Als er geen welkom is…
Wat er gebeurt als het welkom uitblijft
In veel sociale situaties is het een vanzelfsprekendheid: dat je wordt begroet wanneer je binnenkomt. Iemand kijkt op, maakt ruimte, stelt een vraag, knikt, zegt je naam. Het zijn kleine gebaren, maar ze dragen een grote boodschap: jij doet ertoe, jij mag er zijn.
Toch is dat welkom lang niet altijd vanzelfsprekend. In werkomgevingen, families, kerken, sportteams of vriendengroepen komt het regelmatig voor dat iemand niet wordt toegelaten. Niet bewust buitengesloten, maar ook niet actief verwelkomd. Er is geen blik, geen uitnodiging, geen echte erkenning van je aanwezigheid. En juist dat gebrek aan respons — de stilte, de leegte — is wat de ervaring zo indringend maakt.
Dat een groep iemand niet welkom heet, zegt altijd iets over die groep — over haar normen, angsten, en haar vermogen tot inclusie. Hoe jij als mens daarop reageert, onthult iets over jouw eigen veerkracht, geschiedenis en innerlijke bronnen.
Beide zijn waardevolle informatie: het maakt zichtbaar waar verandering nodig is, zowel in de sociale context als in jezelf.
In een eerder artikel ‘Zo zijn onze manieren’ beschreef ik hoe de komst van een nieuwkomer of ‘vreemde’ juist een kans is: om patronen open te breken, om als groep te groeien. De ander confronteert, bevraagt, verfrist. Maar in dit artikel wil ik stilstaan bij het tegenovergestelde scenario: de situatie waarin iemand níet welkom wordt geheten — niet expliciet, maar subtiel en systematisch.
In dit essay onderzoek ik die ervaring van sociaal niet toegelaten worden.
Want niet welkom zijn is geen klein ongemak. Het raakt aan de kern van ons mens-zijn.
De fundamentele vragen die dit oproept zijn: Wat doet het met iemand als die erkenning uitblijft? Hoe reageren we als we wel fysiek aanwezig zijn, maar sociaal onzichtbaar blijven? En wat betekent dat — niet alleen voor het individu, maar ook voor de groep of gemeenschap waarin dat gebeurt?
Het innerlijke conflict van afwijzing
Erkenning door anderen is niet alleen prettig, het is psychologisch noodzakelijk. Al vanaf de vroege kindertijd vormt het welkom dat we ervaren – of juist niet – de basis voor ons zelfbeeld. Wie zich gezien en geaccepteerd voelt, ontwikkelt doorgaans een gevoel van eigenwaarde en een gezonde mate van vertrouwen in sociale relaties. Maar als die erkenning uitblijft, raken diepere lagen van de psyche geraakt.
De Britse psychiater John Bowlby, grondlegger van de hechtingstheorie, liet zien hoe fundamenteel de behoefte aan nabijheid en responsiviteit is voor de menselijke ontwikkeling. Kinderen die geen veilige hechting ervaren, ontwikkelen vaak strategieën om met afwijzing om te gaan: ze worden teruggetrokken, overaanpassend, of juist claimend. Hoewel deze strategieën in eerste instantie bedoeld zijn om pijn te vermijden, worden ze later in het leven vaak opnieuw geactiveerd in sociale situaties waarin het welkom uitblijft.
Neem het voorbeeld van een nieuwkomer op een werkvloer. Hij schuift aan bij de lunchtafel, zegt vriendelijk gedag, maar het gesprek stokt niet – men praat door alsof hij er niet is. Of denk aan het kind dat nieuw is op school, stil in de kring zit, en geen enkel speelkameraadje krijgt. In zulke momenten is het risico groot dat oude patronen zich aandienen: gevoelens van onzekerheid, angst voor verlating, of het idee dat er iets mis is met jezelf.
De Amerikaanse psycholoog Carl Rogers benadrukte het belang van onvoorwaardelijke acceptatie als voorwaarde voor psychische groei. Volgens hem kan een persoon zich pas echt ontwikkelen wanneer die zich geaccepteerd weet zonder voorwaarden of aanpassingsdruk. In situaties waarin iemand zich niet welkom voelt, ontbreekt juist die onvoorwaardelijkheid. Wat dan overblijft, is een impliciet appel om jezelf te veranderen, te bewijzen of te verbergen. Die spanning tussen wie je bent en wie je denkt te moeten zijn, vormt de kern van het innerlijke conflict.
