Het laatste stuk is het zwaarst
Waarom het afronden van therapie, studie of persoonlijke groei zo intens kan zijn
Je bent maanden, misschien jaren onderweg geweest. Iets waar je ooit met overtuiging aan begon – een opleiding, een therapietraject, een verandering in jezelf – heeft je door vele fasen geleid. Je hebt volgehouden, twijfels overwonnen, groeipijn gevoeld, en telkens opnieuw een manier gevonden om verder te gaan. Maar nu, met het einde in zicht, gebeurt er iets onverwachts. De motivatie die je lang op de been hield, lijkt te verdampen. Je voelt je moe, leeg, misschien zelfs ontmoedigd. Terwijl de afronding zo dichtbij is, lijkt juist dát je te verlammen.
Het is een vreemd soort vermoeidheid: niet die van te weinig slaap of fysieke inspanning, maar van een diepere laag. Alsof alles wat je onderweg zorgvuldig bijeenhield – discipline, hoop, doorzettingsvermogen – zich opeens terugtrekt. En tegelijk begint iets te wringen: twijfel of het allemaal wel goed genoeg is, angst voor wat er daarna komt, misschien zelfs de impuls om op te geven. Niet omdat je niet wilt, maar omdat je simpelweg niets meer hebt om uit te putten.
Dit artikel gaat over dat moment. Dat ongrijpbare, psychologisch geladen kruispunt aan het einde van een proces. We verkennen waar die vermoeidheid vandaan komt, waarom juist de laatste stappen soms het zwaarst zijn, en wat het vraagt om jezelf daar met mildheid en helderheid doorheen te bewegen. Niet om het lichter te maken dan het is, maar om te begrijpen wat het werkelijk betekent als je aan de rand van afronding bijna bezwijkt. Want juist daar, waar het lijkt alsof je stilvalt, vindt vaak de meest wezenlijke verandering plaats.

Het paradoxale moment van bijna klaar zijn
Er zit een vreemd soort spanning in het naderen van het einde. Alsof de belofte van afronding niet oplucht, maar iets zwaars oproept. De laatste meters van een proces, hoe waardevol of bevrijdend ook, kunnen ineens aanvoelen als een berg in plaats van een afdaling. Waar je misschien verwacht had opgelucht adem te halen, voel je juist weerstand. De stappen worden stroever. Je blik vertroebelt. Je dacht dat je het ergste al gehad had — en toch lijkt het nu zwaarder dan ooit.
Dit is het paradoxale moment van ‘bijna klaar zijn’. Terwijl alles in jou had gehoopt dat het einde licht zou brengen, merk je dat er iets in je moe wordt op een manier die je eerder niet kende. Niet alleen lichamelijk, maar op een diepere laag — alsof het proces zelf, nu het zijn voltooiing nadert, nog één keer alles aanraakt wat nog niet geheeld is. De richting is nog steeds vooruit, maar het gevoel is alsof je terugdeinst. Je raakt verstrikt in vragen die je dacht achter je gelaten te hebben: Kan ik dit wel? Was het de moeite waard? Wat als ik straks opnieuw moet beginnen?
Juist op het moment dat het doel in zicht is, blijkt dat er nog iets anders meespeelt dan enkel afronden. Het is niet alleen een kwestie van doorzetten, maar van verdragen dat alles wat onderweg is opgebouwd — hoop, strijd, identiteit — nu weer een beetje losgelaten moet worden. En daarin schuilt een diepe vermoeidheid, maar ook een soort existentiële aarzeling. Alsof je niet alleen een fase afsluit, maar ook een deel van jezelf dat eraan verbonden was.
