De Orden van Liefde in Joods en Christelijk perspectief
De “Orden van Liefde”, zoals beschreven in het systemisch werk van Bert Hellinger, zijn geen moderne uitvinding. Ze zijn geworteld in eeuwenoude spirituele tradities waarin familie, verbondenheid en ordening centraal staan. Voor wie vertrouwd is met het Joodse en Christelijke gedachtengoed, klinken deze principes als een echo van bijbelse wijsheid die altijd al leidraad was voor het samenleven en het doorgeven van het leven.
Van het verhaal van de aartsvaders in de Torah, via de wetten die het sociale leven regelden, tot de woorden en handelingen van Jezus en de apostelen in het Nieuwe Testament — overal zien we de diepgewortelde erkenning van het belang van verbondenheid, eerbied voor het verleden, en het respecteren van ieders unieke plaats binnen het grotere geheel.
In dit artikel nemen we u mee op een ontdekkingsreis langs deze oude verhalen en bijbelteksten. We laten zien hoe ze niet alleen de grondslag leggen voor de vijf Orden van Liefde, maar ook een tijdloze leidraad bieden voor het omgaan met familie, relaties en ons persoonlijke levenspad. In een ander artikel onderbouwen we dat opstellingen juist een bijbels manier van kijken is.
Want uiteindelijk is het systeem waarin wij leven — ons gezin, onze gemeenschap, onze geschiedenis — meer dan een verzameling mensen. Het is een levend netwerk van liefde en verantwoordelijkheid, waarin ieder zijn plek heeft, en waarin het erkennen van deze orden het leven stroom geeft.
Laten we samen verkennen hoe deze bijbelse bronnen een rijke inspiratiebron vormen voor de inzichten van het systemisch werk en ons helpen de Orden van Liefde niet alleen te begrijpen, maar ook te ervaren.
Systemisch werk, zichtbaar gemaakt in de daarin centrale “Orden van Liefde”, ontsluit een diepgaand inzicht in de wijze waarop menselijke relaties geworteld zijn in verbondenheid, respect en wederzijdse ordening. Deze principes zijn geen nieuwe psychologische vondst, maar sluiten naadloos aan bij eeuwenoude waarheden die diep verankerd liggen in de Schrift en de christelijke traditie. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament bieden een rijk palet aan reflecties over familie, gemeenschap en de ordelijke structuur die God heeft ingesteld voor het menselijke samenleven.
In de Joodse en christelijke levensvisie staat het besef centraal dat mensen niet geïsoleerde individuen zijn, maar intrinsiek verbonden zijn met hun families en gemeenschappen — een verbondenheid die niet oppervlakkig is, maar diepgaand en wezenlijk, geworteld in de scheppingsorde en Gods liefdevolle zorg voor zijn volk. Deze relaties vragen om wederzijds respect en eerbied voor de plaats en roeping van ieder, zoals de apostel Paulus duidelijk maakt wanneer hij spreekt over het lichaam van Christus (1 Korintiërs 12), waarin ieder lid onmisbaar is en dient te functioneren binnen een door God gegeven orde.
De Orden van Liefde weerspiegelen zo een tijdloos en bijbels beeld van menselijke verbondenheid: een ordelijke relatie waarin niet willekeur of egoïsme heerst, maar een liefde die zich uit in trouw, erkenning, en zorg voor elkaar. Dit inzicht nodigt ons uit om met een open, maar kritische blik te kijken naar hoe onzichtbare patronen binnen families en gemeenschappen ons kunnen beïnvloeden — zonder dat dit ons persoonlijke verantwoordelijkheid ondermijnt, maar juist verdiept.
Door systemisch werk in het licht te plaatsen van Bijbelse principes, wordt duidelijk dat het niet gaat om het vervangen van Gods Woord, maar om het verdiepen van ons begrip van hoe Gods orde en liefde zich praktisch kunnen manifesteren in het dagelijks leven. Het werk spoort ons aan om bewust te worden van de relaties die ons vormen, om gebroken patronen te erkennen en zo ruimte te scheppen voor heling en herstel in het licht van het Evangelie.
1. Toebehoren: Het recht op erbij horen
Het gevoel ergens bij te horen is een fundamentele menselijke behoefte, geworteld in onze diepste existentie. Zonder erkenning van onze plaats binnen het grotere geheel, kan het leven zich fragmentarisch en leeg voelen. Systemisch werk leert dat ieder mens een onvervreemdbare plek heeft binnen zijn familiesysteem, en dat het ontkennen of buitensluiten van leden de harmonie en levensstroom van het hele systeem verstoort. Vanuit een Joods-christelijk perspectief vinden we dezelfde diepe erkenning terug: de verbondenheid met onze voorouders, onze gemeenschap en uiteindelijk met God vormt de basis van wie we zijn en hoe we functioneren.
Joods perspectief
Binnen het Jodendom staat de kehilla (gemeenschap) centraal als de leefomgeving waarbinnen elk individu zijn unieke plek krijgt. Deze verbondenheid met het collectief is niet slechts sociaal, maar heilig en door God gewild. De Torah benadrukt het belang van het eren van je vader en moeder (Exodus 20:12), en daarmee het erkennen van het levensverband door de generaties heen.
Rituelen zoals Yizkor herinneren de levende aan de doden en dragen bij aan de continuïteit van het leven binnen het systeem. Dit toont aan dat ook zij die fysiek niet langer aanwezig zijn, nooit uit het systeem verdwijnen — een diepere uitdrukking van het principe dat “wat buitengesloten wordt, terugkeert” (Hellinger). Zo wordt ook het belang van inclusie in het familiesysteem bevestigd door eeuwenoude tradities die het geheugen en de eer aan de voorouders levend houden.
De rabbijn Jonathan Sacks legde uit dat het Jodendom geen religie van losstaande individuen is, maar van verbonden zielen, waarin elk lid essentieel is voor de gezondheid van het geheel. Wanneer een lid wordt buitengesloten, ontstaan er onzichtbare verstoringen die het hele systeem kunnen verzwakken.