Daarnaast laat traumaonderzoek zien dat afwijzing directe impact heeft op het zenuwstelsel. Sociale afwijzing activeert dezelfde overlevingsmechanismen als fysieke dreiging. Denk aan de bekende reacties van vechten, vluchten, bevriezen of pleasen (de zogeheten fight, flight, freeze, fawn-responsen). Niet welkom zijn roept een gevoel van onveiligheid op – en ons systeem reageert alsof er gevaar dreigt, ook al is er geen tastbare bedreiging.
Dus deze overlevingsmechanismen laat bij iemand waarvan de vechtmodus wordt geactiveerd zien dat hij zich kritisch of opstandig gaat gedragen: scherpe opmerkingen maken, de groepsdynamiek uitdagen of zich nadrukkelijk afzetten tegen de cultuur. Niet zelden wordt dit gedrag als lastig of confronterend ervaren, terwijl het in wezen een poging is om alsnog gezien te worden. In de vluchtmodus trekt iemand zich juist terug: blijft stil, laat zich niet meer zien in vergaderingen, of meldt zich structureel af. De bevriesreactie leidt vaak tot verstarring: iemand lijkt aanwezig, maar is niet echt bereikbaar – weinig expressie, lage betrokkenheid, een gesloten lichaamstaal. In de pleasende modus ten slotte gaat iemand juist overmatig z’n best doen: sociaal wenselijk gedrag vertonen, zich dienstbaar opstellen, lachen om grappen die niet leuk zijn. Het doel is in alle gevallen hetzelfde: aansluiting vinden en de pijn van afwijzing vermijden. Maar de prijs is hoog, want in geen van deze reacties is er ruimte voor authentiek contact.
Op de lange termijn kan herhaalde sociale uitsluiting leiden tot wat we psychologisch isolement kunnen noemen. Dat is niet hetzelfde als fysieke eenzaamheid: het gaat hier om het gevoel dat je er wel bent, maar voor niemand werkelijk bestaat. Dit isolement is des te schrijnender omdat het plaatsvindt in de nabijheid van anderen. Juist in aanwezigheid van de groep wordt de afwezigheid van erkenning voelbaar. In die zin is sociaal niet toegelaten worden een vorm van existentiële verwaarlozing: je bent er, maar niemand bevestigt dat.
Je hersenen willen erbij horen
Dat mensen willen ‘meedoen’ is geen sociale luxe, maar een evolutionaire noodzaak. In de vroegste stadia van de menselijke ontwikkeling betekende uitsluiting uit de groep vaak het einde van het individu. Alleen zijn stond gelijk aan kwetsbaarheid, gevaar en een afname van overlevingskansen. Deze biologische realiteit zit nog steeds diep verankerd in onze hersenen: sociale verbinding is geen extra, het is een basisvoorwaarde voor veiligheid.
Neurowetenschappelijk onderzoek ondersteunt dit op indringende wijze. In een invloedrijke studie toonden Eisenberger en Lieberman (2003) aan dat het brein sociale afwijzing verwerkt op dezelfde plek als fysieke pijn. De anterior cingulate cortex, het hersengebied dat betrokken is bij het registreren van lichamelijke pijn, wordt ook geactiveerd wanneer iemand wordt buitengesloten of genegeerd. De ervaring van “niet welkom zijn” is daarmee niet alleen psychologisch onprettig, maar wordt in het brein daadwerkelijk verwerkt als een vorm van pijn.
Die lichamelijke component wordt verder zichtbaar in de manier waarop ons autonome zenuwstelsel reageert op sociale signalen. Volgens de polyvagaaltheorie van neurofysioloog Stephen Porges is het menselijk zenuwstelsel voortdurend bezig met het scannen van de omgeving op tekenen van veiligheid of dreiging. In sociale interacties is die ‘scan’ met name gericht op gezichtsuitdrukking, toon van stem en lichaamshouding van anderen. Valt de uitkomst negatief uit — bijvoorbeeld bij het ontbreken van oogcontact of respons — dan schakelt het lichaam over op een overlevingsmodus: versneld hartritme, verhoogde alertheid of juist afsluiting en immobiliteit.
