Dit veroorzaakt lichamelijke en mentale uitputting. De hersenen raken overbelast, met verminderde flexibiliteit en verhoogde kwetsbaarheid voor burn-out, depressie en angst.
In feite voelt het brein continu ‘alert’ om relevant te blijven — een neurobiologische verklaring voor de uitputting die vaak sluimert onder de heldenrol.
Overactief Default Mode Network: denken als gevangenis
Het Default Mode Network (DMN) is een hersennetwerk actief bij zelfreflectie, denken over de toekomst, evalueren van ervaringen en sociale vergelijking.
Mensen die hun waarde ontlenen aan ‘betekenen voor anderen’ vertonen vaak een overactief DMN, wat resulteert in:
– Overmatig piekeren: “Doe ik wel genoeg?”
– Continue zelfevaluatie en afweging van ‘waarde’
– Angst voor falen en niet ‘goed genoeg zijn’
Deze mentale staat wordt een valkuil: het voortdurend ‘aan’ staan als betekenisdrager remt spontane ontspanning en authentieke zelfbeleving.
Oxytocine en endorfines: sociale beloningen en verslaving aan nodig zijn
Oxytocine — het “knuffelhormoon” — en endorfines spelen een sleutelrol in sociale verbondenheid en het gevoel van welzijn.
Het ervaren van waardering en nabijheid door het ‘dragen van betekenis’ activeert deze systemen, waardoor:
– Het geven en zorgen zelf een belonende ervaring wordt.
– Er een subtiele verslaving kan ontstaan aan het gevoel ‘nodig zijn’, vergelijkbaar met sociale ‘highs’.
Deze neurochemische beloningen versterken het patroon van overgave aan de rol, zelfs als het uitputtend wordt.
Neurodynamiek: betekenisvol gedrag als een biologisch bekrachtigd patroon met een prijs
De combinatie van dopamine, oxytocine, cortisol en DMN-activiteit creëert een complexe dynamiek:
Enerzijds voelt betekenisvol-zijn als leven geven, voldoening en erkenning.
Anderzijds is het een keten die bindt, die loslaten moeilijk maakt en overleven in stand houdt.
Dit verklaart waarom het ‘loskomen van betekenis’ zo’n existentiële uitdaging is.
Het is niet alleen een mentale strijd, maar een diepgewortelde neurobiologische gewoonte.
De illusie van zingeving als bestaansrecht
Betekenisvol-zijn wordt vaak verheerlijkt als hét levensdoel. Maar wat als deze betekenis niet voortkomt uit een authentieke binnenwereld, maar slechts een rol is die we spelen om onze existentie te bevestigen?
Dit is het terrein van de existentiële filosofie, die ons confronteert met de fundamentele paradox van het menselijke bestaan: onze zoektocht naar zin kan ook een vlucht zijn voor de leegte van het Zijn zelf.
Sartre en Kierkegaard: rollen spelen versus authentiek zelf
Jean-Paul Sartre waarschuwt voor het gevaar van het leven in “bad faith”: jezelf reduceren tot een rol, een sociaal geaccepteerd patroon, om zo de vrijheid én verantwoordelijkheid van je bestaan te ontlopen.
De betekenisdrager als acteur: hij speelt de rol van de onmisbare leider, redder of betrokkenen, maar ontloopt zo de confrontatie met zijn eigen innerlijke leegte en vrijheid.
Kierkegaard benadrukt de existentiële ‘angst voor betekenisloosheid’ en de neiging om die angst te maskeren met idealistische engagementen.
Het risico? Je verliest jezelf in een masker, en mist de kans om jezelf werkelijk te zijn.
Nietzsche’s kritiek: het missionarisideaal als vlucht
Friedrich Nietzsche bekritiseerde het missionarisme en idealisme als vormen van ‘vluchten’ voor de innerlijke chaos, de leegte en de ongemakkelijke vrijheid die het bestaan met zich meebrengt.
De missionaris als ontvluchter: door te focussen op een hogere opdracht, een ‘betekenis buiten zichzelf’, vermijdt hij het directe contact met de soms zinloze en grillige aard van het leven.
Dit idealisme kan een subtiel mechanisme van zelfontkenning zijn, een manier om te ontsnappen aan de confrontatie met eigen beperkingen, onzekerheden en vergankelijkheid.