De Ordening van het Volk Israël rondom de Tabernakel: Een Bijbels Beeld van Systemische Ordening
Een treffend voorbeeld van systemische ordening vinden we in de wijze waarop God het volk Israël organiseerde rondom de tabernakel tijdens hun reis door de woestijn. In Numeri 2 zien we hoe de twaalf stammen in een zorgvuldig bepaalde volgorde en positie rondom het heiligdom werden opgesteld — met een duidelijke hiërarchie en respect voor ieders plaats en functie.
Deze ordening was niet willekeurig, maar door God ingesteld als een heilige structuur die de harmonie van het hele volk bewaakte. Elke stam had haar eigen plek, en iedereen kende zijn positie ten opzichte van de anderen en tot het centrum, de ark des verbonds, het teken van Gods aanwezigheid.
Dit symboliseert het systemische principe van ordening (hiërarchie):
– De juiste plek innemen is essentieel voor het functioneren van het geheel.
– Elke stam had haar eigen unieke rol en taak binnen het volk.
– De volgorde en nabijheid tot de tabernakel duiden op respect en autoriteit.
Door deze goddelijke ordening werd niet alleen de praktische samenhang bewaakt, maar ook de spirituele verbondenheid en de rechtvaardige verhouding tussen de stammen. Het verbond met God vormde het centrum, het ankerpunt voor alle relaties.
Net zoals in systemisch werk, waar het verlaten van de eigen plaats leidt tot verstoringen en verstrikkingen, was ook in het volk Israël het innemen van de juiste plaats cruciaal voor de harmonie en het welzijn van het geheel.
De tabernakel en haar ordening nodigen ons uit om te reflecteren op onze eigen plaats binnen onze families, gemeenschappen en geloofsgemeenschappen — en hoe door respect voor deze orde de liefde kan stromen.
De Ordening van het Geslachtsregister: Inclusie van de Onwaarschijnlijke en het Recht op Toebehoren
In de Bijbel zien we een opvallend en soms onverwacht patroon in de geslachtsregisters (genealogieën). Bijvoorbeeld in Mattheüs 1, waar Jezus’ stamboom wordt genoemd, worden niet alleen belangrijke, rechtvaardige voorouders genoemd, maar ook figuren met een dubieuze reputatie — zoals Tamar, een vrouw die met onconventionele middelen haar recht opeist (Mattheüs 1:3), Rahab, een voormalige hoer en vluchtelinge (Mattheüs 1:5), en zelfs koning David, die zijn fouten kende (zoals de affaire met Bathseba).
Deze opname van mensen die in onze ogen ‘buiten de norm’ vielen, illustreert het systemische principe van toebehoren:
– Ieder mens, ongeacht verleden of fouten, heeft recht op een plek binnen het familiesysteem.
– Het uitsluiten of ontkennen van iemands bestaan of lot leidt tot verstoorde relaties en disbalans in het systeem.
– God erkent en accepteert deze mensen binnen de lijn van Zijn heilsgeschiedenis, waardoor ook wij worden uitgenodigd tot acceptatie en herstel van verbroken verbindingen.
Theologisch gezien toont dit ons de barmhartigheid en inclusiviteit van Gods Koninkrijk. Het herinnert ons eraan dat de liefde en genade van God niet beperkt worden door menselijke oordelen of sociale uitsluitingen. Dit echoot het systemische inzicht dat het ‘vergeten’ of buitensluiten van mensen onrust veroorzaakt in het systeem, en dat heling begint met erkenning en inlijving.
Deze inclusie is geen zwakte, maar juist de kracht waarmee het systeem heel wordt gehouden. Het roept ons op om te leven in genade, en ruimte te maken voor ieders verhaal — hoe complex ook — binnen onze families en gemeenschappen.
Christelijk perspectief
Het Nieuwe Testament bouwt voort op deze notie van verbondenheid en benadrukt de kerk als het Lichaam van Christus. Paulus schrijft in 1 Korintiërs 12:12-27 dat de kerk uit vele leden bestaat, maar toch één lichaam is. Elk lid, hoe verschillend ook, heeft een unieke en onvervangbare functie. Dit beeld onderstreept het systemische principe dat niemand kan of mag worden uitgesloten zonder dat het geheel verstoord raakt.
Bovendien benadrukt Jezus zelf het belang van gemeenschap en inclusie, zoals in Johannes 13:34-35, waar Hij Zijn volgelingen oproept elkaar lief te hebben als teken van hun verbondenheid. Het uitsluiten van een lid in de gemeenschap is daarom niet alleen sociaal, maar raakt aan het hart van het christelijk verstaan van liefde en broederschap.
Theologen zoals Dietrich Bonhoeffer hebben deze visie verder verdiept, door de kerk te beschouwen als een plek van wederzijdse erkenning en verantwoordelijkheid, waarin geen plaats is voor uitsluiting maar juist voor herstel en heling. Dit sluit naadloos aan bij het systemische inzicht dat het erkennen van ieders plek de bron is van vrede en verbondenheid.
Theologische bronnen en reflecties:
– Martin Buber’s filosofie over “Ich und Du” benadrukt de relatie als fundament van menselijke existentie, waarin de ander als uniek en waardevol wordt erkend.
– Jonathan Sacks stelt dat het Joodse volk gevormd is door een diepe verbondenheid die ons uitnodigt iedereen in de gemeenschap te omarmen.
– Dietrich Bonhoeffer’s theologie van gemeenschap laat zien hoe exclusie de kern van het Evangelie ondermijnt, terwijl inclusie genezing en volheid brengt.
Samenvatting
Het principe van toebehoren is in de kern een goddelijk gegeven: iedereen heeft recht op zijn plaats binnen het grotere geheel, door God zelf geordend. Het buitensluiten van een lid brengt disharmonie en verstoring, niet alleen voor het individu, maar voor het hele systeem. Het herstel van deze ordening, door erkenning en inclusie, opent de weg naar vrede, heling en het volle leven.
2. Ordening: De juiste plek innemen
Het fundament van harmonie in relaties en systemen
Binnen het systeem van familie en gemeenschap is ordening onmisbaar. Het gaat om het innemen van de juiste plek, volgens tijd, functie en roeping. Deze ordening voorkomt chaos en disharmonie en is een uitdrukking van goddelijke wijsheid. Waar ordening wordt geëerbiedigd, ontstaat vrede; waar ze wordt verstoord, ontstaan conflicten en verstrikkingen.