Waarom is dit moment dan zo zwaar? Waarom voelt ‘bijna klaar’ soms zwaarder dan beginnen? Het antwoord ligt niet in één oorzaak, maar in een subtiel samenspel van psychologische, emotionele en existentiële krachten. In wat volgt, duiken we dieper in dat samenspel — om niet alleen te begrijpen wat er gebeurt, maar ook om een manier te vinden om er met mildheid en bewustzijn doorheen te bewegen. Want misschien vraagt het einde niet om een sprint, maar om iets anders: vertraging, aandacht, en de moed om stil te staan bij wat je eigenlijk aan het afronden bent.
Verdeling van energie en mentale focus
Wanneer je aan iets groots begint—een therapie, een studie, een innerlijk veranderingsproces—stem je jezelf onbewust af op de duur. Je lichaam en geest gaan een verbond aan: dit wordt zwaar, maar we verdelen de krachten. Er ontstaat een soort interne structuur die je helpt om vol te houden. Niet alles hoeft vandaag, niet alles hoeft nu. Je kijkt vooruit, je denkt in fases, je leunt op het vooruitzicht dat er tijd is. In die lange adem zit overleving.
Wat vaak vergeten wordt, is dat deze strategie niet alleen functioneel is, maar ook beschermend. Zolang je nog ‘moet’, is er een reden om niet volledig te voelen hoe moe je eigenlijk bent. Zolang er nog kilometers voor je liggen, laat je jezelf niet instorten. Je reguleert jezelf op doorzettingsvermogen. Maar zodra het einde in zicht komt, valt die noodzaak stilletjes weg. Het is alsof je geest, die tot dan toe alles bijeenhield, het seintje krijgt: het mag los. En dan gebeurt er iets ogenschijnlijk tegenstrijdigs — je raakt juist op het laatst uitgeput.
Vergelijk het met marathonlopers die pas na de finish wankelen. Niet tijdens de race, terwijl ze het uiterste van zichzelf vergen, maar erna — zodra de druk verdwijnt. Het lichaam gaf alles wat het had, zolang het moest. Maar zodra dat ‘moeten’ wegvalt, neemt iets anders het over: het besef van uitputting, van grenzen die zijn opgerekt. Datzelfde mechanisme speelt zich vaak af in psychologische processen. Pas wanneer je denkt dat je mag ontspannen, komt de werkelijke vermoeidheid aan het licht.
Het is geen zwakte en geen mislukking. Het is de logica van een systeem dat lang op spanning heeft gestaan. En die spanning loslaten, hoe gewenst ook, brengt zijn eigen ontregeling met zich mee. Juist op het moment dat je denkt dat je er bijna bent, zegt iets in je: ik kan niet meer. Niet omdat je zwakker bent geworden, maar omdat je eindelijk voelt hoe sterk je al die tijd hebt moeten zijn.
Emotionele verwerking komt op gang
Aan het begin van een intens proces is er vaak weinig ruimte voor zachtheid. Of het nu gaat om een studie, therapie of persoonlijke verandering, de eerste fases vragen om actie: begrijpen, toepassen, volhouden. Je bent bezig met het bouwen van iets nieuws of het afbreken van wat niet meer past. De focus ligt op structuur, inzicht, discipline — het hoofd heeft de leiding. Dat is ook nodig. In de beginfase helpt denken om overzicht te houden, om richting te geven aan chaos, om het gevoel even op afstand te houden zodat er beweging kan ontstaan.
Maar naarmate je verder komt, verandert het landschap. Er komt langzaamaan meer ruimte, niet omdat alles af is, maar omdat de noodzaak tot overleven afneemt. Je hoeft het niet meer allemaal vast te houden. Het systeem — jouw systeem — begint te ontspannen. En in die ontspanning komen andere lagen tevoorschijn. Lagen die eerder niet konden spreken omdat er nog te veel moest gebeuren.
