Zo zijn onze manieren
De dynamiek van de vreemde
“Zo zijn onze manieren” — Wat er gebeurt als een vreemde zich bij de groep voegt
In het leven lijkt alles vanzelf te gaan. De werklunches zijn soepel, de zondagse koffietafel heeft een vertrouwde verdeling van stiltes en grapjes, het gezinsleven draait volgens patronen die niet eens meer uitgesproken hoeven te worden. Iedereen kent z’n plek, de dynamiek is ingesleten. Wat ooit een rommelige puzzel was, is nu een ogenschijnlijk sluitend geheel.
En dan komt er iemand bij.
Een nieuwe collega die op dag twee vraagt waarom de besluitvorming zo stroperig verloopt.
Een geliefde die ineens aan tafel zit bij het kerstdiner en ongemerkt een plaats inneemt in het emotionele landschap van de familie.
Een nieuw gemeentelid dat zich in de kerk hardop afvraagt waarom vrouwen geen preek mogen houden.
Het ongemak is vaak onmiddellijk voelbaar, ook al spreekt niemand het uit.
Blikken worden korter. Grappen worden scherper. Of juist beleefder.
Er wordt natuurlijk ‘welkom’ gezegd, maar ergens in de onderstroom verandert er niets of toch iets: weerstand en het verlang om het bij het oude te houden.
De vanzelfsprekendheid van het systeem wordt zichtbaar – juist omdat ze wordt aangeraakt. Dit zijn onze manieren wordt ineens haarscherp en het verdedigen waard.
Want dat is wat de komst van een vreemde doet:
Hij of zij legt bloot wat normaal nooit bevraagd wordt. De manier van communiceren, de ongeschreven regels, de loyale stiltes, de verdeling van rollen. En dat maakt kwetsbaar. Zelfs bedreigend.
Hoe hechter het systeem — of dat nu een familie is, een team, een gemeenschap of een religieuze kring — hoe groter de spanning als er iemand bijkomt.
Niet omdat die persoon iets verkeerd doet, maar omdat zijn of haar aanwezigheid alleen al de fragiele balans doorbreekt die het systeem zo zorgvuldig bewaart.
Hoe moeilijker een systeem omgaat met zo’n verstoring, hoe duidelijker wordt hoe ongezond die balans van het schijnbaar hechte systeem in werkelijkheid is. Want gezonde systemen kunnen verschil dragen. Ze hebben een zekere elasticiteit. Maar wanneer het behoud van harmonie belangrijker is dan openheid voor verandering, keert de vreemdeling onherroepelijk in het systeem terug als probleem.
Toch schuilt juist daar de uitnodiging. Want in de verstoring ligt de mogelijkheid tot groei. De vreemde confronteert de groep met haar blinde vlekken, maar ook met haar potentieel. Met de vraag: wie zijn wij eigenlijk – echt? En kunnen wij iemand anders werkelijk toelaten, zonder dat we onszelf verliezen?
Dit artikel onderzoekt die vragen vanuit verschillende perspectieven: psychologisch, ontwikkelingsgericht, neurologisch, filosofisch en spiritueel. Niet om een simpele oplossing te bieden, maar om het ongemak recht in de ogen te kijken. Want pas dan wordt duidelijk:misschien is het niet de vreemde die moet veranderen, maar het systeem dat mag leren ontvangen.
Het systeem en de zelfhandhaving
Groepen — of het nu gaat om gezinnen, teams of gemeenschappen — ontwikkelen vanzelf een vorm van evenwicht. In de systeemtheorie wordt dat homeostase genoemd: een dynamische stabiliteit waarin gedragspatronen, rolverdelingen en regels elkaar in stand houden. Niet per se omdat ze goed werken, maar omdat ze bekend zijn. En wat bekend is, voelt veilig.
Wie zich bij zo’n groep voegt, doet in eerste instantie niet alleen mee aan de zichtbare gedragingen, maar raakt ook — vaak zonder het te weten — verstrikt in het onderliggende patroon. Denk aan de nieuwe collega die merkt dat er nooit direct wordt uitgesproken wat er speelt, maar dat ongenoegen wordt geuit via grapjes. Of de schoonzoon die aanvoelt dat hij zijn mening beter voor zich kan houden als zijn schoonmoeder erbij zit. De groep ‘leert’ de nieuwkomer hoe het werkt — en verwacht dat hij zich aanpast: als je doet zoals wij het gewend zijn, dan ben je welkom!