De Bijbel staat vol met voorbeelden waarin ordening wordt vastgesteld, maar ook waarin het doorbroken wordt — met alle gevolgen van dien.
Joods perspectief: ordening als levenslijn van het volk Israël
De ordening van de twaalf stammen rondom de tabernakel (Numeri 2) is een manifestatie van Gods plan voor structuur en plaatsbepaling in Israël. Iedere stam kreeg een vaste plaats, met een eigen rol en verantwoordelijkheid. Dit was geen willekeurige hiërarchie, maar een goddelijke ordening die rust en bescherming bood.
Toch zijn er ook schrijnende voorbeelden van verstoring van de ordening binnen het geslachtsregister en familierelaties. Neem het verhaal van Jakob en Ezau (Genesis 25-27). Ezau, de eerstgeborene, had recht op de eerstgeboorterecht, een bijzondere zegen en positie. Maar door onoplettendheid (Ezau verkoopt zijn recht voor een bord eten) én de listigheid van Jakob, wordt deze natuurlijke ordening doorbroken. Dit leidt tot diepe familieruzies, vlucht, en jaren van vervreemding.
Ook in het geslachtsregister van Jezus in Matteüs 1 zien we dat God zelfs mensen opneemt die buiten de ‘normale’ orde vielen: Tamar, die haar rechten opeist (Genesis 38), Rachab, een voormalige prostituee, en anderen. Dit benadrukt dat ordening niet star of exclusief is, maar ruimte biedt voor herstel en genade, ook bij verstoring.
De juiste plek innemen: Ordening in het licht van Noach en het breken van orde
Ordening gaat over het innemen van je plek binnen Gods schepping en Zijn plan voor het leven. Waar deze ordening wordt nageleefd, groeit harmonie; waar ze wordt verstoord, volgt chaos en breuk.
Verstoring van orde in de dagen van Noach
In Genesis 6-9 zien we dat de wereld vóór de zondvloed gekenmerkt werd door een diepe verstoring van Gods orde:
De mensen bevolkten de aarde, maar “de boosheid van de mens was groot op aarde en alle bedenksels van zijn hart waren voortdurend kwaad” (Genesis 6:5). Dit wijst op een fundamentele disharmonie met de scheppingsorde.
Verder lezen we dat “de aarde was verdorven voor Gods aangezicht en de aarde was vol geweld” (Genesis 6:11). Dit geweld en deze verdorvenheid zijn tekenen dat mensen niet hun juiste plaats innamen — ze leefden niet naar de roeping van harmonie, recht en liefde die God voor hen had bedoeld.
De mens nam zichzelf als hoogste autoriteit, plaatste zich boven de scheppingsorde en dreef weg van God als centrum en richtsnoer. Deze verstoorde ordening leidde tot een breuk tussen mens en Schepper en tussen mens en medemens.
Noach als hersteller van ordening
Noach verschijnt als een bijzondere figuur die in deze chaotische tijden “rechtvaardig” wandelde met God (Genesis 6:9). Hij neemt zijn plek in als mens die leeft naar Gods maatstaf, niet naar de grillen van zijn eigen hart of die van de menigte.
Door zijn gehoorzaamheid aan God en het bouwen van de ark wordt Noach drager van herstel van ordening:
Hij volgt nauwkeurig de instructies, neemt zijn plaats in binnen Gods plan.
Door het instellen van het verbond na de zondvloed (Genesis 9) zet God nieuwe kaders van ordening neer — een nieuwe scheppingsorde waarin de mens weer verbonden is met God en verantwoordelijk is voor het leven op aarde.
De regenboog als teken van dit verbond symboliseert hoop, hernieuwde verbondenheid en een geordende toekomst.
Theologische betekenis: Ordening en de menselijke roeping
De orde die God schept is niet willekeurig, maar reflecteert Zijn rechtvaardige, liefdevolle karakter. De mens is geroepen om zijn plek in te nemen binnen deze ordening — zowel in relatie tot God, de schepping, als tot elkaar.
Het breken van deze ordening, zoals in de dagen van Noach, leidt tot zonde, geweld en chaos. Maar Gods genade en rechtvaardigheid bieden een weg terug: door geloof en gehoorzaamheid kunnen we onze plaats innemen in de door God bedoelde ordening.
Christelijk perspectief: ordening en verstoring in het Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament worden ordening en het nemen van de juiste plaats ook centraal gesteld. Paulus roept op tot respect voor hiërarchie binnen het gezin en de kerk, maar altijd binnen de context van liefde en dienstbaarheid (Efeziërs 5-6).
De verstoring van deze ordening wordt duidelijk zichtbaar in de conflicten tussen Jacob en Ezau die als voorbeeld gelden in het Nieuwe Testament om te wijzen op de gevaren van jaloezie, bedrog en het niet erkennen van ieders plaats (Romeinen 9 bespreekt de verkiezing van Jakob boven Ezau).
Ook het verhaal van Korach in Numeri 16 — hoewel uit het Oude Testament — wordt vaak aangehaald in de vroege kerk als waarschuwing tegen het opstaan tegen de door God gegeven ordening (het priesterschap van Mozes en Aaron). Verstoring leidt tot chaos, oordeel en verbroken gemeenschap.
Theologische reflectie: ordening als goddelijk principe en menselijk drama
Ordening is niet louter een menselijke constructie, maar weerspiegelt de scheppingsorde zelf: alles heeft zijn plaats en roeping (Psalm 104:19 spreekt over de vaste tijden die God stelde). Wanneer we ons aan deze ordening onderwerpen, scheppen we ruimte voor vrede, rechtvaardigheid en zegen.
Toch laat de Bijbel zien dat verstoring van ordening onvermijdelijk is door de menselijke val. Dit leidt tot breuklijnen binnen families en gemeenschappen. Tegelijk biedt God genade en vernieuwing, zodat ordening kan worden hersteld — niet als star keurslijf, maar als liefdevolle structuur waarin ieder mens vrij is om te zijn wie hij is.
Dit spanningsveld tussen ordening en verstoring nodigt ons uit om in ons eigen leven en relaties bewust onze plek te zoeken, te respecteren, en te beschermen, met nederigheid en liefde.