Heidegger’s oneigenlijkheid: de valkuil van maatschappelijke roepingen
Martin Heidegger introduceert het concept van ‘oneigenlijkheid’: het fenomeen waarbij mensen zichzelf verliezen in rollen en verwachtingen die hen van hun authentieke zijn afhouden.
De betekeniszoeker verliest zich in maatschappelijke functies en ‘zware’ verantwoordelijkheden, waardoor het unieke, sterfelijke en concrete zelf in de verdrukking komt.
Dit leidt tot een existentiële vervreemding: je leeft alsof je ‘hoort te zijn’ in plaats van ‘je bent’.
Kernvraag: wat is de waarde van betekenis als die voortkomt uit angst voor zinloosheid?
Als je betekenis verleent aan jezelf op basis van een overlevingsstrategie — namelijk het vermijden van het gevoel ‘er niet toe doen’ — dan is die betekenisfundering fragiel en vol paradoxen.
Het is een existentiële camouflage, een voortdurende poging om te verhullen dat er in wezen niemand is. Je moet bewijzen dat je bestaansrecht hebt.
De ware vraag wordt: kan betekenisvolle aanwezigheid bestaan zonder de schaduw van angst?
Deze denkers dagen ons uit om voorbij het façade-denken te gaan en het moedige pad van authentieke zelfaanwezigheid te bewandelen, waar betekenis niet wordt ‘verdiend’, maar geleefd wordt in de eenvoud van zijn. Het is een onbedoelde vrucht in plaats van een bestaansdoel.
De bevrijding uit de rol van betekenisdrager
In talloze spirituele tradities wordt het idee van betekenisvol-zijn radicaal anders benaderd dan in onze prestatiegerichte cultuur.
Betekenisvol-zijn is dus niet het doel, maar een bijproduct, het gevolg van pure aanwezigheid.
Inhoudloos aanwezig zijn: de kern van spirituele volwassenheid
Ware spirituele volwassenheid betekent leren om zonder voorwaarden te bestaan — zonder een agenda, zonder de noodzaak om jezelf te bewijzen.
Het gaat om het cultiveren van een authentieke aanwezigheid: zijn zonder te hoeven presteren, zonder impact te moeten maken, zonder waardering te hoeven ontvangen.
Die aanwezigheid is een diep ervaren ruimte waarin betekenis ontstaat vanuit het ‘zijn zelf’, niet vanuit doen.
De paradox: bewijzen snijdt je af van je essentie
Hoe sterker je de drang voelt om je betekenis te bewijzen, hoe verder je verwijderd raakt van je Ware Zelf.
Dit mechanisme snijdt je af van de diepe bron van authenticiteit en vrijheid, die zich juist ontvouwt in het loslaten van controle en verwachtingen.
Het spirituele pad nodigt uit om ‘mislukken’ te durven — niet als falen, maar als toegangspoort tot de diepte van jezelf buiten het prestatiekader.
Praktijken voor bevrijding
– Loslaten van impact: leren accepteren dat je niet iets hoeft te veranderen of verbeteren om waardevol te zijn.
– Oefenen in zijn-zonder-nut: meditatieve oefeningen waarin het alleen-zijn centraal staat, zonder doel of resultaat.
– Durven mislukken: het toelaten van imperfectie en onzekerheid als wezenlijke onderdelen van het mens-zijn, niet als tekortkomingen, maar als groeimogelijkheden.
“Pas wanneer ik niets meer hoef te betekenen, word ik werkelijk.”
Dit perspectief nodigt uit om voorbij de conditioneringen van betekenis zoeken te stappen en te ontdekken dat jouw waarde niet afhangt van prestaties, maar van het simpele, moedige feit dat je er bent.
Transformatie: Van moeten naar mogen, van functie naar zijn
De stap van betekenisvol-zijn als overlevingsstrategie naar een volwassen dynamiek is een fundamentele verschuiving: van forceren en presteren naar voluit aanwezig zijn en ontvangen.
Betekenis ontstaat niet door impact te maken, maar door te durven zijn
In de bestaande rol draait alles om doen: de impact die je maakt, de hulp die je biedt, de missie die je dient. Maar deze rol is een vlucht voor iets anders: de angst om betekenisloos te zijn.