Maar soms past iemand zich niet zomaar aan. Niet uit onwil, maar omdat hij de patronen eenvoudigweg niet (her)kent, of — belangrijker — niet begrijpt waarom ze er zijn. En dan begint de spanning. De vanzelfsprekende rollen beginnen te verschuiven. Stiltes worden ongemakkelijk. Loyaliteiten komen onder druk te staan.
Vanuit systeemtherapie is dit precies het moment waarop duidelijk wordt hoe star of flexibel het systeem eigenlijk is. Gezonde systemen kunnen zich aanpassen, nieuwe input integreren, grenzen (tijdelijk) oprekken om plaats te maken voor de ander, zich herschikken. Maar systemen die gebouwd zijn op rigiditeit of onderdrukte spanningen, ervaren de nieuwkomer al snel als een bedreiging. Niet vanwege zijn gedrag, maar omdat zijn aanwezigheid de hele groepsdynamiek verstoort en blootlegt.
De vreemde stelt vragen die niemand meer durfde te stellen — en dat maakt hem gevaarlijk.
Niet zelden gebeurt dit zonder dat er open conflict ontstaat. In plaats daarvan sluipt er iets in: een subtiele uitsluiting, een ongemerkte weerstand, een collectieve defensieve houding. De groep keert zich, bewust of onbewust, tegen de verstoring, niet echt tegen de persoon zelf.
De sociale psychologie biedt hier een krachtig inzicht. Volgens de theorie van Tajfel en Turner is de neiging tot ingroup–outgroup-denken diep menselijk. We identificeren ons met de groep waartoe we behoren, en ervaren de buitenstaander — hoe vriendelijk ook — als een bedreiging voor die identiteit. De groep beschermt zichzelf niet alleen tegen ‘de ander’, maar ook tegen de verwarring die hij meebrengt.
De vreemde fungeert dan als een spiegel. Hij stelt geen nieuwe vragen — hij stelt de oude vragen opnieuw. De vragen die de groep zelf ooit heeft weggestopt: Waarom doen we dit zo? Wie heeft dit eigenlijk zo besloten? Is dit nog wel van ons, of is dit gewoon geworden?
En het antwoord daarop is vaak pijnlijk afwezig. Want wat ooit een vrije keuze was/leek, is inmiddels gewoonte geworden. De groep heeft vergeten waarom ze doet wat ze doet — en dat maakt elke kritische vraag bedreigend.
De psychologische reflex is dan zelfhandhaving: alles blijft zoals het is, om koste wat kost de balans te behouden. Zelfs als die balans verstikkend is. Zelfs als niemand er nog echt gelukkig van wordt. Je weet wat je hebt en niet wat je krijgt.
Toch schuilt precies hier de mogelijkheid tot groei: Wat een bedreiging lijkt, is vaak een uitnodiging. De nieuwkomer maakt zichtbaar wat verstopt zat, en wie durft te kijken, krijgt de kans het systeem opnieuw vorm te geven — met meer ruimte, meer eerlijkheid, meer adem.
Groei door verstoring
Wie ontwikkeling ziet als een lineair proces van groei en harmonie, heeft zelden goed gekeken. Zowel individueel als collectief gaat echte ontwikkeling zelden zonder schuring. Juist op momenten van verstoring — van verwarring, conflict of confrontatie — wordt een systeem wakker geschud uit zijn automatische beweging. Wat ‘werkt’ wordt ineens ter discussie gesteld. Wat vanzelf sprak, vraagt opnieuw om woorden.
In familiesystemen is dat pijnlijk zichtbaar bij de komst van een nieuwe partner of stiefouder. Het gezin had misschien een fragiel evenwicht gevonden na een scheiding of verlies, en juist het betreden van dat herstelde evenwicht door een buitenstaander haalt de diepere dynamiek weer naar boven. Rollen moeten herverdeeld worden, loyaliteiten worden getest, oude wonden opengereten.
Of neem de puber in een ogenschijnlijk stabiel gezin: zijn of haar behoefte aan autonomie wordt vaak ervaren als lastig gedrag — terwijl het in werkelijkheid een poging is om het systeem open te breken, zodat er nieuwe verhoudingen kunnen ontstaan. Wat voor ouders voelt als ‘verzet’, is vanuit ontwikkeling bezien simpelweg noodzakelijk: het gezin moet mee veranderen, of het wil of niet.