3. Balans in geven en nemen
Binnen de dynamiek van menselijke relaties is balans tussen geven en ontvangen van fundamenteel belang. Zonder dit evenwicht ontstaan scheefgroei, onvrede en verstoringen in de harmonie van het samenleven. Zowel de Joodse traditie als het Christendom zien dit principe niet als een optelsom van transacties, maar als een diepe morele en spirituele wet, ingebed in het verbond met God en in het sociale weefsel van de gemeenschap.
Balans is dus geen abstract economisch principe, maar een existentiële uitnodiging om verantwoordelijkheid te nemen, genade te ontvangen en te delen, en zo recht en vrede te bewerkstelligen — wat in het Hebreeuws shalom wordt genoemd: een totale welstand die harmonie, gerechtigheid en heelheid omvat.
Joods perspectief: Tzedakah, het verbond van rechtvaardigheid en zorg
In de Joodse traditie is het begrip tzedakah veel meer dan liefdadigheid. Het is een ethische plicht, geworteld in de Torah, om rechtvaardigheid te beoefenen door het geven aan wie het nodig heeft, en zo de balans in de samenleving te bewaren.
– Tzedakah als verbondstaak: In Deuteronomium 15:7-11 roept de Torah op om vrijgevig te zijn tegenover de arme naaste: “Wees niet hard van hart, en sluit je hand niet voor je arme broer.” Het gaat hier om het onderhoud van sociale gerechtigheid als een heilige opdracht, die het voortbestaan van het volk waarborgt.
– Evenwicht tussen geven en ontvangen: Het geven is geen eenrichtingsverkeer. Door te geven erkent men het onderlinge verband tussen mensen — niemand leeft voor zichzelf alleen (Prediker 4:9-12). Tegelijkertijd is het ontvangen een daad van vertrouwen en openheid, die de gever ook tot zegen maakt.
– Circulatie van zorg: Het ritueel van Pe’ah (de hoek van het veld niet oogsten voor de armen, Leviticus 19:9-10) illustreert deze circulatie. De aarde geeft en deelt haar overvloed; de gemeenschap ontvangt en zorgt samen voor iedereen. Dit model draagt bij aan de herstelkracht en duurzaamheid van het systeem.
In de Joodse traditie is geven niet zomaar liefdadigheid, maar een heilige plicht (mitswah) die zorgvuldig en met respect moet worden gedaan. De rabbijnen benadrukken dat tzedakah (gerechtigheid, rechtvaardigheid) een vorm van sociale rechtvaardigheid is, niet louter liefdadigheid.
* Maimonides (Rambam), een van de grootste middeleeuwse Joodse denkers, schreef in zijn Mishneh Torah dat het hoogste niveau van tzedakah is om iemand zodanig te helpen dat die persoon niet langer afhankelijk is van anderen. Dit impliceert dat geven zó moet zijn dat het de waardigheid van de ontvanger beschermt: “De meest volledige vorm van liefdadigheid is een gift of lening, een partnerschap, of een baan zodat de behoeftige mens zelfvoorzienend wordt.”
Maimonides’ visie sluit nauw aan bij het principe dat je niet moet geven wat je zelf niet zou willen ontvangen — het gaat immers om wederkerigheid en het respecteren van de autonomie van de ander.
* De Talmoed (Baba Bathra 9b) zegt dat tzedakah anoniem en discreet moet worden gegeven om de waardigheid van de ontvanger te waarborgen. Dit is een praktische invulling van de ethiek van geven met respect.
=> Christelijk perspectief: Genade, wederkerigheid en de geest van geven
In het Nieuwe Testament ligt de nadruk op de genade als het ultieme model van geven. God geeft onvoorwaardelijk, en de mens wordt geroepen om dat na te volgen.
Geven zonder terug te rekenen: Jezus spreekt in Lukas 6:38: “Geef, en er zal u gegeven worden; een goede maat, aangedrukt, geschud en overlopend zal men in uw schoot geven.” Dit is geen zakelijke berekening, maar een uitnodiging tot overvloedige, vrijgevige liefde, die uitgaat van vertrouwen.
Wederkerigheid als teken van gezonde relaties: Tegelijk benadrukt Paulus het belang van balans. In 2 Korintiërs 8-9 prijst hij de gemeenten die niet alleen overvloedig geven, maar ook zelf openstaan voor hulp en afhankelijkheid van anderen. Zo ontstaat een circulaire relatie waarin niemand gevangen raakt in het eenzijdig geven of nemen.
Geestelijke en praktische balans: In de gemeenschappen van de vroege kerk was het delen van bezittingen en het zorgen voor elkaar geen plicht louter uit morele druk, maar een uitdrukking van het lichaam van Christus (Handelingen 4:32-35). Dit bracht herstel van rechtvaardigheid en een diepe verbondenheid teweeg.
Voorbeelden uit de Bijbel en Torah die balans illustreren
* Jakob en Laban (Genesis 29-31): In het verhaal van Jakob die werkt voor Laban om zijn vrouw te mogen nemen, zien we spanningen ontstaan door onrechtvaardige omgang met loon en arbeid. De verstoring van balans leidt tot conflict, totdat er een duidelijke afspraak wordt gemaakt om de juiste verhouding te herstellen en verder eerlijk samen te werken.
* De wet van het Jubeljaar (Leviticus 25): Elke 50 jaar moeten schulden worden kwijtgescholden en land teruggegeven aan oorspronkelijke eigenaren. Dit is een systemische maatregel die voorkomt dat ongelijkheid zich opbouwt en mensen permanent buitenspel komen te staan. Balans in bezit en kansen wordt zo opnieuw gewaarborgd.
* De gelijkenis van de schat in de akker (Matteüs 13:44): Het gaat hier om het kostbare bezit van het Koninkrijk, dat niet op zichzelf is gericht, maar waarde krijgt door het delen en het investeren in het grotere geheel.
Theologische reflectie
Balans in geven en nemen weerspiegelt het karakter van God zelf: Hij is een God van overvloed en genade, die tegelijk rechtvaardigheid en maat houdt. Menselijke relaties die deze balans eerbiedigen, zijn een echo van de hemelse orde.