Echte betekenis ontstaat pas als je durft te zijn zonder te moeten bewijzen. Het is de paradox van betekenis: Je wordt pas écht waardevol, wanneer je bereid bent om níets te betekenen.
Stoppen met compenseren — de confrontatie met de leegte
Deze transitie vraagt moed, want het betekent dat je de leegte onder je missie onder ogen moet zien:
Het kind in jou dat ooit zijn bestaansrecht ontleende aan het ‘nodig zijn’ mag nu erkend worden in zijn verdriet en gemis.
In plaats van die leegte te vullen met activiteiten, erken je haar als een wezenlijk onderdeel van jezelf.
Deze confrontatie is pijnlijk maar essentieel, omdat juist hier ruimte ontstaat voor authenticiteit en innerlijke vrijheid.
Praktijken voor de transitie van moeten naar mogen
1. Oefenen in ontvangen i.p.v. geven
Wie altijd geeft, raakt uitgeput. Ontvangen is een tegengif — het stelt je in contact met eigen behoeften en met de eenvoud van wederkerigheid.
Praktijk: durf hulp te vragen, accepteer een compliment zonder te relativeren, en oefen in stil staan bij wat jij nodig hebt.
2. Niks-doen-rituelen
Stilte, rust, leegte — zelden worden ze gewaardeerd in een betekenisgerichte cultuur, maar ze zijn cruciaal.
Ritueel: blokkeer elke dag een kwartier om níets te doen. Geen scherm, geen plan, geen doel. Gewoon zijn.
3. Confronteren van innerlijke leegte zonder te compenseren
Vaak grijpen we naar afleiding, prestaties, werk, om een gevoel van leegte te vermijden.
Uitdaging: observeer die leegte zonder haar meteen te willen vullen. Voel het ongemak zonder in actie te schieten.
4. Erkenning van het existentiële verdriet onder de missie
Durf te erkennen dat je jarenlang hebt geleefd vanuit een kinderlijke wens om er te mogen zijn — erkend en gezien.
Coaching kan hier ondersteunend zijn, bijvoorbeeld door het innerlijke kind te ontmoeten, en die oude pijn te verzachten.
De nieuwe basis: Zijn als fundament van betekenis
Wanneer je deze transformatie doormaakt, ontstaat er een nieuwe grondslag: betekenis vloeit voort uit jouw zijn, niet uit jouw doen. Vanuit deze vrijheid kun je echt bijdragen, maar niet meer uit noodzaak — maar uit overvloed.
De stille waarde van zijn
Betekenisvol-zijn is als vrije dynamiek krachtig en verbindend — maar als overlevingsstrategie uitgeput en afgesneden.
Echte betekenis ontstaat paradoxaal genoeg wanneer we de behoefte eraan loslaten.
“Misschien ligt de diepste betekenis niet in wat je betekent voor een ander — maar in wie je durft te zijn, wanneer je niemand iets hoeft te bewijzen.”
CASUS 1: – “Ik was niet meer bruikbaar, dus werd ik onzichtbaar”
“Ik ben een domineesdochter. En zoals bij veel domineesgezinnen was onze opdracht niet uitgesproken, maar voelbaar tot in de poriën: we moesten het goede voorbeeld geven. Onze zichtbaarheid was geen keuze, maar een impliciet fundament onder de kerk: als wij het goed deden, dan bleef het geheel bestaan.”
Ze vertelt het zonder bitterheid, maar helder. Als iemand die zichzelf van dichtbij heeft moeten reconstrueren.
“Ik heb mijn best gedaan — écht tot op het bot. Maar hoe ik ook probeerde, ik week af. Niet zichtbaar of rebels, eerder onbedoeld. Ik was te sensitief, voelde incongruentie, wilde dat vorm en inhoud klopten. Maar in een systeem waarin voorbeeldgedrag zwaarder woog dan innerlijke beleving, werd dat geen kracht, maar een breuklijn.”
De breuk kwam later, sluipend. Eerst burn-outklachten. Daarna ziekte. Tenslotte een scheiding.
“Ik viel stil. Ik kon niets meer betekenen — letterlijk. Mijn lichaam trok de stekker eruit. En ineens viel ik buiten het systeem. Mensen wisten niet wat ze met mij aan moesten. Mijn waarde lag immers in mijn bijdrage. Nu ik niks meer gaf, viel ik uit beeld. En dat deed pijn. Anderhalf jaar lang voelde ik mij van God en iedereen verlaten.”