Het is juist in deze fase, wanneer het einde nadert, dat emoties die lang zijn weggeduwd zich beginnen te tonen. Niet omdat je iets verkeerd hebt gedaan, maar omdat je eindelijk veilig genoeg bent om ze toe te laten. Verdriet dat nooit gevoeld mocht worden. Twijfel die eerder te bedreigend was. Woede, rouw, eenzaamheid — gevoelens die in het begin niet inpasbaar leken, maar die nu, met terugwerkende kracht, alsnog een plek vragen. Alsof je innerlijke wereld zegt: nu je zo ver gekomen bent, durf ik je dit toe te vertrouwen.
Dit proces is verwarrend. Je dacht misschien dat het zwaardere werk achter de rug was, en dan blijkt dat er nog iets schuurt, nog iets wil stromen. Maar het is geen terugval. Het is een verdieping. Waar de eerste fases gingen over ‘anders doen’, gaat het einde vaak over anders voelen. En dat voelen heeft tijd nodig. Het wil niet worden opgelost, maar erkend.
Juist daarom voelt het einde soms zo zwaar: niet omdat je niet vooruitkomt, maar omdat je op een diepere laag de impact begint te beseffen van alles wat je hebt doorleefd. Alsof je nu pas écht bij jezelf uitkomt.
Angst voor het onbekende na de afronding
Elke afronding is ook een grens. Niet alleen het einde van wat geweest is, maar ook de drempel naar iets nieuws — iets wat nog vorm moet krijgen, iets waarvoor geen vast plan meer ligt. En juist dat maakt het spannend. Waar je eerst werd gedragen door een duidelijk kader — de structuur van een opleiding, de bedding van een therapie — komt nu de ruimte, en daarmee ook de leegte. Wat eerst richting gaf, valt weg. En in plaats van opluchting, dient zich vaak iets anders aan: twijfel. Onrust. Soms zelfs angst.
Psychologisch gezien is dat volkomen logisch. Mensen hebben, naast een behoefte aan groei en autonomie, ook een diepe behoefte aan veiligheid en voorspelbaarheid. Een proces als therapie of studie biedt beide: het is uitdagend, maar binnen een afgebakende context. Je weet wat je rol is, wat er van je verwacht wordt, je hebt houvast. Zodra dat wegvalt, ontstaat existentiële ruimte — en daarmee ook de onzekerheid over wie je bent buiten die context.
Vragen die eerst geen ruimte kregen, komen nu in volle omvang binnen: Ben ik hier echt klaar voor? Wie ben ik als ik dit niet meer ben? Wat als ik terugval zodra niemand meer meekijkt? De toekomst is nog oningevuld, en dat roept vaak meer spanning op dan men verwacht. Zelfs als het vooruitzicht positief is — een nieuwe baan, meer vrijheid, het gevoel van zelfstandigheid — blijft er iets wringen. Want het oude kende je inmiddels, hoe lastig het soms ook was. Het nieuwe is nog onbetreden terrein.
Die angst is geen teken van zwakte, maar een teken van transitie. Volgens psycholoog William Bridges, die veel schreef over innerlijke veranderingsprocessen, gaat elke overgang gepaard met een ‘neutrale zone’: een fase tussen het oude dat je verlaat en het nieuwe dat nog niet vaststaat. In die tussenruimte heerst verwarring, verlies aan identiteit, en vaak een tijdelijk gevoel van richtingloosheid. Niet omdat je faalt, maar omdat je psyche tijd nodig heeft om zich opnieuw te oriënteren.
En daarin schuilt precies het dilemma: je laat iets los zonder dat je weet wat je ervoor terugkrijgt. Het vraagt moed om die lege ruimte niet meteen te vullen met plannen of controle, maar ze te verdragen — en te vertrouwen dat het onbekende zich langzaam zal ontvouwen. Want soms begint het echte werk pas na de afronding: wanneer je jezelf niet langer definieert aan wat je aan het doen bent, maar aan wie je bereid bent te zijn.