Ook neurochemisch laat sociale afwijzing haar sporen na. Het hormoon oxytocine, vaak aangeduid als het ‘hechtingshormoon’, speelt een sleutelrol in het opbouwen van vertrouwen en verbondenheid. In sociale interacties wordt oxytocine vrijgegeven bij contact, affectie of samenwerking. Wordt die verbinding niet tot stand gebracht — of juist abrupt verbroken — dan daalt het oxytocineniveau, wat leidt tot een verminderd gevoel van veiligheid en een toename van wantrouwen ten opzichte van de omgeving.
Het beeld dat hieruit naar voren komt is helder: sociale pijn is geen metafoor. Het is een reële, meetbare ervaring in het lichaam en het brein. Niet welkom zijn is niet simpelweg “vervelend” of “oncomfortabel” — het is een neurobiologische stressreactie, geworteld in onze evolutionaire overlevingsmechanismen.
De rol van (h)erkenning in groei
Menselijke ontwikkeling voltrekt zich niet in afzondering. Zowel kinderen als volwassenen groeien in relatie tot de ander. Of het nu gaat om cognitieve vaardigheden, sociale competenties of emotionele veerkracht — de mate van erkenning die iemand ontvangt in zijn omgeving is medebepalend voor hoe die ontwikkeling verloopt.
In de ontwikkelingspsychologie is dit uitgangspunt stevig verankerd. Erik Erikson beschreef in zijn theorie van psychosociale ontwikkeling acht levensfasen, waarin elk stadium een kernconflict bevat dat opgelost moet worden om tot verdere groei te komen. In vrijwel alle fasen speelt de behoefte aan erkenning en verbondenheid een centrale rol. In de vroege jeugd gaat het om vertrouwen versus wantrouwen, in de adolescentie om identiteit versus rolverwarring, en in de volwassenheid om verbondenheid versus isolatie. Wanneer iemand in deze fasen onvoldoende erkenning ontvangt van de sociale omgeving, raakt de ontwikkeling vertraagd of geblokkeerd.
ok de Russische psycholoog Lev Vygotsky benadrukte het sociale karakter van leren en ontwikkelen. Zijn concept van de zone van naaste ontwikkeling laat zien dat mensen zich het best ontwikkelen wanneer ze worden uitgedaagd door interactie met anderen die net iets verder zijn in kennis of ervaring. Cruciaal daarin is de rol van ondersteuning: iemand moet het vertrouwen krijgen dat hij of zij er mag zijn en ertoe doet binnen de sociale context. Bij het uitblijven van die bevestiging verdwijnt vaak niet alleen de leerprikkel, maar ook het geloof in eigen kunnen.
De hedendaagse neuropsychiater Daniel Siegel vat dit relationele principe kernachtig samen: “The mind develops in the interface between relationships and the brain.” Ontwikkeling is dus geen geïsoleerd proces in het hoofd van een individu, maar ontstaat juist in de uitwisseling tussen brein en omgeving. Die omgeving fungeert als spiegel — of als blinde vlek.
Wanneer die spiegeling ontbreekt, ontstaan er blokkades. Afwijzing of onzichtbaarheid kan zich uiten in perfectionisme (de drang om erkenning alsnog af te dwingen), in faalangst (de overtuiging dat elke poging tot participatie zal mislukken), of in terugtrekking (het vermijden van situaties waarin men zich opnieuw onwelkom zou kunnen voelen). Hoewel deze reacties adaptief kunnen zijn in het moment, vormen ze op langere termijn vaak een rem op verdere ontwikkeling.
Een passend concept om dit proces te duiden is dat van growth-stagnation: het stagneren van psychologische of sociale groei door een structureel gebrek aan (h)erkenning. Mensen blijven dan als het ware hangen in een ontwikkelingsfase die niet voldoende is doorlopen. Niet vanwege persoonlijke onwil of gebrek aan capaciteiten, maar omdat de sociale bedding waarin groei mogelijk is — het welkom, het gezien worden — ontbrak.
Het recht om te verschijnen
Wat maakt ons tot mens in de ogen van een ander?
In de westerse filosofie is deze vraag fundamenteel. Mens-zijn is niet uitsluitend een biologische of individuele toestand, maar ook een relationele: we bestaan bij de gratie van erkenning. Niet alleen doordat we onszelf denken, maar doordat we door anderen worden gezien, aangesproken, erkend.