Hechting en herhaling
Ontwikkeling raakt altijd aan hechting. En hechting is geen afgesloten hoofdstuk uit de kindertijd — het is een levend systeem dat steeds opnieuw geactiveerd wordt, zeker bij het binnenkomen van een nieuwe persoon.
De komst van een vreemdeling kan bij zowel kinderen als volwassenen oude hechtingspatronen oproepen:
– Word ik gezien of buitengesloten?
– Word ik uitgedaagd of afgewezen?
– Is er ruimte voor mij, ook als ik anders ben?
John Bowlby, grondlegger van de hechtingstheorie, liet zien hoe belangrijk het is dat mensen verschil en nabijheid kunnen combineren: nabij zijn zonder te versmelten, verschillend zijn zonder te vervreemden. En dat is precies wat er op het spel staat bij de komst van een vreemde in een systeem: kan het systeem nieuw verschil verdragen zonder uit elkaar te vallen?
De Britse psychoanalyticus Donald Winnicott noemde dit het belang van een “holding environment” — een psychologische ruimte waarin spanning, onzekerheid en zelfs conflict veilig doorleefd kunnen worden, zonder dat iemand eruit valt. Alleen in zo’n ruimte is werkelijke groei mogelijk.
Een systeem dat geen verstoring verdraagt, verdraagt ook geen groei.
En dat geldt niet alleen voor gezinnen. In organisaties bijvoorbeeld wordt groei vaak pas mogelijk wanneer een medewerker opstaat die de ‘heilige huisjes’ durft aan te wijzen. In een spirituele gemeenschap ontstaat verdieping wanneer iemand de dogma’s bevraagt. Groei vindt zelden plaats in comfort — het vraagt om tijdelijke destabilisatie.
Verstoring als kans tot herstructurering
In ontwikkelingspsychologie is een belangrijk principe: disorganisering is nodig voor herorganisering. Eerst moet het bestaande evenwicht wankelen, voordat een nieuw, steviger fundament gelegd kan worden. Dat geldt voor kinderen in hun sprongen naar autonomie, maar ook voor teams die hun structuren moeten herzien of families die leren ruimte te maken voor een nieuwe rol.
Maar dat proces is spannend — juist omdat het geen garantie biedt op harmonie. Er is geen controle, geen zekerheid. Alleen de vraag: kunnen we dit uithouden, zonder uit elkaar te vallen?
Dat is de ontwikkelingsvraag bij uitstek. Niet: hoe blijven we veilig, maar: hoe blijven we samen, ook als het moeilijk wordt?
Het brein en de dreiging van het onbekende
In evolutionaire zin is het brein geen orgaan van vernieuwing, maar van overleving. Zijn voornaamste taak is het voorspellen van de toekomst op basis van het verleden. Het zoekt naar patronen, herhaling, herkenning — omdat voorspelbaarheid veiligheid betekent. Onvoorspelbaarheid daarentegen roept onmiddellijk een intern alarmsignaal op. En dat maakt elke verstoring, hoe klein ook, neurologisch gezien spannend.
Wanneer een nieuw persoon een bestaand systeem binnenkomt — een gezin, team of gemeenschap — komt dit voorspellingsmechanisme, bekend als predictive processing, onder druk te staan. De groep ‘weet’ ineens niet meer precies wat er gaat gebeuren. Automatische scripts vallen weg. De normale reacties krijgen een andere toon. En daarmee ontstaat verwarring in het brein.
Verandering wordt door het brein in eerste instantie niet gevoeld als kans, maar als bedreiging.
De amygdala en de inschatting van gevaar
De amygdala, het deel van het brein dat betrokken is bij het detecteren van dreiging, is evolutionair gezien razendsnel en uiterst gevoelig. Ze reageert niet alleen op fysieke gevaren, maar ook op sociale incongruentie: afwijkend gedrag, onverwachte vragen, non-verbale signalen die niet passen in het bestaande patroon.