– Gods gebod tot rechtvaardigheid: “Doe recht aan de weduwe en wees de rechtszaak van de wees” (Jesaja 1:17) laat zien dat geven niet vrijblijvend is, maar een ethische plicht die verbonden is met Gods gerechtigheid.
– Christelijke liefde als dynamische beweging: Liefde is geen statische toestand, maar een voortdurende uitwisseling van geven en ontvangen — een dans waarin ieder deelneemt vanuit overgave en wederkerigheid.
=> Geven als een oprichtende en verbonden houding in de Bijbel
In het Bijbelse verstaan is geven nooit een uiting van superioriteit, noch een daad die de ander klein maakt of afhankelijk houdt. Integendeel: geven komt voort uit een diep besef van verbondenheid en gemeenschappelijkheid. Het is een erkenning dat het goede dat jij bezit, niet alleen voor jou bestemd is, maar een geschenk om te delen, zodat ook de ander kan floreren.
Dit principe wordt krachtig verwoord in Mattheüs 6:3-4, waar Jezus zegt: “Maar als u geeft, laat uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet,
zodat uw geven in het verborgene geschiedt. Dan zal uw Vader, die in het verborgene ziet, u vergelden.”
Deze instructie gaat niet primair over bescheidenheid als vorm van zelfpromotie, maar over het vermijden van een neerbuigende, ‘ik ben rijk en jij niet’-houding. Het gaat om het schenken zonder eigenbelang, met de intentie van opbouw en bevrijding.
In het Joodse denken sluit dit aan bij het principe van tzedakah — dat niet louter liefdadigheid is, maar een rechtvaardige daad die de harmonie binnen de gemeenschap herstelt. Het geven komt voort uit een bewustzijn van wederzijdse afhankelijkheid: “Ik ben goed gezegend, en ik wens dat ook jij dat bent.” Dit is een fundamenteel ethisch gebod, geen gunst of willekeur.
Bijbelse voorbeelden van geven als opbouwend gebaar
– De weduwe van Sarefat (1 Koningen 17:7-16): De weduwe deelt haar laatste brood met Elia, ondanks haar schaarste. Haar geven blijkt een zegen voor haarzelf — het brood raakt niet op, maar wordt vermeerderd. Hier wordt geven een daad van vertrouwen en gemeenschap, niet van onderdanigheid.
– De gulle kerk in Antiochië (Handelingen 11:27-30): Gemeenschappen delen overvloed met hen die lijden, niet om te domineren, maar vanuit een diep gevoel van verbondenheid en wederkerigheid.
Theologische reflectie: geven als participatie in Gods genade
Geven is in de Bijbel een participatie in de genadige aard van God. God is geen zelfzuchtige gever, maar de ultieme Bron van overvloed, die schenkt omdat Hij liefheeft. Mensen die geven, zijn daarmee mededeelhebbers van deze goddelijke liefde.
– Paulus benadrukt in 2 Korintiërs 9:7-8: “Laat ieder geven zoals hij in zijn hart besloten heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft lief wie blijmoedig geeft. En God is in staat u elke genade rijkelijk te schenken…”
Dit ‘blijmoedig geven’ weerspiegelt een vreugdevolle openheid: het goede dat ik ontvang, wil ik delen zodat ook jij in je volheid mag leven.
Geven als wederzijdse bevestiging van menselijke waardigheid
In wezen betekent geven: “Jij bent waardevol. Ik gun jou het goede zoals ik het voor mijzelf ontvang.” Dit verbreekt elke dynamiek van overheersing of afhankelijkheid, omdat het uitgaat van gelijkwaardigheid en respect.
De levenshouding van geven als opbouw voorkomt dat de ontvanger zich vernederd voelt. Het wijst erop dat het ontvangen van hulp geen teken van zwakte is, maar een moment van ontmoeting waarin beiden worden versterkt.
=> Geven met het hart van de ander: “Je moet niet geven wat je zelf nooit zou willen ontvangen”
In het hart van zowel de Joodse als de christelijke ethiek ligt het principe dat geven een daad van wederkerigheid en respect moet zijn. Het is geen eenzijdige gunst, maar een relatie waarin zowel gever als ontvanger in hun waardigheid worden erkend. Dit wordt kernachtig samengevat in de regel:
“Je moet niet geven wat je zelf nooit zou willen ontvangen.”
Bijbelse basis voor deze regel
In het Oude Testament vinden we dit terug in het boek Leviticus, waar staat: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Leviticus 19:18).
Dit gebod roept op tot een empathische omgang: de ander behandelen zoals je zelf ook behandeld zou willen worden — het fundament van ethisch geven. Het vereist dat je jezelf in de ander verplaatst en alleen biedt wat ook voor jou waardevol en respectvol zou zijn.
Ook in het Nieuwe Testament spreekt Jezus dit principe uit in de zogenaamde ‘Gouden Regel’: “Behandel anderen zoals je wilt dat ze jou behandelen” (Mattheüs 7:12).
Hieruit volgt dat geven meer is dan materiële overdracht; het is een erkenning van de behoeften, gevoelens en waardigheid van de ander.
Theologische reflectie: Geven vanuit liefdevolle gelijkwaardigheid
Geven mag nooit neerbuigend of bevoogdend zijn. Het is een handeling die de menselijkheid van de ander respecteert, zonder deze te reduceren tot afhankelijkheid of schuldig voelen.
Door alleen te geven wat je zelf ook graag zou ontvangen, wordt het geven een expressie van liefdevolle gelijkwaardigheid. Het weerspiegelt het goddelijke beeld waarin ieder mens geschapen is (Genesis 1:27), en onderstreept dat elk mens recht heeft op respectvolle behandeling.
Praktische en spirituele implicaties
– Empathie en bewustzijn: Voordat je geeft, stel je jezelf de vraag: “Zou ik dit zelf willen ontvangen?” Dit voorkomt dat je iets aanbiedt dat vernederend, onoprecht of ongewenst is.
– Waarde en bruikbaarheid: Het geschenk — of het nu materieel, emotioneel of spiritueel is — moet de ontvanger werkelijk helpen en versterken, niet belasten of kleineren.
– De gave als ontmoeting: Geven wordt zo een ontmoeting tussen gelijken, een gedeeld moment van respect en zorg, niet van macht of afhankelijkheid.