De Joods-Franse filosoof Emmanuel Levinas stelde dat het gelaat van de Ander een ethisch appel is: het confronteert ons met de verantwoordelijkheid om de ander niet te reduceren tot object, rol of functie. In zijn werk staat de ontmoeting centraal als moreel moment. Niet welkom zijn, in die zin, is geen kleine sociale misser, maar een fundamentele weigering om de Ander te erkennen als subject. Wie genegeerd wordt, verdwijnt als mens uit het veld van betekenis.
Hannah Arendt, die veel schreef over totalitarisme, menselijke waardigheid en het publieke domein, sprak in dit verband over het recht om te verschijnen. Daarmee bedoelde zij het fundamentele recht van elk mens om zichtbaar te zijn in een gedeelde wereld, om deel te nemen aan wat zij “de ruimte van verschijnen” noemde. Niet mogen verschijnen — niet uitgenodigd worden, niet erkend worden — is volgens Arendt een vorm van existentiële ontmenselijking. De mens verliest dan niet alleen zijn stem, maar ook zijn status als handelend en verantwoordelijk wezen in de wereld.
Een vergelijkbaar perspectief vinden we bij Martin Buber, die onderscheid maakt tussen twee fundamentele houdingen ten opzichte van de ander: Ik-Jij en Ik-Het. In de Ik-Jij-relatie wordt de ander benaderd als een uniek, levend wezen; in de Ik-Het-relatie wordt de ander gereduceerd tot object, gebruiksvoorwerp of functie. Niet welkom zijn is vaak het gevolg van een Ik-Het-houding: de ander wordt genegeerd, geneutraliseerd of geneutraliseerd tot iets functioneels – de collega, de klant, de leerling – zonder ruimte voor de unieke persoon daarachter.
Wie niet welkom is, verliest niet alleen sociale aansluiting, maar ook iets diepers: de bevestiging van zijn of haar waardigheid en subjectiviteit. Het ontbreken van een welkom is daarmee niet slechts een sociale tekortkoming, maar een moreel probleem. De ander wordt niet erkend als dragend lid van de gedeelde werkelijkheid, maar buitengesloten van het symbolisch domein waarin menselijkheid vorm krijgt.
Tegen deze achtergrond krijgt gastvrijheid een andere lading. Gastvrijheid is niet primair een kwestie van beleefdheid, omgangsvormen of sociale stijl. Het is, in filosofische zin, een ethisch gebod: een fundamentele verplichting om de ander de ruimte te geven om te verschijnen, te spreken, en te bestaan. Waar dat niet gebeurt, ontstaat geen samenleving — slechts co-existentie, zonder werkelijk menselijk contact.
De uitnodiging voorbij de afwijzing
Afwijzing doet iets met een mens. Niet welkom zijn in een groep, een gesprek of een gemeenschap werpt je terug op jezelf. De blik van de ander blijft uit, en daarmee valt tijdelijk ook de bevestiging weg die nodig is om je bestaansrecht in de wereld te voelen. Waar eerder de sociale bedding ontwikkeling en erkenning mogelijk maakte, blijft nu alleen de echo over van de vraag: Wat betekent het dat ik hier niet word ontvangen?
Juist op dit punt begint de spirituele dimensie van de ervaring. In plaats van te zoeken naar externe erkenning, wordt men uitgenodigd naar binnen te keren — niet als vlucht, maar als vorm van heroriëntatie.
De priester en psycholoog Henri Nouwen beschrijft deze beweging als een transformatie “van eenzaamheid naar eenzaamheid”. Waar eenzaamheid aanvankelijk voelt als verlatenheid, kan het, wanneer het innerlijk wordt doorleefd, overgaan in een stille ruimte van verbinding met jezelf en met het grotere geheel. Deze wending vraagt geen snelle oplossingen, maar aanwezigheid bij wat moeilijk is.
Ook Thich Nhat Hanh, boeddhistisch monnik en vredesactivist, wijst op de kracht van compassie als antwoord op uitsluiting. Niet alleen compassie voor de ander, maar vooral ook voor jezelf als afgewezene. Door zachtmoedig te kijken naar je eigen pijn, zonder oordeel, ontstaat ruimte om de wond niet alleen te dragen, maar ook te transformeren. In plaats van wrok of zelfverwerping komt er dan iets anders op: mildheid, stevigheid, soms zelfs vreugde zonder directe oorzaak.