Ze noemt het nu haar stille zegen. Niet omdat het makkelijk was, maar omdat het eerlijk was.
“Wat ik toen verloor, was niet de liefde van God, maar het systeem dat liefde koppelde aan bruikbaarheid. En wat ik vond, was iets groters: bestaansrecht zonder rol. Ik moest leren leven met de leegte — niet als vijand, maar als ruimte. Daar is iets nieuws geboren. Iets dat niet meer hoeft te presteren om er te mogen zijn.”
Casus 2 – “De oudste zoon van een familiebedrijf: betrouwbaarheid als bestaansrecht”
“Ik ben opgegroeid in een familiebedrijf. Er werd niet gevraagd of ik het later wilde overnemen — het werd gewoon aangenomen. Mijn vader werkte dag en nacht. Mijn moeder stond erbij, draaide mee, klaagde nooit. En ik? Ik leerde vooral dit: je moet belangrijk zijn. Onmisbaar. Je mag geen zwakte tonen, want dan bezwijk je onder de verwachtingen.”
Hij was geen typische leider, maar wel loyaal. Hij bleef, werkte, regelde, hield de boel draaiende. Tot zijn lijf stop zei.
“Ik kreeg paniekaanvallen. Mijn adem stokte telkens als ik iets niet perfect had afgehandeld. Maar zelfs dát hield ik stil. Want de grootste zonde in onze wereld is dat je het laat vallen. Dat je ‘m niet draagt. Zelfs ziek zijn voelde als verraad.”
Toen hij uiteindelijk uitviel en zich terugtrok, kwam de eenzaamheid.
“De familie hield afstand. Niet uit boosheid, maar ongemak. Mijn waarde lag in mijn functioneren — niet in wie ik was. Dat heb ik diep gevoeld.”
Nu bouwt hij langzaam een ander soort bestaansgrond.
“Voor het eerst ben ik iemand zonder rol. En dat is beangstigend. Maar ik begin te vermoeden: misschien begint echte betekenis pas als je durft overbodig te zijn.”
Casus 3 – “De dochter van een politieke familie: het gewicht van idealen”
“Bij ons thuis ging het zelden over onszelf. Er was altijd een groter doel. Het nieuws stond aan tijdens het eten. We voerden discussies bij het ontbijt. Wat jij vond, was belangrijk — maar alleen als je het kon onderbouwen. We hoorden bij een wereld die ergens voor stond.”
Haar ouders waren zichtbaar, betrokken, gerespecteerd. Eén in de gemeenteraad, de ander actief in de vakbond en partijbesturen. Van betekenis zijn zat diep in het familie-DNA.
“Zwijgen voelde als luiheid. Twijfel als luxe. Je móést je stem gebruiken. Stilte werd alleen toegestaan als voorbereiding op iets zinvols.”
Vanaf jonge leeftijd werd ze gestimuleerd zich uit te spreken. Ze werd voorzitter van de leerlingenraad, studeerde politicologie, werkte voor een NGO.
“Ik wist precies wat ik vond van maatschappelijke thema’s. Maar vroeg je me wat ík voelde — dan wist ik het niet. Mijn binnenwereld was onbruikbaar. Te vaag, te traag, te lastig.”
Toen ze een burn-out kreeg op haar 39ste, viel alles stil.
“Ineens had ik geen mening meer. Geen project. Geen richting. Ik voelde me leeg — en tot overmaat van ramp: onbelangrijk. Alsof ik mijn bestaansrecht verloren had. En dat was het pijnlijkst: niet het werk missen, maar mezelf.”
In therapie kwam een patroon naar boven dat ze nooit had bevraagd.
“Mijn waarde lag nooit in wie ik was, maar in wat ik kon bijdragen. Idealistisch zijn was niet alleen een overtuiging — het was mijn bestaansgrond.”
Nu begint ze voorzichtig iets nieuws te ontdekken.
“Ik leer luisteren naar wat er in míj beweegt, niet alleen naar wat er maatschappelijk nodig is. En dat is rauwe rouw — want ik voel hoe weinig ruimte ik van binnen had. Maar ook bevrijdend. Mijn stem klinkt nu anders. Kleiner, maar echter.”
Lees ook de andere vijf artikelen in de serie: Het stille contract van het ideale gezin.