Perfectionisme en prestatiedruk
Naarmate het einde nadert, sluipt er vaak iets ogenschijnlijk onschuldigs binnen: de wens om het goed af te ronden. Wat begon als een verlangen naar afronding, kan ongemerkt overgaan in een drang naar perfectie. Ineens lijkt het niet genoeg om ‘klaar’ te zijn — het moet kloppen, overtuigen, uitmonden in een sluitstuk dat alles rechtvaardigt wat eraan voorafging. Vooral voor wie gevoelig is voor prestaties of erkenning, ontstaat hier een innerlijk vuur dat niet verwarmt maar uitput: nu moet het écht goed zijn.
Psychologisch gezien is deze intensivering van perfectionisme aan het einde van een proces begrijpelijk. Mensen geven betekenis aan hun inspanningen door naar het resultaat te kijken. En als dat resultaat in zicht komt, komt ook de angst dat het oordeel definitief wordt. Niet zelden klinkt in gedachten de stem die zegt: Als ik nu faal, is alles voor niets geweest. Het verleden wordt opeens herleid tot de laatste stappen. Alsof al het werk, de groei, de moeite zijn waarde verliest als de afronding niet vlekkeloos is.
Die druk is niet alleen mentaal, maar ook emotioneel slopend. Want onder perfectionisme schuilt zelden een verlangen naar ‘perfect’, maar eerder een angst voor afwijzing, teleurstelling of verlies van controle. En precies die angst wordt uitvergroot op het moment dat het einde tastbaar wordt. Je kunt bijna niet meer corrigeren, verbeteren, bijsturen. Alles komt samen — en dus moet het goed. Dat is de illusie.
Voor veel mensen wordt deze druk juist op het eind ondraaglijk, niet omdat ze falen, maar omdat ze zoveel hebben geïnvesteerd. Ze willen bewijzen dat het de moeite waard was. Dat ze veranderd zijn. Dat het iets heeft opgeleverd. Maar in die bewijsdrang verliezen ze soms uit het oog wat er werkelijk toe doet: niet hoe het eruitziet aan de buitenkant, maar wie ze geworden zijn onderweg.
Wat je aan het einde nodig hebt, is zelden perfectie. Wat je nodig hebt, is erkenning van je inspanning, ruimte om mens te zijn, en mildheid voor de imperfecte manier waarop afronding zich altijd voltrekt — nooit als slotakkoord, maar als overgang naar iets nieuws.
Terugkerende patronen en oude overtuigingen
Het afronden van een proces brengt vaak niet alleen een gevoel van voltooiing, maar ook een onverwachte confrontatie. Juist op het moment dat je iets achter je wilt laten, komt het oude soms nog één keer krachtig naar voren. Overtuigingen waarvan je dacht dat ze waren afgezwakt — ik ben niet goed genoeg, ik doe het nooit helemaal goed, ik ga toch weer falen — beginnen opnieuw te fluisteren, soms zelfs te schreeuwen. Het kan verwarrend zijn: je hebt zo hard gewerkt, zoveel inzicht verworven, en toch lijken precies die oude stemmen nu weer aan terrein te winnen.
Dit is geen toeval, maar een bekend psychologisch verschijnsel. Wanneer je een oude identiteit of structuur loslaat, ontstaat een overgangsmoment waarin het nieuwe nog niet stevig verankerd is. In dat tussengebied – psychologen noemen het ook wel een “liminale fase” – probeert het oude zelf zich vast te klampen. Niet omdat het kwaadwillend is, maar omdat het gewend is geraakt aan zijn rol: het beschermen, waarschuwen, beheersen van het bekende. Je innerlijke criticus, hoe hard ook, is ooit ontstaan uit een behoefte aan veiligheid.
En die oude overtuigingen, hoe destructief ze ook kunnen zijn, zijn vaak diep verweven met je overlevingsmechanismen. Als je je hele leven hebt geloofd dat je harder moet werken om gezien te worden, of dat falen gevaarlijk is, dan voelt het afronden van een traject waarin je juist los hebt leren laten bijna als een bedreiging. Je oude ik vertrouwt het nog niet. Het wil zich nog één keer melden — niet als bewijs dat je bent teruggevallen, maar als echo van wie je ooit dacht te moeten zijn.