Voorbeeld uit de Schrift
In het verhaal van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10:25-37) helpt de Samaritaan een gewonde man met middelen en zorg die hij zelf ook op prijs zou stellen als hij in nood was. Zijn hulp is opbouwend, persoonlijk en respectvol, en geen zelfzuchtig gebaar.
KORTOM: De regel “Je moet niet geven wat je zelf nooit zou willen ontvangen” is een krachtige toetssteen voor ethisch geven. Het verankert geven in wederzijdse waardigheid, respect en liefde. Deze wijsheid spoort ons aan te geven met een open hart, een helder geweten, en het diepere besef dat geven een relatie is — geen plicht, geen daad van superioriteit, maar een uitnodiging tot gedeelde menselijkheid.
4. Erkennen wat er is
Erkennen wat er is, vormt een fundamentele grondhouding voor heling en transformatie. Het vraagt moed om niet weg te lopen voor wat pijnlijk, onrechtvaardig of zwaar is, maar het in al zijn facetten onder ogen te zien. Deze erkenning is niet hetzelfde als berusting of goedkeuring, maar een diepgaande acceptatie van de waarheid die ruimte schept voor verandering, groei en verzoening.
Joods perspectief: Rouw, verlies en de moed tot erkenning
In de Joodse traditie is het erkennen van het lijden en verlies diep verankerd in de rituelen rondom rouw. De periode van sjiva — zeven dagen intens rouwen — vraagt de nabestaanden bewust stil te staan bij het gemis. Hier wordt het verdriet niet verzwegen, maar juist omarmd als noodzakelijke stap naar heling.
Het Kaddisj-gebed, uitgesproken door de rouwenden, bevestigt het leven en Gods grootheid, ook in tijden van duisternis. Dit ritueel maakt duidelijk dat erkenning van het verlies samengaat met vertrouwen in de uiteindelijke gerechtigheid en vrede (shalom).
De Tora zelf bevat ook voorbeelden van erkenning van moeilijke realiteit. Zo spreekt Job openlijk zijn pijn uit en worstelt hij met het onrecht dat hem overkomt, zonder het te ontkennen (Boek Job). Deze eerlijke confrontatie met lijden wordt in de joodse traditie gezien als moed en integriteit.
Christelijk perspectief: Het lijden van Christus en de weg naar verlossing
Het christelijk geloof zet het lijden centraal als weg naar verlossing en nieuw leven. Jezus Christus’ passie en kruisiging zijn het ultieme voorbeeld van het onder ogen zien van onrecht, pijn en dood. In Jesaja 53 wordt de lijdende dienaar beschreven als degene die “onze smarten op zich nam” en “door zijn striemen wij genezing hebben ontvangen.”
Het Nieuwe Testament roept op tot radicale acceptatie van het lijden — niet als eindpunt, maar als deur naar bevrijding en transformatie. Paulus schrijft in 2 Korintiërs 12:9 dat God zegt: “Mijn genade is u genoeg, want mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” Het erkennen van onze kwetsbaarheid en pijn maakt ons ontvankelijk voor Gods kracht en genade.
De christelijke theoloog Jürgen Moltmann spreekt over de ‘theologie van de hoop’ die begint met het erkennen van het kruis en de lijdensweg, maar uitloopt op de opstanding — het nieuwe leven dat volgt na de confrontatie met het lijden.
Erkennen wat er is: de diepste vorm van eerlijkheid
Erkennen wat er is, is in wezen de meest fundamentele vorm van eerlijkheid — eerlijkheid tegenover jezelf, tegenover anderen, en uiteindelijk ook tegenover God. Het vraagt dat we het leven zien zoals het is, zonder maskers, ontkenningen of illusies.
Joods perspectief:
In de Thora wordt eerlijkheid als een goddelijke eigenschap gezien. Het Hebreeuwse woord emet (אֱמֶת), dat waarheid en trouw betekent, drukt een diepe verbondenheid uit tussen spreken, handelen en zijn. Psalm 34:19 spreekt over God die “nabij is aan de gebrokenen van hart, en Hij verlost de verslagenen van geest.” Deze nabijheid vraagt om openheid en erkenning van onze kwetsbaarheid, niet het verbergen ervan.
De rabbijn Abraham Joshua Heschel (1907–1972) benadrukte dat ware heiligheid geworteld is in eerlijkheid: “Eerlijkheid betekent leven met open ogen, durven zien wat is, ook als het pijn doet. Alleen zo ontstaat echte spirituele diepte.”
Christelijk perspectief:
In het Nieuwe Testament roept Jezus ons op om in waarheid te leven (Johannes 8:32: “U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken”). Deze waarheid is niet slechts een intellectueel begrip, maar een existentiële openbaring van wat werkelijk is — inclusief pijn, falen en verlies.
De kerkvader Augustinus schreef in zijn Belijdenissen over de noodzaak van innerlijke eerlijkheid: “Heer, open mijn ogen, zodat ik mijn eigen hart zie zoals het is. Zonder erkenning geen genezing.”
Deze eerlijkheid is geen bron van schaamte, maar juist van bevrijding en genade.
De kracht van eerlijkheid in het dagelijkse leven
Eerlijkheid is dus geen zwakte, maar een moedige daad van zelfacceptatie en vertrouwen. Door te erkennen wat er werkelijk is, kunnen we:
* Ruimte scheppen voor groei, heling en transformatie.
* Onszelf bevrijden van illusies en zelfbedrog.
* Relaties verdiepen door authentieke verbinding.
* Systemische patronen doorbreken die draaien om ontkenning en verbergen.
Het benoemen van zonden als weg naar waarheid en bevrijding
Joods perspectief:
In de Joodse traditie speelt tesjoeva (berouw en terugkeer) een centrale rol. Het is niet het vermijden of verbergen van zonden, maar het durven erkennen daarvan, dat leidt tot reiniging en herstel van de relatie met God en de gemeenschap. Tijdens Jom Kipoer, de Grote Verzoendag, worden zonden expliciet benoemd en bekend — een daad van diepe eerlijkheid en innerlijke confrontatie die de weg opent naar vergeving en vernieuwing (Leviticus 16).