Binnen de mystieke tradities – van het christendom tot het soefisme – wordt uitsluiting niet zelden opgevat als spirituele beproeving. De “donkere nacht van de ziel” of de woestijnervaring verwijzen naar periodes waarin de ziel ogenschijnlijk alleen staat, onthecht van zekerheid, erkenning en richting. Deze leegte is niet zonder betekenis; zij vormt juist de voedingsbodem voor een ander soort weten: een niet-weten dat gedragen wordt door vertrouwen. In zulke perioden kan zich iets aandienen dat sterker is dan sociale bevestiging: een ervaring van verbondenheid die niet van buitenaf komt, maar van binnenuit groeit.
Daarin ligt misschien wel de diepste uitnodiging voorbij de afwijzing: om jezelf welkom te heten wanneer de wereld dat niet doet. Niet als eindpunt, maar als innerlijk vertrekpunt. Want pas wie zichzelf kan ontvangen in de leegte, zal op den duur ook de ander met open handen tegemoet kunnen treden — zonder eisen, zonder oordeel, met ruimte.
Ruimte vragen
Wat is dan de optimale vorm van ruimte vragen als je niet welkom wordt geheten?
Wanneer iemand niet welkom wordt geheten, ontstaat een paradox: je wilt erbij horen, maar de deur blijft (deels) gesloten. De uitdaging is dan om ruimte te vragen zonder jezelf te verliezen, en zonder de deur verder dicht te slaan.
1. Bewustzijn van eigen behoeften en grenzen
Voordat je ruimte vraagt, is het cruciaal te voelen wat je nodig hebt. Gaat het om gehoord worden, erkend worden, of simpelweg om fysieke aanwezigheid? Wat is voor jou essentieel? Die helderheid helpt om concreet en authentiek te communiceren, zonder je eigenheid op te geven.
2. Veiligheid creëren — intern en extern
Als de sociale omgeving onveilig aanvoelt, kun je beter eerst kleine, haalbare stappen zetten. Dat kan betekenen dat je eerst mentaal ruimte maakt — bijvoorbeeld door jezelf welkom te heten (zoals spiritueel besproken) — voordat je extern om ruimte vraagt. Veiligheid is een voorwaarde voor openheid.
3. Duidelijke en respectvolle communicatie
Ruimte vragen werkt het beste als het gebeurt vanuit een plek van respect, zowel voor jezelf als voor de ander. Dit betekent eerlijk zijn over je gevoel, zonder verwijtend te worden. Bijvoorbeeld: “Ik merk dat ik me soms buiten gesloten voel, en ik zou graag meer betrokken willen worden.” Zo nodig kun je vragen wat de ander nodig heeft om jou ruimte te geven.
4. Openstaan voor dialoog en de ander erkennen
Ruimte vragen is geen eenrichtingsverkeer. Het vraagt om luisteren, ook naar de eventuele weerstand of onzekerheid van de ander. Door de ander als mens te erkennen, ook als die afwijzend is, ontstaat er een basis voor wederzijds begrip.
5. Grenzen bewaken zonder overmatige concessies
Zorg dat je niet verstrikt raakt in pleasen of overaanpassing om ‘toch maar’ binnen te komen. Dit ondermijnt je eigenwaarde en werkt op termijn contraproductief. Gezonde ruimte vragen betekent ook kunnen kiezen: waar zet je je energie wel en niet in?
6. Zoek of creëer alternatieve ruimtes van erkenning
Als de huidige groep geen ruimte biedt, is het soms noodzakelijk om elders aansluiting te zoeken. Nieuwe groepen, netwerken of zelfs een professionele omgeving kunnen soms beter aansluiten bij wie je bent en wat je nodig hebt.
Kortom: ruimte vragen wanneer je niet welkom bent, vraagt om zelfkennis, moed, respectvolle communicatie en het vermogen om ook buiten bestaande kaders verbinding te zoeken. Het is een dynamisch proces waarbij de balans tussen jezelf laten zien en jezelf beschermen centraal staat.
Wat kunnen we ermee?
De vraag wat er gebeurt als iemand niet welkom is, is geen academische kwestie. Het is een dagelijks, stil drama dat zich afspeelt in vergaderzalen, klaslokalen, kerken, huiskamers en online gemeenschappen. En het raakt ons allemaal — als individu, als lid van groepen, en als samenleving.