Wanneer een nieuw teamlid zegt: “Waarom doen we het eigenlijk zó?”, kan dat in rationele zin een legitieme vraag zijn — maar in het brein van de toehoorder kan het direct een defensieve reactie opwekken. De amygdala interpreteert dit als: onveilig terrein, mogelijk conflict, bedreiging van status of samenhang. En de groep spant zich in om de oude orde te beschermen.
Niet zelden gebeurt dat zonder bewuste keuze. De hartslag stijgt, spierspanning neemt toe, aandacht vernauwt zich. Het lichaam bereidt zich voor op verdediging of terugtrekking — vechten of vluchten, maar dan op sociaal niveau.
Oxytocine: het hormoon van verbinding — en uitsluiting
Een interessant en vaak verkeerd begrepen element in deze sociale neurobiologie is oxytocine, het zogenoemde ‘knuffelhormoon’. Het speelt een cruciale rol in hechting, vertrouwen en groepscohesie. Maar het doet nog iets: het versterkt de loyaliteit aan de eigen groep — en daarmee ook het wantrouwen tegenover buitenstaanders.
Dat betekent dat hoe hechter een groep is — bijvoorbeeld een vriendenteam dat al jaren samenwerkt, een kerngroep binnen een gemeenschap, of een familie met diepe loyaliteiten — hoe sterker de oxytocine-gemedieerde cohesie is. En daarmee: hoe moeilijker het is om ruimte te maken voor een ander. Juist omdat de onderlinge band zo hecht is, wordt verschil als desintegrerend ervaren.
De nieuwkomer wordt dan niet ontvangen als mens, maar als neurologische storing.
Van dreiging naar integratie
De vraag is dus niet: is er spanning bij verandering? Die is er vrijwel altijd. De vraag is: hoe lang blijft het brein in een staat van dreiging? En: kan het systeem voldoende veiligheid bieden om verschil te integreren in plaats van af te weren?
Dat vraagt om wat neuropsycholoog Stephen Porges beschrijft in zijn Polyvagaal Theorie: het activeren van het ‘sociale zenuwstelsel’ — het deel van ons autonome zenuwstelsel dat verbondenheid, regulatie en co-regulatie mogelijk maakt. Pas als mensen zich veilig voelen, kan het brein afschakelen van verdediging, en overschakelen naar verbinding en nieuwsgierigheid.
De sleutel ligt dus in contexten creëren waarin de amygdala tot rust kan komen:
– Duidelijke grenzen én open verwachtingen.
– Taal die uitnodigt tot nieuwsgierigheid in plaats van verdediging.
– Rituelen of structuren die de overgang markeren — zoals een welkom, een gesprek, of een moment van gezamenlijk herijken.
Alleen in een brein dat zich veilig voelt, kan verschil als waarde worden gezien in plaats van als bedreiging.
De Ander als bron van ethiek
We leven in een cultuur waarin we gewend zijn de wereld te verklaren — te begrijpen, in kaart te brengen, te beheersen. Ook mensen vallen daaronder: we psychologiseren elkaar, meten gedrag, duiden motieven. Begrip als vorm van grip.
Maar er bestaat een andere manier van kijken naar de mens tegenover je.
Een filosofische houding die zegt: de Ander onttrekt zich aan mijn begrip. Niet omdat hij onbegrijpelijk is, maar omdat hij fundamenteel anders is. En juist in die andersheid begint de ethiek.
De Franse filosoof Emmanuel Levinas stelde: “De Ander is niet te reduceren tot ‘dezelfde als ik’.”
Met andere woorden: de ander is geen verlengstuk van mijn wereldbeeld, geen puzzelstukje in mijn systeem. Hij of zij is geen functie binnen mijn groep, geen rol binnen mijn organisatie, geen storende factor in mijn harmonie. De ander is radicaal vrij — en die vrijheid, die onvoorspelbaarheid, die oncontroleerbaarheid, roept iets wezenlijks in mij op: verantwoordelijkheid.
Ontmoeting als ethische gebeurtenis
Voor Levinas is de ontmoeting met de ander geen neutrale gebeurtenis, maar een fundamentele verstoring van mijn zelfgenoegzaamheid. Niet de ander als probleem, maar ikzelf als uitgedaagde. De ander dwingt mij tot antwoord: Ben ik bereid mij te openen? Of sluit ik mij af?
Daarin is ontmoeting geen kwestie van kennis, maar van houding.
Niet: wie ben jij?