Ook in het Joodse volk worden moeilijke waarheden over familiegeschiedenissen niet vermeden. De Torah zelf vermeldt de fouten, misstappen en zonden van grote patriarchen en matriarchen — zoals Juda en Tamar, David en Batseba — zonder ze te verhullen. Dit eerlijke verslag moedigt aan om niet in ontkenning te leven, maar verantwoordelijkheid te nemen voor het verleden.
Christelijk perspectief:
In het Nieuwe Testament wordt het erkennen van zonde gezien als de eerste stap naar genezing en bevrijding. Jezus kwam juist om zondaars te redden (Lucas 5:32), en Hij roept op tot bekering — het openlijk erkennen van onze fouten en afhankelijkheid van Gods genade. Johannes 1:9 stelt: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.”
Het benoemen van zonde is geen veroordeling, maar een uitnodiging tot vrijheid — de waarheid die ons losmaakt van schuld en schaamte.
Voorbeelden van benoemen in moeilijke situaties
Misdaad, zonden, Abortus, Verlies, Zelfmoord en een (zwaar) gehandicapte kinder:
De Bijbel noemt en oordeelt niet lichtvaardig over misdadigers, maar stelt ook genezing en herstel centraal. Denk aan de bekering van de tollenaar Mattheüs of de zondares in Johannes 8. Door het kwaad te benoemen, kan genade haar werk doen.
Hoewel niet expliciet genoemd in de Bijbel, wordt in moderne theologische reflecties benadrukt dat het benoemen van het verdriet, de pijn en de morele worsteling rondom abortus cruciaal is voor verwerking en heling binnen de geloofsgemeenschap.
Ook hier is er steeds meer ruimte in het pastorale gesprek om deze realiteiten onder ogen te zien, niet om te veroordelen, maar om te troosten, te dragen en hoop te bieden, waarbij men erkent dat God nabij is in het lijden (Psalm 34:19).
Theologische reflectie
Het durven benoemen van zonden en moeilijke waarheden weerspiegelt het verlangen naar emet — waarheid in zijn diepste vorm — en is een essentiële stap in het helingsproces. Het is ook een daad van gehoorzaamheid aan God, die wil dat wij leven in openheid en niet in schaduw. Zoals Dietrich Bonhoeffer zei: “Echte verzoening begint met het durven benoemen van de waarheid, ook als die pijn doet.”
KORTOM: Zonder het benoemen van de zonde blijft de waarheid verborgen en kan bevrijding niet plaatsvinden. Het is juist in het durven spreken van wat vaak wordt verzwegen, dat Gods genade kan binnenstromen en het leven vernieuwd kan worden — zowel persoonlijk als binnen de gemeenschap.
5. Het recht op een eigen bestemming
In systemisch werk wordt het vijfde principe vaak omschreven als het fundamentele recht van ieder mens om zijn of haar eigen levensweg te mogen gaan. Dit principe erkent dat, hoewel we diep geworteld zijn in een familiesysteem en gemeenschap, elk individu geroepen is om zijn eigen unieke bestemming te vervullen. Vanuit zowel het Jodendom als het Christendom vinden we een rijke traditie die deze paradox van vrijheid én verbondenheid verkent. Het vraagt om een evenwicht tussen trouw zijn aan het geheel en trouw zijn aan het eigen, unieke levenslot.
Joods perspectief: Roeping binnen verbondenheid
In het Jodendom is de roeping van de mens — kiddush Hashem (het heiligen van Gods naam) — een centraal begrip. Dit houdt in dat ieder mens geroepen is zijn of haar leven te leven als een heilig offer, een leven dat betekenis en zegen brengt binnen de kaders van de Torah. Deze roeping is altijd ingebed in de gemeenschap en de geschiedenis van het volk Israël.
Het Joodse concept van b’rit (verbond) benadrukt dat vrijheid niet betekent losstaan van het geheel, maar juist leven binnen een relatie van verantwoordelijkheid en trouw aan God en de gemeenschap. Zoals in Jeremia 29:11 wordt gezegd: “Want Ik weet welke plannen Ik voor u heb, spreekt de HEER, plannen van welzijn en niet van verderf, om u een toekomst en hoop te geven.”
Deze tekst onderstreept dat ieder mens een uniek plan en bestemming heeft die God persoonlijk geeft, en dat die bestemming ook altijd dienstbaar is aan het grotere verhaal van het volk en de wereld.
Christelijk perspectief: Vrijheid in Christus en persoonlijke roeping
Het Nieuwe Testament spreekt op meerdere plaatsen over vrijheid — niet als zelfstandigheid los van anderen, maar als vrijheid om het leven te leiden dat God heeft bedoeld (Galaten 5:1). Deze vrijheid wordt gekarakteriseerd door een persoonlijke roeping (vocation), die men niet in isolatie leeft, maar in gemeenschap met anderen, door liefde en dienstbaarheid.
Paulus benadrukt dit in Romeinen 12:4-8, waarin hij het lichaam van Christus vergelijkt met een samenwerkend geheel van verschillende leden, ieder met een eigen gave en roeping: “Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben, maar niet alle leden dezelfde functie hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, en ieder afzonderlijk leden van elkaar.”
De persoonlijke bestemming is hier geen egoïstisch pad, maar een roeping die ontplooid wordt in verbondenheid, waarbij het eigen leven ook bijdraagt aan het welzijn van anderen en de hele gemeenschap.
Theologische reflectie: De spanning tussen verbondenheid en autonomie
Beide tradities onderstrepen een dynamische spanning: we zijn geroepen tot verbondenheid, maar ook tot autonomie — niet los van het systeem, maar ook niet gevangen in het verleden ervan. Het respecteren van iemands eigen bestemming betekent erkennen dat liefde nooit betekent het leven van een ander overnemen, maar ruimte geven aan het unieke levenspad dat ieder mens mag bewandelen.
Zoals Dietrich Bonhoeffer, die deze spanning duidelijk maakte: “Vrijheid is niet een recht om te doen wat men wil, maar de gave om te worden wie men werkelijk is, in gehoorzaamheid aan Gods roeping.”
Praktische implicaties
– Binnen families en geloofsgemeenschappen: het recht op eigen bestemming vraagt om ruimte voor individuele keuzes, ook wanneer deze verschillen van de verwachtingen of tradities.