Dit artikel is er voor wie zich herkent in de ervaring van uitsluiting, maar er nog geen taal voor had.
Voor de stille nieuwkomer, de leerling achter in de klas, de collega die wel aanwezig is maar niet gezien wordt.
Voor wie zich afvraagt of het misschien toch aan henzelf ligt.
Het is ook bedoeld voor groepen waarin de energie stagneert, zonder dat direct duidelijk is waarom. Waar communicatie stroef verloopt, besluitvorming blijft hangen, of het gevoel overheerst dat “er iets niet klopt”. Misschien is er iemand over het hoofd gezien. Misschien is er geen welkom uitgesproken, of slechts voorwaardelijk.
En het is geschreven voor iedereen die ooit de deur op een kier heeft gelaten. Niet uit onwil, maar uit onbewustheid, vermoeidheid, of ongemak. Gastvrijheid vraagt namelijk meer dan beleefdheid; het vraagt aandacht, moed en openheid. Niet alleen op individueel niveau, maar ook in de systemen waarin we samenleven.
Vragen om mee te nemen:
– Durven we te zien wie er niet binnenkomt?
– Durven we te voelen wat dat met onszelf doet, als we niet worden erkend?
– Durf jij jezelf welkom te heten, ook als anderen dat niet doen?
– En: wat vraagt échte gastvrijheid — in onszelf, in onze gemeenschappen, in onze structuren?
Het welkom begint misschien bij een blik, een woord, een stoel die wordt bijgeschoven. Maar in wezen is het veel meer dan dat.
Het is een keuze om ruimte te maken — voor de ander, en daarmee ook voor onszelf.
Het welkom als daad van moed
Misschien is het ultieme welkom niet alleen de deur die openstaat, maar het hart dat zich opent — ook voor wat ons vreemd, ongemakkelijk of confronterend voorkomt. Het vraagt moed om de ander te erkennen in zijn anders-zijn, zonder onmiddellijk te willen begrijpen of veranderen.
In die durf ontstaat een ruimte waarin menselijkheid zichzelf telkens opnieuw uitvindt: een plek waar verschillen niet bedreigen, maar verrijken.
CASUS: De nieuwe partner en het onuitgesproken verdriet
Mark verloor enkele jaren geleden zijn vrouw, een verlies dat diep in zijn gezin en familie gevoeld werd, maar waar weinig ruimte was om rouw te delen of te verwerken. De kinderen hielden zich sterk, spraken weinig over het verlies, maar des te meer over hoe geweldig hun moeder was en verwachtte dat het leven doorging zoals altijd als ze bij hun vader thuis kwamen.
Toen Mark een nieuwe partner kreeg, lieten zijn kinderen onbewust merken dat er voor haar weinig plek was. Niet door uitgesproken verzet, maar door stilzwijgende afstandelijkheid, het vermijden van gesprekken, en een terughoudende houding bij familiebijeenkomsten. Mark merkte dat zijn partner zich vaak buitengesloten voelde, alsof ze niet helemaal mocht ‘aanschuiven’ aan de familietafel.
Deze afwijzing was deels geworteld in het collectieve onverwerkte verdriet: het gezin (alle volwassen) was nog steeds emotioneel bezig met het verlies van Mark’s vrouw, hun moeder, maar had daar nooit echt ruimte voor genomen. De nieuwe partner symboliseerde, onbewust, een breuk met het verleden — een sprong naar de toekomst — die nog niet mocht plaatsvinden zolang het rouwproces niet was voltooid.
Voor Mark was dit een ingewikkelde situatie. Hij voelde loyaliteit naart zijn kinderen en respect voor het onuitgesproken verdriet, maar ook een groeiende kloof met zijn partner die zich niet welkom voelde. Zijn eigen emoties liepen uiteen: schuldgevoelens, frustratie, loyaliteit en een gevoel van machteloosheid.
Deze casus illustreert hoe het ontbreken van ruimte voor rouw binnen een familie en gezin de sociale en emotionele dynamiek beïnvloedt, en daarmee ook de mogelijkheden om nieuwe relaties welkom te heten. Het niet kunnen delen van verlies zorgt voor een emotionele blokkade die zich vertaalt in afwijzing, niet primair van de nieuwe partner zelf, maar van het onbegrepen en niet uitgesproken gemis.