Maar: mag jij bestaan zoals jij bent, ook als ik je niet begrijp?
De Ander is niet om te begrijpen, maar om te ontmoeten.
Ook Martin Buber, de Oostenrijkse filosoof van de dialoog, maakt dat onderscheid scherp in zijn bekende tweedeling: Ich–Du versus Ich–Es.
In de Ich–Es-relatie behandel ik de ander als object, als middel, als functie.
In de Ich–Du-relatie is er wederzijdse aanwezigheid, zonder gebruik, zonder strategie. Daar ontstaat werkelijk contact — zeldzaam, kwetsbaar, maar transformerend.
En Jacques Derrida, in zijn denken over gastvrijheid, wijst op de spanning tussen openheid en zelfbehoud. Werkelijke gastvrijheid, zegt hij, betekent je huis openstellen zonder voorwaarden, zonder te weten wie of wat je binnenlaat. Dat is beangstigend, maar ook noodzakelijk. Want als ik de ander alleen toelaat voor zover hij lijkt op mij, dan sluit ik mij af voor het wezenlijke van de ontmoeting.
Van controle naar overgave
De komst van een vreemde in een systeem — gezin, team, kerk, gemeenschap — kan dus niet alleen psychologisch of sociaal worden geduid. Het is ook een existentiële uitdaging.
De ander confronteert mij met mijn drang tot beheersing, tot zelfbehoud, tot het behouden van mijn wereld zoals die was. En stelt daar iets radicaal anders tegenover: een beroep op mijn ethische vermogen om plaats te maken.
Niet voor iemand die ik begrijp.
Niet voor iemand die mij bevestigt.
Maar voor iemand die mij uit evenwicht brengt — en daardoor mijzelf opnieuw laat bevragen.
Ontmoeting met de ander is geen luxe, maar het fundament van ethiek.
Geen verfraaiing van de samenleving, maar het hart ervan.
Gastvrijheid als levenshouding
In vrijwel alle grote spirituele tradities wordt de vreemdeling niet gezien als een bedreiging, maar als een heilige gast.
Niet ondanks zijn andersheid, maar juist daarom.
Het christendom kent het verhaal waarin Jezus zegt: “Ik was een vreemdeling en jullie namen mij op.” (Mattheüs 25:35)
Daarin is de ander geen symbolisch figuur — hij is Christus, incognito.
In de islam is gastvrijheid (ḍiyāfa) een centrale deugd, met diepe wortels in de Koran én de woestijncultuur waarin de religie is ontstaan: het onthalen van de reiziger is een eer en een morele verplichting.
In het boeddhisme wordt ‘de ander’ niet zozeer als individu benaderd, maar als uitnodiging tot beoefening van mededogen — het vermogen om niet te oordelen, maar aanwezig te zijn met wat zich aandient.
Toelaten als oefening in overgave
Wat deze tradities met elkaar gemeen hebben, is dat gastvrijheid niet begint bij de ander, maar bij de innerlijke houding van de gastheer.
Niet: wat komt de ander brengen?
Maar: wat durf ik los te laten om ruimte te maken?
Ware gastvrijheid is geen beleefdheid. Het is geen comfortzone met koffie en koekjes.
Het is een spirituele discipline — een oefening in vertrouwen, overgave en openheid.
Want elke vreemde brengt niet alleen iets nieuws mee, maar ook iets onbekends.
En het onbekende ontregelt. Het stelt vragen aan je geloof, je gewoonten, je zelfbeeld.
Wie daarvoor werkelijk ruimte maakt, nodigt chaos uit. Maar ook transformatie.
Spirituele groei vereist het loslaten van controle — en dus ook het toelaten van verstoring.
In de mystieke tradities zien we dat keer op keer.
Mozes ontmoet God niet in een tempel, maar in een brandende braamstruik — onvoorspelbaar, onbeheersbaar.
De monniken van de woestijn leerden dat God vaak komt in de gedaante van een bezoeker, een ongenode gast, een onverwachte verstoring.
Mystici zeggen vaak dat echte vrede begint met “de bereidheid om aanwezig te zijn bij wat oncomfortabel is.”
Misschien komt God wel altijd als vreemdeling binnen.
Of je ‘God’ nu religieus, symbolisch of existentieel verstaat: het gaat om dat wat je eigen wereld overstijgt.