Juist daarom is het einde van een proces vaak niet alleen een afsluiting, maar ook een symbolische test: durf je die oude stemmen te laten spreken zonder ze weer te volgen? Kun je ze herkennen, erkennen, en toch verdergaan? Niet door ze te bevechten, maar door ze mee te nemen als delen van jezelf die je ooit hebben gediend — en die je nu met compassie mag bedanken voor hun werk. Want waar vroeger hun waarheid je leidde, ben jij nu degene die mag kiezen wie je verder met je meeneemt.
De fysieke en mentale uitputting wordt voelbaar
In het hart van elk langdurig proces schuilt een onzichtbare tol. Je hebt zoveel gegeven: je tijd, je energie, je aandacht, je emotionele veerkracht. Soms bewust, vaak onbewust. Gedurende die tijd heb je jezelf steeds weer opgetild, doorgeduwd, overeind gehouden, ook als het moeilijk was. Het was nodig om te blijven gaan, om niet stil te vallen, om het doel voor ogen te houden. In die fase lijkt je lichaam en geest onwankelbaar, bijna onuitputtelijk.
Maar zodra het einde in zicht komt, verandert die dynamiek. Het vechten hoeft niet meer. De noodzaak om ‘sterk te zijn’ verdwijnt als sneeuw voor de zon. En juist dan komt het: het gewicht van alles wat je hebt verdragen, de spanning die jarenlang onder de oppervlakte lag, mag zich eindelijk laten zien. Je lichaam en geest geven zich over aan wat ze al die tijd hebben uitgesteld. Ze vragen geen extra kracht meer, ze vragen om rust. Ze tonen hun kwetsbaarheid, soms plotseling, soms geleidelijk, maar onmiskenbaar.
Deze uitputting is geen teken van falen. Integendeel, het is het bewijs dat je iets groots hebt doorstaan. Dat je bent blijven volharden, ook als het zwaar was. Het is het moment waarop je eindelijk mag voelen wat je allemaal hebt meegemaakt, zonder dat je het hoeft te verbergen achter een façade van controle of prestatie. Je bent niet ineens zwak; je bent menselijk.
Dit erkennen is essentieel. Juist als het lijkt alsof je niet meer kunt, is het soms nodig om stil te staan, om toe te geven aan die vermoeidheid. Niet om op te geven, maar om jezelf de ruimte te geven om te helen. Want in het toestaan van die moeheid ligt ook de kracht om straks weer verder te kunnen — maar dan met meer helderheid, compassie en verbinding met jezelf.
Hoogbegaafden hebben meer last
Hoogbegaafden kunnen vaker en intensiever last hebben van vermoeidheid, twijfel en uitputting aan het einde van langdurige processen. Dit heeft verschillende diepgaande oorzaken, die vaak samenkomen:
Ten eerste denken hoogbegaafden vaak intens en diepgaand na over alles wat ze doen. Ze leggen zichzelf vaak hoge standaarden op en zijn zich zeer bewust van elk detail en mogelijke valkuil. Daardoor is hun mentale energie al vanaf het begin intensief in gebruik, wat hen vatbaarder maakt voor uitputting na lange tijd. Waar iemand anders misschien meer ‘automatisch’ kan doorzetten, blijft een hoogbegaafde geest voortdurend reflecteren en evalueren, wat het energiebudget flink belast.
Daarnaast is het voor veel hoogbegaafden moeilijk om de balans te vinden tussen actie en reflectie. Hun innerlijke drang om het ‘goed’ en ‘volledig’ te doen, gecombineerd met een scherp oog voor mogelijke imperfecties, zorgt ervoor dat de laatste fase, waarin de afronding plaatsvindt, een enorme mentale druk met zich meebrengt. Ze voelen de noodzaak om alles perfect te maken, waardoor perfectionisme en prestatiedruk extra versterkt worden.