– Binnen persoonlijk geloof: het erkennen en volgen van je unieke roeping is een daad van gehoorzaamheid en vertrouwen, geworteld in Gods belofte en liefde.
– Binnen systemisch perspectief: het loslaten van onbewuste loyaliteiten die ons binden aan het lijden van vorige generaties maakt ruimte voor het levenspad dat specifiek voor jou bedoeld is.
Het recht op een eigen bestemming is dus diep verankerd in de Bijbelse traditie: het is een uitnodiging om in vrijheid en verantwoordelijkheid je unieke leven te leven, geworteld in verbondenheid en trouw aan God en gemeenschap. Deze vrijheid draagt de belofte van heelheid — voor jezelf, voor je systeem, en voor het grotere geheel waarin je leeft.
Bijbelverhalen die het recht op een eigen bestemming illustreren
1. Het verhaal van Mozes
Mozes werd door God geroepen om het volk Israël te leiden uit de slavernij in Egypte (Exodus 3-4). Ondanks zijn onzekerheden en het zware gewicht van deze roeping, kiest Mozes uiteindelijk bewust voor zijn unieke bestemming. Hij durft zich los te maken van zijn Egyptische opvoeding en zijn persoonlijke twijfels om trouw te zijn aan Gods plan. Dit is een krachtig voorbeeld van het innemen van een eigen plek binnen Gods groter plan, in vrijheid en gehoorzaamheid.
2. Ruth, de Moabitische vrouw
Ruths verhaal (boek Ruth) laat zien hoe iemand buiten het oorspronkelijke Israëlische volk een eigen bestemming kan vinden binnen Gods heilsgeschiedenis. Ondanks haar afkomst kiest zij ervoor trouw te blijven aan haar schoonmoeder Naomi en aan de God van Israël. Ruth volgt haar eigen levenspad, een pad van moed, trouw en vertrouwen, en wordt uiteindelijk opgenomen in de lijn van David en Jezus zelf. Dit benadrukt dat eigen bestemming ook betekent het vinden van je plek in het grotere verhaal.
3. Paulus’ roeping en missie
Paulus was eerst een vervolger van de vroege kerk, maar na zijn dramatische bekering kiest hij voor een radicaal ander leven: zijn eigen roeping als apostel van de heidenen. In Handelingen 9 en zijn brieven zien we dat hij zijn eigen bestemming kiest, ook als die hem van het oude leven losmaakt en hem in conflict brengt met familie en gemeenschappen. Zijn leven laat zien dat vrijheid in Christus ook betekent trouw zijn aan een unieke roeping, zelfs als dat offers vraagt.
Theologische citaten die de diepte van eigen bestemming benadrukken
* Martin Buber (Joodse filosoof): “Het doel van het menselijk bestaan is om zichzelf te vinden in relatie tot de ander, in de ontmoeting met het ‘Ik en Jij’. Vrijheid ontstaat waar wij onszelf durven te zijn binnen deze relatie.”
Dit sluit aan bij het systemische inzicht dat vrijheid en verbondenheid geen tegenstelling zijn, maar juist samenkomen in het recht op een eigen plek.
* Dietrich Bonhoeffer (Christelijke theoloog): “De mens is geroepen om authentiek te leven, een leven dat uniek is in gehoorzaamheid aan Gods roeping. Vrijheid is niet het doen wat men wil, maar het worden wie men bedoeld is te zijn.”
Bonhoeffer benadrukt dat de roeping een innerlijke plicht is, die de vrijheid niet beperkt, maar juist vervult.
* Abraham Joshua Heschel (Joodse theoloog): “Heiligheid betekent betrokkenheid bij het leven. Vrijheid is niet het ontkomen aan verantwoordelijkheid, maar het dragen van de verantwoordelijkheid om je eigen weg te gaan binnen Gods wil.”
Deze visie verbindt het persoonlijke lot met het grotere, heilige kader van Gods bedoeling.
De Bijbel en theologie bieden rijke beelden van mensen die hun unieke bestemming aanvaarden, vaak ondanks grote uitdagingen, en die daarmee een voorbeeld zijn van het systemische principe van het recht op een eigen levensweg. Deze roeping is een uitnodiging om:
– Los te komen van onbewuste loyaliteiten die ons binden aan het verleden
– Te vertrouwen op Gods plan voor ons persoonlijke leven
– En met moed en liefde onze plek in het grotere geheel in te nemen.
Conclusie
De systemische “Orden van Liefde” zijn geen moderne uitvinding, maar diep verankerd in eeuwenoude spirituele tradities die de essentie van menselijke relaties en levenszin weergeven. Zowel het Jodendom als het Christendom onderstrepen op krachtige wijze dat verbondenheid, eerbied voor ordening, het in balans brengen van geven en nemen, het durven erkennen van wat is, en het respecteren van ieders unieke levensbestemming fundamenteel zijn voor het ervaren van ware liefde en gemeenschap.
In deze tradities wordt liefde niet los gezien van het grotere geheel waarin wij functioneren, maar als een levende kracht die juist in deze verbondenheid haar volheid en heling vindt. Het systemisch werk biedt daarmee een diepgaande spirituele visie die niet alleen psychologisch inzicht verschaft, maar ook aansluit bij het goddelijk ordeningsprincipe dat in de Torah en de Bijbel doorklinkt.
Dit maakt systemisch werk niet alleen tot een waardevol therapeutisch instrument, maar ook tot een integrale levenskunst die uitnodigt tot volwassenheid, verantwoordelijkheid en vrijheid binnen relatie. Het herinnert ons eraan dat het innemen van onze plek, het erkennen van onze verbondenheid, en het volgen van onze roeping niet alleen persoonlijke groei bevordert, maar ook bijdraagt aan de heling en het evenwicht van het grotere geheel waartoe wij behoren.
Zo worden we geroepen om in het voetspoor van onze spirituele tradities liefdevol en wijs te leven — niet als losse individuen, maar als deel van een ordening die ons verbindt en draagt. De Orden van Liefde zijn daarmee niet alleen principes voor therapeutisch werk, maar diepe levenswetten die het fundament vormen van een rechtvaardige en harmonieuze samenleving.