Die kracht komt zelden via de voordeur, met een badge om de nek. Ze komt via de omweg. Als storing. Als mens die niet past in je schema. Als vraag die je niet kunt beantwoorden.
Een oefening voor het leven
Wie de ander spiritueel verwelkomt, zegt niet: kom erbij, als je je maar aanpast.
Maar: kom zoals je bent, en ik ben bereid mee te bewegen.
Dat betekent niet grenzeloosheid of naïviteit. Het betekent openheid zonder voorbehoud — en vertrouwen dat het systeem groter is dan zijn bestaande vorm.
Spirituele volwassenheid is misschien niets anders dan deze innerlijke beweging:
– Van defensie naar ontvankelijkheid.
– Van grip naar vertrouwen.
– Van ‘zo doen wij dat hier’ naar: wie word ik, in de ontmoeting met jou?
De paradox van openheid
We verlangen naar verbinding, maar vrezen verstoring.
We willen groei, maar houden van controle.
We zeggen welkom, maar hopen stiekem dat de ander zich aanpast.
Dat is de paradox van openheid.
Werkelijke ontmoeting met de vreemde vraagt niet alleen tolerantie, maar transformatie.
Niet alleen ruimte maken, maar ook bereid zijn zélf te verschuiven.
Niet alleen zeggen: “kom erbij”, maar ook durven voelen wat dat werkelijk betekent: dat niets vanzelfsprekend blijft.
Want elke ontmoeting is een minieme breuklijn in wat was.
En toch — of juist daarom — ligt dáár de opening naar iets nieuws.
Hoe blijven we open, zonder onszelf te verliezen?
Het antwoord is niet: grenzen loslaten.
Het is: vormen vinden die verschil kunnen dragen.
Systemen — of het nu gaat om gezinnen, teams of spirituele gemeenschappen — hoeven niet alles los te laten om gastvrij te zijn. Ze moeten leren meebewegen zonder te breken. Niet hard of zacht, maar veerkrachtig.
En veerkracht vraagt om drie dingen:
1. Rituelen
Herkenbare vormen helpen om overgang te markeren.
Een welkomsgesprek, een gezamenlijk moment, een open ritueel maakt zichtbaar: er verandert iets, en dat mag. Het systeem erkent de komst van de ander — niet als storing, maar als gebeurtenis.
In religieuze tradities zijn deze rituelen diep verankerd: doop, inwijding, zegen, overgang. Maar ook seculiere systemen kunnen baat hebben bij symboliek die erkenning geeft.
2. Ruimte
Niet alles hoeft meteen opgelost of geïntegreerd.
Werkelijke gastvrijheid laat de ander zijn. Niet in de marge, maar ook niet in het keurslijf.
Ruimte betekent: tijdelijke instabiliteit verdragen. Het ongemak uithouden.
Een nieuw gezinslid mag niet alleen meedraaien, maar ook even zoekend zijn.
Een nieuwe collega hoeft niet direct te ‘passen’ — maar mag ook iets ontregelen.
Ruimte is geen leegte, maar open structuur.
3. Reflectie
Groei begint bij het vermogen om te kijken: wat gebeurt hier? Wat doet dit met ons?
Zonder reflectie vervalt verstoring in herhaling of verharding.
Systemen die samen kunnen nadenken over hun eigen gedrag, ontwikkelen de capaciteit tot vernieuwing.
In therapie, intervisie, rituelen of gewoon in eerlijke gesprekken: reflectie is het kompas bij verandering.
Stabiliteit ligt niet in onveranderlijkheid, maar in veerkracht.
De vraag is niet of de vreemde binnenkomt — dat gebeurt, vroeg of laat, altijd.
De vraag is: hoe ontvang je hem?
Als risico? Als last? Als indringer?
Of als spiegel, kans, roep tot groei?
Een systeem dat die ontmoeting aandurft —
dat zich laat bevragen, laten ontregelen, laten openen —
is geen zwak systeem.
Maar een volwassen, levend, lerend systeem.
Misschien is dát wel de ware kracht:
Niet dat alles blijft zoals het was,
maar dat we kunnen blijven ontmoeten wie anders is —
zonder onszelf te verliezen.
LEES VERDER: Als er geen welkom is… wat zijn dan de reacties, de manieren en de gevolgen?