Ook speelt het een rol dat hoogbegaafden vaak een sterke gevoeligheid hebben voor prikkels, zowel extern als intern. Dit betekent dat ze meer subtiele signalen van stress, twijfel en emotionele onrust ervaren, maar deze soms moeilijk kunnen uiten of delen. Daardoor stapelen innerlijke spanningen zich op, totdat het moment van afronding aanbreekt en de opgebouwde vermoeidheid en onzekerheid ineens naar voren komen.
Tot slot worstelen hoogbegaafden soms met het gevoel van ‘anders zijn’ en het vinden van hun plek. Aan het einde van een proces, waar het ‘nieuw verworven zelf’ de ruimte moet krijgen, kan de angst voor het onbekende en voor verlies van controle extra groot zijn. Ze willen vaak hun eigen pad helder voor ogen hebben, en als dat nog onduidelijk is, versterkt dat het gevoel van onzekerheid en uitputting.
Kortom, hoogbegaafdheid brengt een complex samenspel mee van intense denkkracht, gevoeligheid en hoge verwachtingen — factoren die samen maken dat het ‘bijna klaar zijn’ voor hen vaak een nog grotere uitdaging is dan voor anderen.
Wat kan helpen?
Het is een opluchting om te weten dat de vermoeidheid, de twijfel en de innerlijke strijd aan het einde van een proces niet uitzonderlijk zijn, maar een natuurlijk onderdeel van de reis. Het normaliseren van deze ervaringen betekent dat je ze niet hoeft te zien als falen of zwakte, maar als een onvermijdelijke fase waarin je systeem vraagt om erkenning en zorg. Dat besef alleen al kan de eerste last van de schouders nemen, omdat het de illusie doorbreekt dat jij als individu tekortschiet.
Juist in deze kwetsbare fase is het belangrijk om niet alleen met jezelf, maar ook met anderen in contact te blijven. Het delen van wat je voelt — met een therapeut, begeleider, coach of een vertrouwenspersoon — opent ruimte. Ruimte om te horen dat je niet de enige bent die dit meemaakt, en ruimte om je gedachten en emoties te ordenen. Dat gesprek hoeft niet altijd oplossingen te bieden, maar het helpt je de wirwar aan gevoelens te verhelderen en te dragen.
Zelfcompassie speelt hier een cruciale rol. Het is een zachte kracht die uitnodigt om jezelf toe te staan moe te zijn, zonder dat dat betekent dat je opgeeft. Het betekent niet dat je stopt met groeien, maar dat je erkent hoe zwaar het al geweest is. In plaats van je te veroordelen om de twijfel of de vermoeidheid, leer je jezelf te omarmen met dezelfde warmte en geduld die je een dierbare zou geven. Dit is de bodem waarop nieuwe energie kan ontstaan.
Ook helpt het om opnieuw contact te maken met je ‘waarom’: de diepere reden waarom je ooit aan dit proces bent begonnen. Het kan zijn dat die oorspronkelijke motivatie in de strijd en het eindeloos doorgaan soms vervaagt. Maar door er bewust bij stil te staan, geef je jezelf een houvast. Het herinnert je eraan dat jouw reis meer is dan een lijst met doelen of prestaties; het gaat over betekenis, ontwikkeling en wie jij wilt zijn in de wereld.
Tot slot is vertrouwen een sleutelwoord. Vertrouwen in jezelf, in het proces, en in de onvermijdelijke transitie die afronding met zich meebrengt. De stap na het einde is spannend en onzeker, maar juist in die onzekerheid ligt het zaad van groei. Het vraagt moed om de controle los te laten, om de toekomst niet volledig te kunnen overzien en toch verder te gaan. Maar het is precies die stap die je uitnodigt om te ontdekken wat er nog meer mogelijk is — voorbij de grenzen van wat je tot nu toe kende.
In die combinatie van normaliseren, delen, mildheid, bezinning en vertrouwen ligt de kracht om het paradoxale moment van bijna klaar zijn niet alleen te overleven, maar er uiteindelijk sterker uit te komen. Niet ondanks de vermoeidheid, maar dankzij de diepe menselijkheid die daarin zichtbaar wordt.
Slot: Moe, maar niet mislukt
Het moment waarop je bijna aan het einde bent en het ineens zwaar wordt, is geen terugval. Het is geen bewijs dat je gefaald hebt of dat het niet goed gaat. Het is een teken van overgang, een innerlijk verschuiven dat hoort bij het loslaten van het oude en het maken van ruimte voor het nieuwe. Het is het diepste gedeelte van de reis, waar kracht en kwetsbaarheid samenkomen.
In deze fase is pauzeren geen zwakte, maar wijsheid. Het toestaan van vermoeidheid en twijfel is het openen van een poort naar heling en groei. Het is de ruimte geven aan jezelf om te voelen, zonder oordeel, zonder haast. Mildheid wordt je grootste bondgenoot — een zachte hand die je helpt om het einde niet alleen te bereiken, maar ook te omarmen.
Zoals een bloemknop die barst vlak voordat hij in volle bloei staat, kan het soms pijnlijk zijn om zo kwetsbaar te zijn. Maar het is geen einde; het is juist het begin van iets prachtigs. Je bent moe, ja — maar niet mislukt. Je bent onderweg, en elke stap, ook de zwaarste, brengt je dichter bij wie je werkelijk bent.
Casus
Neem bijvoorbeeld Mark, een hoogbegaafde student die al jaren met volle overgave werkte aan zijn studie. Hij was een denker in hart en nieren: scherp, kritisch en altijd op zoek naar de perfecte invalshoek. Maar toen het moment daar was om zijn scriptie af te ronden en zijn stage succesvol af te sluiten, stokte het. Niet vanwege gebrek aan kennis of kunde, maar omdat hij steeds met briljante, maar onuitputtelijke redenen kwam om nog niet te beginnen aan dat laatste cruciale stuk. Hij stelde eindeloze verbeteringen voor, twijfelde aan de relevantie van zijn onderwerpen, en raakte verstrikt in de details.
Ondertussen voelde hij een groeiende vermoeidheid, een innerlijke onrust die hem verlamde. De druk om het perfect te doen, gecombineerd met de angst om nu eindelijk echt ‘af’ te zijn en zijn vertrouwde rol als ‘de altijd lerende’ los te laten, maakte het bijna onmogelijk om door te zetten. Hij voelde zich gevangen tussen de drang om te excelleren en de angst voor het onbekende wat na het afstuderen zou komen. Het was alsof zijn oude overtuigingen fluisterden: Wat als ik faal? Wat als dit niet genoeg is?, maar ook: ‘Wat moet ik na mijn studie? Als ik dit niet goed doe, dan heb ik geen baan!’
Pas toen zijn ouders er niet meer uitkwamen en er moedeloos van werden, ging hij met een coach praten. Toen hij ontdekte en herkende hij dit patroon — en onder begeleiding leerde omgaan met zijn ‘perfectionisme’ en faalangst — kon hij zichzelf toestemming geven om minder dan naar de volmaakte esthetiek te streven. Hij leerde dat afronden niet betekent dat alles perfect moet zijn, maar dat het gaat om vooruitgang en groei. Die mildheid en het herontdekken van zijn motivatie — de passie voor zijn vak, en het verlangen om zijn eigen weg te gaan — hielpen hem uiteindelijk die laatste stap te zetten. Mark’s verhaal laat zien hoe hoogbegaafdheid niet alleen een gave is, maar ook een uitdaging, vooral op het moment van afronden, wanneer hoofd en hart soms even niet op één lijn zitten.